't oog op Sumatra's schooue toekomst. Dat ons de uit
breiding van ons gezag geld kosten zal, is waar, maai
de voordeelen zullen niet uitblijven en in elk geval zal
de regeeriug met omzichtigheid en gematigdheid te werk
gaan.
Hierna werd het tractaat met algemeene (34) stemmen
aangenomen. Eveneens werd eenparig het tractaat be-
treffende den aanvoer van vrije arbeiders in Suriname
aangenomen, nadat de heeren Messcbert van Vollenho-
ven en Hartsen, benevens de minister van koloniën j
daarover het woord hadden gevoerd, De beide eersten
verklaarden weinig verwachting te hebben van hettrac- 1
taat, omdat de voorwaarden waarop het steunde de immi- 1
gratie zouden tegenhouden. De tweede spreker zag j
nogtans, in de tegenwoordige omstandigheden, in dit j
tractaat het eenig plechtanker voor Suriname en hij ver- 1
zocht den minister dan ook door vereenvoudiging in de
formaliteiten te brengen en door bespoediging der be-
noeming van de benoodigde agentenook van Engelsche
zijdede aanvoer van koelies zooveel mogelijk te willen
bevorderen. Daartoe verklaarde zich de minister zeer
gaarne bereid.
Daarna kwam het wetsvoorstel tot verkoop en amor-
tisatie van rentegevende nationale schuld in behande-
ling. De heeren Hein, Viruly, Prins en van Swinderen j
en na de beantwoording des ministers nog de heer Fran- 1
sen van de Putte brachten bezwaren tegen dit ontwerp
in. Onze financieele toestand was niet duidelijk.
Tusschen of in de verschillende opgaven der ministers
was toch groot verschil en wankelbaarheid, te groot om
tot schulddelging over te gaan op het oogenblik dat de
begrooting is bezwaard mjt de uitgifte van schatkist
biljetten. Wanneer echter onze financieele toestand zoo
gunstig was, moest dan het aanwezige geld niet liever
voor onze en voor de Indische spoorwegen worden aan
gewend voor de voltooiing onzer defensie-werken
of was 't der regeering daarmede geen ernst voor
openbare werken, voor aflossing der schuld aan de
handelmaatschappij? In elk geval: zelfs al was amorti
satie goed, de wijze waarop de regeering deze tot stand
bracht was afkeurenswaardig; wij zouden zeker de
schuld a 58 pet. moeten inkoopen en bij het sluiten eener
leening die h. i. niet kon uitblijven, ze a 50 pet. moe
ten verkoopenwaaruit dus een verlies van f 80 op elke
f1000 zou voortvloeientenzij de leening, wat men
betwijfelde, in de eerste vier jaren niet noodig zou zijn,
waardoor het bedoelde verlies aan rente zou zijn bespaard.
De heeren Oost Jordens en Smit gaven daarentegen
gaarne hun stem aan de voordracht. De toestand onzer
financiën was het bleek vooral uit de in den aan
vang der zitting door de regeering gedane mededeelin-
gen van dien aard, dat er in de eerstvolgende jaren
geen sprake van leening zou behoeven te zijn. De tegen
woordige hoogst eenvoudige wet het herstel der in
1861 gepleegde fout door het uit de kas nemen van
ƒ9,800,000 aan schatkistbiljetten zou tot aanzienlijke
besparing van rente leiden, terwijl de spoorwegen hier
noch in Indië, evenmin als de openbare werken er onder
zouden behoeven te lijden. De wijze van inkoopen der
schnld kon ook geen bezwaar zijn. Aan de regeering
werd slechts de bevoegdheid gegeveu om 10 millioen in
te koopenmaar zij kan van dit maximum naar omstan
digheden gedruik maken.
De ministers van financiën en van koloniën vereenig-
den zich geheel met dit laalste betoog en voegden daaraan
nog eenige argumenten toe. De kosten voor de defensie
zouden niet geheel of in eens moeten worden uitgegeven
hetzelfde was het geval met de spoorwegen in Indië:
als men daar dadelijk aan 't werk kon gaanzou men
nog niet meer dan 8 a 10 millioen per jaar kunnen ver
werken; overigens zou door de amortisatie het belang
van Indië niet worden geschaad. Onze spoorwegen zijn
bijna voltooid, daarvoor zalgeen leening noodig zijn;
aan openbare werken hier te lande wordt genoeg be
steed. De schuld aan de Handelmaatschappij behoefde
niet zoo spoedig te worden afgelost. En wanneer er veel
gelds noodig was, dan nog zou gedurende drie a vier ja
ren met de voorhanden baten uit Indië in alle behoeften
kunnen worden voorzien. Immers de minister heeft uit
Indië genoegzaam betrouwbare berichten over de dien
sten 1867 en 1868. Na aftrek van de reeds in de schat
kist gestorte saldo's (daaronder die van 1869 en 1870)
was van den dienst van 1867 een beschikbare bate aan
wezig van 23,357,600; met inbegrip van het admini
stratief kapitaalz. een oude bate.
De dienst 1868 laatook na aftrek der reeds gestorte
saldo's, eene bate over van meer dan 5 millioen. Van den
dienst 1869 deelt de minister uit voorloopige rekenin
gen onder reserve mede datna aftrek van het reeds
gestorte, overblijft f 4,292,000.
Van 1870 heeft de minister slechts de voorloopige
opgave der opbrengst van de middelen in Indië. Voegt
hij daarbij de middelen en de bekende uitgaven in
Nederland, benevens het begrootingscijfer voor Indië
over 1870 (een vrij juiste basis) dan blijkt over dat jaar
3,830,000 over te zijn.
Van 1871 is in Nederland bekend dat de opbrengst
der producten van verleden jaar, bovenmate gunstig
de raming heeft overtroffen met 11,358,000; terwijl
door den kleinen ltoffie-oogst in Indië aan plantloon
4,500,000 minder dan de raming is uitgegeven, zoodat
dit een gezamenlijke bate oplevert van 15,858,000.
Men kan dus in ieder geval op een beschikbaar bedrag
aan Indische baten van 52,380,000 rekenen.
Trekt de minister daarvan af de nog niet uitgekeerde,
saldo's van 1868 en 1869, dan zal men met zekerheid
tot een bate komen van f 46,886,000 of althans, laag
geraamd met het oog op alle eventualiteiten, van
40 millioen.
Wij kunnen dus veilig 10 millioen amortiseeren.
Na het sluiten der beraadslagingen werd het wets
ontwerp met 28 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen
stemden de heeren: Hein, Borsius, Viruly, Prins,
Duymaer van Twist en Fransen van de Putte.
fSuitenlanh.
Algemeen overzicht.
Als men nagaat dat een ministerieele crisis in Pruisen
niet, zooals in menig ander landtot de zaken behoort
die slechts zelden voorvallendan kan het geene ver
wondering baren, dat de tegenwoordige crisis, ontstaan
door het vermoedelijk aftreden van den heer von Mühler,
zoo zeer aller aandacht bezig houdt-, en dat alle phase's
die zij doorloopt met spanning worden gevolgd; de
tegenwoordige ministers hebben reeds zitting sedert
185918621867 en 1869. De heer von Mühler werd
den 18tn Maart 1862 tot minister benoemd. De minister
van justitie de heer Léonhardt, die wellicht door den
slechten staat van zijne gezondheid genoodzaakt zal
worden om zijne demissie te nemenkwam den 5en De
cember 1867 aan het bestuur.
De eerste mededeeling van officieele zijde, omtrent
het ontslag van den heer von Mühlerkomt voor in de
half officieele Provincial correspondenz, van eergisteren,
waarin wordt medegedeeld, dat de minister von Mühler
zich genoodzaakt heeft gezien, om zijn ontslag aan den
koning te vragen. De Kölnische Zeitung verheugt zich
zeer over de waarschijnlijke aftreding van den minister
van eeredienst en gelooft, dat zijne vervanging noodza
kelijk gunstig moet werken op de positie van Pruisen
in het Duitsche rijk, hoewel de ultramontanen en parti-
cularisten in het zuiden haar met leedwezen zullen ver
nemen. Men kon zich in Berlijn nog maar niet begrijpen
waarom de beslissing door den koning van Pruisen nog
niet was genomen door de teekening van von Mühler's
ontslag.
De Volks Zeitung is niet zoo voorbarig, om, gelijk de
Kölnische Zeitung deedreeds eene lijkrede op von
Mühler te houden, zoolang zijn ontslag nog niet officieel
is aangekondigd. Maar het blad verklaart zich ook dan
eerst te zullen verheugen, als de opvolger met zekerheid
bekend is en diens programma althans in hoofdtrekken
openbaar is gemaaktzoodat men zal kunnen beoordee-
len of men werkelijk tot een beteren toestand is gekomen.
De National Zeitung bericht, dat de koning van Pruisen
eergisteren avond het aangeboden ontslag van den heer
von Mühler heeft aangenomen doch dat zijn opvolger
nog niet is benoemd.
De belasting op de grondstoffen werd in de laatste
zittingen der nationale vergadering van Frankrijk be
streden door een reeks van sprekers die ieder uit een
bijzonder oogpunt hunne bezwaren tegen de voorgestelde
belasting ontwikkelden. Terwijl de heer Montgolfier sprak
in het belang van de zijde-industrie trad de heer Am-
broise Jouberl op voor de belangen van de katoen-en lin
nen-in dustriën beiden voerden tot versterking van hun
betoog een menigte cijfers en bijzonderheden aan, wat
de heeren Scheurer Kestner en Dussausoy minder noo
dig vonden, daar zij de belasting voor iederen tak van
nijverheid even nadeelig achtten. De laatste bestreed
den heer Thiers door eene aanhaling uit eene rede die de
tegenwoordige president der Fransche republiek den
3en Februari 1824 had gehouden, om eene vermindering
van de rechten op de buitenlandsche linnens te verkrij
gen van 30 op 20 percent. Ook de heer Leurent viel de
belasting heftig aan.
Intu8schen neemt in geheel Frankrijk de beweging
tegen de voorgestelde belasting een grooten omvang
aan en krijgt een ernstig karakter. TeLyon, Saint
Etienne, Rijssel, Roubaix, FourcoingAmiens, Havre,
Bordeaux, in een woord in alle voorname handelsplaatsen
worden demonstratie's gehouden. Kamers van koop
handel, syndicale kamers, allerlei comité's en vereeni-
gingen houden vergadering en teekenen adressen. De
nationale vergadering wordt bestormd met petities en
telegrammen; de couloirs en tribunes van het zittingge-
gebouw zijn gevuld met deputaties van industrieelen
uit alle oorden des lands, die komen verzoeken, dat de
vergadering de belasting niet zal aannemen. Zelfs de
gemeenteraad van Lyon heeft, met machtiging van den
prefect van het departement van de Rhöne, een buiten
gewone vergadering gehouden, waarin hij verklaard
heeft in te stemmen met de gronden door de kamer van
koophandel tegen de belasting op de grondstoffen ont
wikkeld en dat hij in eigen naam protesteerde tegen
de aanneming van die belasting.
Daar de industrieele toekomst van Frankrijk afhanke
lijk is van de beslissing die genomen zal worden, kan het
Journal des débats zich de oppositie, die de voorgestel
den belasting ondervindt, gemakkelijk verklaren. Als
het slechts te doen ware om eenige centimes zelfs om
eenige francs meer te betalen zegt dat blad dan
zou er van zoo grooten tegenstand geen sprake wezen,
zelfs niet al gold het 20 francs meer te betalen op een
kleed van 24 metersmaar het betreft hier de groote en
beslissende quaestie van internationale concurrentie;
de quaestie of Frankrijk na gedurende verscheidene
jaren op industrieel gebied met de meest ontwikkelde
natiën als Duitschland en Engeland te hebben kunnen
wedijveren niet tot den tweeden of derden rang zal
worden teruggedrongen.
Nadat gisteren de minister van financiën, Pouyer
Quertier, nogmaals de belasting had verdedigd vroeg
Thiers dat de vergadering door stemming baar gevoelen
over de belasting in beginsel zou uitspreken, doch ook
thans weigerde zij weder uitspraak te doen en verdaagde
de discussie tot heden. Hoewel men verzekertdat
Thiers zeker is van de stemmen der meerderheid wordt
reeds in parlementaire kringen de vrees geuit, dat hij
zijn ontslag zal nemen als de vergadering de belasting
wel aanneemt.
De vermoedelijke moordenaaar van den Pruis teLuné-
ville, zekere Cremel, is eergisteren te Chulous gearres
teerd.
De plaats van minister van financiën in de Oostenrijk-
sche monarchie, opengevallen door de benoeming van
den heer Lonyay tot minister-president van Hongarye,
is vervuld. De keizer heeft daartoe benoemd den Cislei-
taanschen minister van financiën von Holzgethan en in
zijne plaats bij het Cisleithaansche kabinet den heer de
Prétis thans gouverneur van Triëst.
De landdag van Croatië werd geopend met de voorle
zing van een keizerlijk rescript, gedagteekend uit Maart
van het vorige jaar en dat bestemd was geweest voorde
opening in Juni, die toen echter door de Hongaarsche re
geering werd verdaagd. De pogingen om met de Croaten
tot een compromis te geraken schijnt ook nu weder te zijn
mislukt; althans volgens de berichten die door eenige
Hongaarsche bladen uit Agram worden medegedeeld. Vol
gens deze zou men niets meer of minder verlangen dan
dat de regeering onmiddellijk tot eene ontbinding van den
landdag van Croatië zal overgaan. Sedert de beslissing
over het amendement der Poolsche afgevaardigdentot
scheiding der Gallicische quaestie van die tot hervor
ming van het kiesstelsel, in de Oostenrijksehe kamer
van afgevaardigdenis de verzoening met Gallicië ook
weder^ zeer onwaarschijnlijk, zoodat het einde van
den strijd tusschen Oostenrijk en Gallicië, Hongarije
en Croatië waarschijnlijk weer ad calendas Graecas ver
schoven is.
Uit Engeland.
Het politieke leven in Engeland openbaart zich
tegenwoordig in redevoeringen van de afgevaardig
den tot hunne kiezers, en in meetings waar de politiek
van de regeering besproken wordt; „'slands wijs, 's lands
eer." In de vorige week hield lord Derby eene rede
voering tot de conservatieve werklieden te Rochdale en
John Pakington tot die van Liverpool. De laatste sprak
in heftige, bittere bewoordingen over de politiek der
regeering, en koesterde niet de minste hoop voor een
betere toekomst. Lord Derby was bezadigder en bewoog
zich meer op philosophisch gebied. Hij meende dat voor
hem en zijne partij het beste was den gang van zaken
rustig af te wachten, tot het land hen weder met groote
meerderheid aan het bewind braebt. Zijn politiek pro
gramma was het oude Btelsel van het laissez faire der
whigs; alles wilde hij overlaten aan de vrijheid en het
particulier initiatief.
Ter bespreking van de aan de orde zijnde sociale
quaestiënen om zooveel mogelijk een betere verhou-