EN EiSDIJK PREDIKBEURTEN V WAAROVER WE LAZEN Peperstraten den Zuid» JERMAN. van Klaver [lam, worden 2 Augustus, IN BERG. inschrijving fcde Akker- Gem 81 R. onder Melis, •aaijenisse en den Heer J. lotschoof en |e gebouwen 2 en Don# Ëaterdagoch- |op aanvraag, (rijs f 5300,- jeen kosten jiljetten met pr men voor Woensdag J ten kantore Ie Dirksland, pekomen zijn ken. r VOOR DEN ZONDAG fl IIS irk n F20,- I, enz. enz. [rijzen |35, 2.95 i cent. cent. I) gd ct.) fu vindt '-3 SN (deel Iheen OP ZONDAG 30 JULI 1933 NED. HERV. KERK. Sommelsdljk, v.m. 10 leesddenlpt\ en 's av. 6,30 uur Ds. van Ascb. Middelharnis, van. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. L. Vroegindeweij van Wilnis. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 Ds. Kleijne (Doop) en 's av. 6 uur cand Sjlens. Oude Tonge, vun. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Verkerk. Nieuwe Tonge, v.m, Ds. van Ameide van Oud dorp en 's av. leesdienst (beide d. collecte). Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur (o.t.) de heer Overweel. Melissant, v.m. 9,30 cand. Sjiens en 's av. Lis. Kleijne van Ooltgensplaat. Ouddorp, van. leesdienst en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 leesdienst en s av. 6,30 uur Ds. Zeilstra. Ooltgensplaat, van. 9,30 en s av. 6 uur cand. Reenders van Leen|s. Ouddorp, v.m. Ds. Zeilstra van Middelharnis en nan. Ds. Brinkman van Harmeien. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's avonds 6,30 uur Prof. van der Schuit van Apeldoorn. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10, n.m. 2,30 en 's av. 6,30 uur de heer Romeijn van Oosterland. Dirksland, van. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9,30, nm. 2 en 's av. 6 uur (o.t.) leesdienst. Ouddorp, v.m., nan. en 's av. de heer Lichten berg, theol. student te Rotterdam. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, van. 9 en nan. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. L UIT HET WOORD Jj STICHTELIJKE 0VERDENKINB VERKIEZING. Ën de Heere zeideSta op, zalf hem, want deze is hetl 1 Samuel 1612b. Wanneer wij van Goddelijke ver kiezing hooren spreken, denken wij terstond aan den eeuwigen, onveran- derlijken raad Gods, waarin hij som migen uit het menschelijk geslacht naar Zijn ondoorgrondelijk welbehagen, ten eeuwigen leven heeft voorbeschikt. En het moet aanstonds duidelijk zijn, dat wij, over Davids verkiezing door God sprekende, zooals die uit boven staande Schriftuurplaats blijkt, over een andere verkiezing handelen, die niet betrekking heeft op het eeuwige leven allereerst, maar op het bekleeden van het koninklijk ambt in Israël. Een groot verschil. En toch moeten wij hier niet meenen, dat Davids verkiezing, hier vermeld, los staat van den raad van Gods ver kiezing tot zaligheid. Ten deele wordt de laatste, in Davids zalving tot koning verwerkelijkt. Dat beaamt gij terstond, als gij bedenkt, hoezeer David als koning, het type van Koning Jezus niet alleen was, maar ook den stamvader van den Zaligmaker, zelf den Christus in zijn lendenen dra gende, in Wien de gemeente verkoren is. In zijn verkiezing is ook Christus, het Hootd der gemeente en is de ge meente verkoren. Zoo staat het één met het ander in betrekking, en vormt het alles een samenhangend geheel, naar Gods alles omvattenden raad. En het doet dan ook in 't geheel niet vreemd aan, als in Davids verkiezing iets gezien wordt van de wijze, waarop God te werk gaat in het verkiezen van Zijn gemeente. God verkiest het verachte. Het was een bijzondere dag voor lsaï en zijn zonen. Een dag, waarop wel alles in de weer moest zijn, om de eer van het huis hoog te houden. Samuel, de Ziener, was gekomen. Hoog bezoek. Nu het beste gewaad aange togen, nu het innemendste gelaat ge toond. Dat was niet alledaags, dat de t?er op 1)820615 kwam. Nu moest David maar achteraf ge houden worden. Er was geen behoefte aan dien jongen, die achter de schapen liep, en meer in de stal thuis hoorde, en daar maar blijven moest, als er voorname gasten waren. Maar omdat Samuel de Ziener was omdat hij Gods raad had uit te voeren' moest David wèl komen. Daarom hield Samuel bij zijn vader zoolang aan tot het hooge woord er uit kwam. Hii had nog een zoon, de kleinste. Endaar verscheen David, in allerijl geroepen zoo van achter de kudde, waarschijn- Jgk zonder den tijd te hebben gehad, om een ander gewaad aan te trekken'. Daar stond de verachte, weggestopte, vergetene, te midden van zijn broeders. De herdersjongen, niet in tel bij de huisgenooten. Vader, wat verlegen met hem, de broeders, minachtend op hem neerziende. Wat zal er wel in Davids hart omgegaan zijn? Was hij geroepen, om zich door zijn broeders te laten beschamen Och, had men hem maar liever bij de kudde gelaten 1 „Maar de Heere zeide tot Samuel: Sta op en zalf hem, want deze is het. Toen nam Samuel den oliehoorn, en hij zalfde hem in het midden zijner broederen." Hier blinkt iets van de schoonheid van Gods verkiezing, waardoor onze ziel met blijdschap vervuld wordt. Groote vreugde en verwondering tevens zal er in Davids gemoed geweest zijn. Hij, de jongste, de minste onder de broederen, de verachte, hij, van God uitverkoren I Voor hem, die de nede rigste diensten deed, zulk een groote eere I Voor een herdersjongen een ko ningskroon in 't verschiet. Welk een schitterende toekomstde schapenhoe der straks op den troon 1 Dit is het aanbiddelijke altijd in Gods verkiezing, ook waar het geldt de zaligheid der gemeente, dat God de geringen, en die door de wereld veracht worden, en geen plaats waardig gekeurd, heeft liefgehad, om ze erf genamen te maken van het Koninkrijk en hun een verschiet te openen, dat hen vol verwondering en vreugde maakt. En dit moge de troost zijn van de nederigen van hart, bij wie de Heere wonen wil, wanneer zij zouden gaan vragenWie ben ik, dat de Heere bij mij zou stilstaan en anderen voorbij gaan? Hoe miskennen zij, die de uitver kiezing Gods voor een harde, wreede leer slechts houden, Gods bedoelen. Ziet, wat groote liefde Gods daarin ook straalt, dat Hij dengene die weinig in tel is, en maar weinig vooruitzich ten heeft, een toekomst wil openen, zoo wonderschoon, dat het is, of hij droomt. Zoo doet de Heere. Wat Samuel doet aan David, is verwerkelijking van Gods raad, waarvan Samuels moeder reeds gezongen had „De Heere maakt arm, en maakt rijk. Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige ver hoogt Hij uit den drek, om hem te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hem den stoel der eere doe beërven." Die van zichzelf denkt, dat hij geen kroon waard is, en van wien iedereen zegt, dat hij geen kroon waard is, van dien zegt de Heere„Sta op en zal! hem, want deze is het." Zoo zal, wie door Gods Geest ver slagen van hart gemaakt is, niet mis troostig zijn, en hoorende van Gods verkiezing, om een koninkrijk te be- erven, niet zeggen wie ben ik Maar van zichzelf afzien en op den Heere zien, en roemen Wie is aan onzen God gelijk? Die armen opricht uit het slijk, Nooddruftigen, van eik verstooten, Goedgunstig opheft uit het stof, En hen, verrijkt met eer en lof, Naast prinsen plaatst en wereldgrooten 1 In ,,De Wandelaar" lazen wij het volgende Het is nu de tijd van genieten: rozen en anjers vervullen den bloemenhof met haar schitterende kleinen en aangename geuren. Tientallen eenjarige zomerbloemen en vaste planten geven door haar rijken bloementooi een feestelijk uiterlijk, zelfs aan het kleinste stadstuintje, wanneer men althans voor tijdig zaaien en planten en voor een goede soort keuze gezorgd heeft Geldt het in den landbouw; „Die niet zaait, zal niet oogsten", hetzelfde kan ook van den bloemenliefhebber gezegd worden. Met dit verschil, dat het in den siertuin niet te doen is om het oogsten der vruchten, doch om het beschikbaar krijgen van vele en mooie bloe men. Als de hoofdbloeitijd voor de sierplanten is aangebroken, dan is dat de oogsttijd voor den bloemenliefhebber. Al de zorg, besteed aan zaaien en planten, aan bemesten en gieten, aan bewaren en onderhouden, wordt door den bloei vergoed en beloond. Ziet men in deze zomermaanden tuintjes, welke arm aan bloe men zijn en dus weinig te genieten geven, dan kan dit niet aan den tuin geweten wor den, maar ligt de schuld bij den tuinbezitter. Wanneer men niet op tijd den tuin in orde maakt, geen bloemen zaait of planten aan schaft, en daarbij het noodige onderhoud nalaat, dan kan men ook geen rijken bloemen tooi verwachten. Het is natuurlijk mogelijk ter elfder ure aan een bloemist opdracht te geven om de perken vol bloeiende planten te zetten, maar dit geeft op den duur geen volledige bevre diging. Voor den waren liefhebber geldt het in de eerste plaats: de vreugde bestaat niet in het aanschouwen der mooie bloemen, doch in het bewonderen van de bloemen, die men zelfs gekweekt heeft. De ware liefhebber geniet reeds van zijn planten, als ze nog maar nauwelijs ontkiemd zijn; met steeds meer klimmende belangstelling slaat hij haar ontwikkeling gade, om ten slotte als de bloemen zich ontplooien, daarin vol komen bevrediging te vinden. Daarom is Juli grootendeels de maand van het zuivere tuingenot Het zaaien en planten is gebeurd en alles heeft op perken en in borders zijn bestemde plaats gekregen. De tuinwerkzaamheden bepalen zich in hoofdzaak tot het tijdig aan- en bijbinden van verschillende planten, het verwijderen van uitgebloeide bloemen, wanneer men daar van althans geen zaad wil winnen, of omdat de later verschijnende bessen en vruchten de plant in den herfst nog moeten siefen. Waar noodig brengt men bij de klimplanten steunsels aan, opdat de jonge scheuten zich daar omheen kunnen slingeren, of om deze daartegen op te binden. Wij moeten echter niet alles stijf aanbin den; er mogen gerust wat loshangende scheut jes overblijven, dit doet de plant haar natuur lijk aanzien behouden. Wij moeten ook steeds rekening houden met rechts en links windende planten: aan de uiteinden der lange scheuten kunnen wij gemakkelijk zien, welke richting zij uit willen en in die richting helpen wij de planten of binden ze losjes bij. Weer andere lagere planten met forsche bloemstengels, zooals Riddersporen, Leeuwen bekken, Dahlia's enz. moeten tijdig van een stok voorzien worden, oin daartegen de bloem stengels aan te binden. Liggen deze eenmaal tegen den grond, dan gaat op- en aanbinden niet zoo gemakkelijk. Alle planten toch zijn geneigd zooveel mogelijk loodrecht omhoog te groeien en ook de neerliggende bloem stengels steken spoedig den kop weer om hoog, waardoor de stengels een scherpe bocht gaan maken, welke zonder breken moeilijk weer recht te krijgen is. Daarom verdient het aanbeveling de steun sels bij stil weer te plaatsen en hiermede niet te wachten tot harde windvlagen de planten tegen den grond geslagen hebben. De stokken moeten zoodanig geplaats worden, dat ze zoo min mogelijk in 't oog vallen; derhalve zet men ze bij voorkeur aan den achterkant der planten en niet hooger dan de planten zelf. Worden deze naderhand grooter, dan doet men beter er nog eens een iangeren stok bij te plaatsen. Men bindt eerst den hoofdbloemstengel vast en haalt zoo noodig de zijscheuten losjes met een' raffiabandje bij. In het tijdschrift „In en om ons Huis" schrijft J. B. te M. DROEVE TOESTANDEN. Er is veel over de crisis geschreven. Wij hebben tal van brochures in huis, waarin ook de geneesmiddelen voor de inzieke samen leving worden aangegeven, doch wanneer men veel van dat geschrijf nauwkeurig onder de loupe neemt, dan komt men tot de conclusie, dat men daarbij veelal te doen heeft met louter theorie, welke op een bepaalde hypothese is opgebouwd en daarom van zoo weinig be- teekenis is in dezen tijd. Liever dan al dat geschrijf over de maat schappelijke crisis, die met aangegeven mid delen op het papier inderdaad niet wordt opgelost, zouden wij zien, dat eens in Neder land een zeer nauwkeurig onderzoek werd ingesteld ten aanzien van de gevolgen der crsis en dan hebben wij nog niet allereerst het oog op den financieelen achteruitgang, doch vooral op de ellende en de armoede, die in tal van huisgezinnen reeds is opgetreden en zoodanig toeneemt, dat verzwakking van onze volkskracht in zeer sterke mate dreigt. En hoewel wij allerminst willen ontkennen, dat in tal van arbeidersgezinnen ook de ar moede over den drempel is gekomen, daar geldt dit vooral voor de kleine zelfstandigen, die in veel opzichten met de arbeiders gelijk gesteld moeten worden, alleen niet, waar het betreft allerlei sociale voorzieningen, omdat deze categorie van werkers dan naakt buiten de deur gezet wordt Het is bovendien vooral de vrouw van den kleinen zelfstandige ten plattelande, die het in dezen tijd moeilijk heeft, waarop wij in dit artikel eens de aan dacht wenschen te vestigen. De vrouwen van kleine baasjes. Naast alle kleine zelfstandige werkers, die van rijkswege buiten de deur worden ge- hofiden waar het betreft de sociale voorzie ningen, en die in dezen tijd ook zoo goed als geheel van rijkssteun zijn uitgesloten, ves tigen wij ditmaal de aandacht op dé kleine land- en tuinbouwers, die het ontzettend moei lijk hebben. Vooral zij, die aangewezen zijn op den bouw van herfstaardappelen en grove tuinbouwproducten, worden door het leed dér crisis zeer zwaar gedrukt. Met voorbeelden uit onze eigen omgeving kunnen wij bovendien aantoon'en hoe moeilijk de vrouwen van deze kleine menschen het in dezen tijd wel hebben Velen in ons land kunnen zich dat wellicht niet begrijpen en daarom mogen voor hen de feiten wéleenjs spreken. Wij pakken er daartoe twee uit velen en laten deze vrouwen zelf hare huiselijke ellende vertellen. In een gezin, dat er jarenlang behoorlijk kon komen, verschijnt de gemeentebode om het maandelijks verschuldigde bedrag voor electrische lichtvoorziening op te halen. De vrouw des huizes treedt hem met smart- trekken op haar gezicht tegemoet en zegt: wat er ook gebeure, ik kan u niets betalen; mijn eenigste rijkdom die ik nog heb is drie centen, zoodat ik den melkboer ook al heb moeten wegsturen. Verleden jaar hebben wij voor onzen geheelen aardappeloogst zoo goed als niets ontvangen, het toegezegde beetje regee- ringssteun is nog nooit uitbetaald en voor onze vroege aardappelen ontvangen wij ook nog geen cent per K.G., zoodat het voor- deeliger is, dat mijn man deze maar in den grond laat zitten. Altijd zijn we met God en eere door de wereld gekomen, doch ik kan niemand meer betalen en dit maakt mij bijna radeloos. Een ander voorbeeld Het geval speelt zich af in het postkantoor. De vrouw betaalt een gulden belasting. De postbeambte zegt: dit kan er zoowat bij door, doch de volg'ende maand moet je weer een gelijk bedrag betalen. De vrouw, bijna tot tranen bewogen, antwoordt; ja, dat weet ik wel, doch ik heb dezen gulden moeten uitsparen op de uitgaven voor de meest nood zakelijke levensbehoeften en ik vermoed, dat ik de volgende maand niet in staat ben hier weer iets te brengen. Deze twee voorbeelden geven een beeld van den toestand, waarin duizenden kleine zelfstandige werkers in ons land verkeeren. Wij willen niet afdingen op de beteekenis van de crisiszuivelwet, de tarwewet en den bietensteun, doch de hier bedoelde categorie van werkers valt daarbuiten. Een deel van de ruggegraat onzer natie zinkt weg in armoede en ellende arbeiders en groote landbouwers vinden nog een ge opende deur voo steunverleening, doch tien duizenden. vrouwen van kleine landbouwers moesten tot dusverre grootendeels van steun verstoken blijven, en hoe droevig haar toe stand ook moge zijn, zij en haar mannen kloppen veelal tevergeefs aan om hulp en steun. Wij herhalen wat wij aan het begin op merkten al dat geschrijf over de crisis baat niet veel, beter is het, dat eens een onder zoek ingesteld wordt naar den toestand, waarin de gezinnen van de zelfstandige wer kers op het platteland verkeeren. De vrou wen daar lijden dubbel zwaar. Wanneer dit onderzoek nauwkeurig geschiedde en de re sultaten daarvan werden openbaar gemaakt, dan zouden velen in den lande opschrikken en zeggenhier moet redding komen. En met God zou dat geschieden. In het Chr. Ouderblad „Onze Kinderen" schrijft A. J. Drewes KLEINIGHEDEN. We waren aan het wandelen. Op een voet reis. Twee flinke tippelaars, die samen al menig kilometertje afgelegd hadden. „Een oogenblikje", zegt de een. En hij trekt zijn schoen uit 'en schudt er een klein kiezel steentje uit, dat hem per ongeluk in de schoen was gekomen. „Zoo, nu kan het wel weer". En vlug stappen we voort, tot we het doel van onze reis voor vandaag bereikt hebben. Een kleinigheid, dat steentje En toch hing het welslagen van onze voettocht af van dit ééne kleine steentje. Had de tippelaar het niet bemerkt, dan was het tegen zijn voet blijven wrijven, eerst zacht, dan wat voel baarder. en na een uurtje was het misschien wel zoo erg geworden, dat hij slechts met moeite verder had kunnen gaan. Een blaar kan je zoo geducht hinderen en een doorge- loopen voet misschien nog erger. Ejn we wa ren ver weg van de bewoonde wereld, in het gebergte van Noorwegen, waar je ver wonderd staat te kijken en stil blijft sta.an, als je een huis of zelfs als je een mensch ziet. En we waren nog uren ver van het naast hotel. Wat een narigheid, als dat leine steentje in de schoen gebleven was. „In het gebergte zijn er geen kleinighe den", had de gids gezegd. „Ook het kleinste is belangrijker, als het op een stap aan komt. Iedere spijker in je zool moet goed vastzitten. Iedere gesp aan je rugzak moet betrouwbaar zijn. Je oog mag niet verblind worden door een korreltje zand, dat er in waait, of door de schittering van de zon, die over het glet- scherveld schijnt. Kleinigheden zijn belang rijk." Het was meer dan een waarschuwing voor de tocht door het gebergte, het wa's een be schamende prediking. Werkelijk zijn er in een echt Christenjleven geen kleinigheden. Geen enkel woord, dat we spreken, is zonder beteekenis. Dat geldt ook voor e'en onschul dige scherts in een vroolijk oogenblik. Wie weet, of een snel daarheen geworpen woord zich niet in het kindergemoed vastzet en daar zich inboort en verwoesting aanricht. Voor ons is het woord in 't zelfde oogen blik weg, waarin het gesproken wordt maar bij anderen wordt het misschien tot een angstwekkende macht, die tot lichtzinnig- heid of tot lichtvaardigheid leidt. Een kleinig heid en een levenslot kan er van afhan- g'en. 't Is benauwend, en wie heeft den moed te beweren, dat zijn woord zoo'n uitwerking nooit kan gehad hebben. Wie zal ieder woord, dat hij gesproken heeft, voor zijn rekening nemen, vaders, moeders Daar zijn woorden, die ons ons leven lang bijblijven en' die ons aanstaren, dreigend uit het ver leden, en vragen „Waarom heb je ons ge sproken Of geschreven. En we zouden er wat voor geven, als ze maar binnen de lip pen of in de pen gebleven waren. Maar „Is een5 het woord ten lippen uit, Het keert er nooit weer in." Kleinigheden Hoe gauw zijn we ontstemd over onze kinderen. Ze geven ons ergernis. Wees er tegen op uw hoede. Mensch, erger je niet. Daar vliegt het onbedachte woord 1 En schrik en boosheid och meer schrik dein boosheid en daar vliegt het leelijke woord Een onaangenaam gevoel, als onze jongen lomp is. En het wurmt ons naar de keel. Houd uw mond dicht, want anders I Of het steentje blijft in uw schoen zitten, 't Is maar een kleinigheid, dat lompe optre den. Hij meent het niet kwaad. Maar het hindert u en ge kunt het niet kwijt. Morgen gebeurt er weer wat. Die jongen wordt toch vervelend. Hij hindert u. En 't kan zoover komen, dat hij geen woord kan zeggen, of het prikkelt u. Uw oordeel is hard en wordt nog harder. Het steentje gaat schaven en wrijven en het wordt een pijnlijke plek. „Er zit wat" tusschen u en uw jongen. Hij ver geet een boodschap, die ge hem hebt opge dragen. „Wat heb je aan zoon jongen!" Hij verliest een dubbetje. „De lummel kan ook niets en het gaat al verder en verder. Tot er een kloof komt tusschen u'en uw kind. Een afgrond, die niet meer te over bruggen is. En de prikkelbaarheid komt van twee kanten. Want hij wordt het niet minder dan gij. En als hij kan, trekt hij weg en kijkt niet meer naar u om. Kleinigheden Voor Christenen zijn er geen kleinigheden. Ieder ijdel woordniet waar Rekenschap Zet Heer eed wacht voor mijne lippen. Behoed de deuren van mijn mond, Opdat ik mij tot geenen stond Iets onbedachtzaams laat ontglippen. KEERT DE GRIMMIGHEID AF, Op een| plaats woonde een tuinier. Als buur man had hij naast zich een boer. Ofschoon deze beiden nabij elkander woonden, was er geen goede verstandhouding tusschen hen. Salomo zegt: Een goede buur is beter dan een verre vriend. Maar deze buren waren niet goed in hun omgang. Niet dat de tuinier het den boer lastig maakte. O neen, de tuinman had veel werk in zijn tuin en beijverde zich om van alle groenten ruim voorzien te zijn om de klanten te kunnen bedienen. Maar de boer was een lastige buurman. Hij had namelijk de gewoonte om een koe vrij te laten rondloopen. Nu, dat kon hij ongehinderd doen, mits op eigen grond. En dit juist liet te wenschen over. De boer nam geen enkele maat regel, dat de koe niet op het gebied van zijn buurman kwam. Zoo gebeurde het vele malen, dat het beest door den tuinier werd aangetrof fen in zijn tuin en zich daar te goed deed aan de gewassen. Dit was den tuinier alles behalve naar den zin. Wat zou hij doen Heen) gaan en eischen schadevergoeding en roepen de hulp der politie in? O zeker, naar recht kon hij dit doen. Maar het was zijne bedoeling niet om den buurman nog meer van zich te vervreemden, doch om hem tot toenadering te brengen. Dus ging hij telkens heen en bracht het dier terug. Op zekeren morgen vindt de tuinier de koe weer in zijn tuin. Weer voert hij het beest naar het huis van den eigenaar terug en zegt hem; Vriend, ik heb uw koe nog eens teruggebracht, en als ik het beest weer in mijn tuin zie Nu, viel d€ buurman hierop toornig in, als dat gebeurt, wat dan Dan, zei de tuinier op kalmen toon, zal ik de koe weer terugbrengen. Den volgenden dag zag de tuinman de koe niet in zijn tuin. Den daarop volgenden dag evenmin en nooit is het beest meer op zijn ge bied geweest. Door zijne zachtheid had hij gewonnen. Een zacht antwoord keert de grimmigheid af I HET ORGEL. Het orgel is een beeld van 't leven [hier beneden. Veel pijpen staander in, verdeelt in [haar geleden, Een ieder heeft zijn plaats, een ieder [zijn geschrei Zoo is de staat en praat der menschen [velerlei. Gij hoort de lichtste pijp het aller- [hoogste blazen, Ook die het minste weet, wil 't aller- [meeste razen. I

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7