EN
EiSDIJK
PREDIKBEURTEN
V
WAAROVER WE
LAZEN
Peperstraten
den Zuid»
JERMAN.
van Klaver
[lam, worden
2 Augustus,
IN BERG.
inschrijving
fcde Akker-
Gem 81 R.
onder Melis,
•aaijenisse en
den Heer J.
lotschoof en
|e gebouwen
2 en Don#
Ëaterdagoch-
|op aanvraag,
(rijs f 5300,-
jeen kosten
jiljetten met
pr men voor
Woensdag
J ten kantore
Ie Dirksland,
pekomen zijn
ken.
r VOOR DEN ZONDAG fl
IIS
irk
n
F20,-
I, enz.
enz.
[rijzen
|35,
2.95
i cent.
cent.
I)
gd
ct.)
fu vindt '-3
SN (deel
Iheen
OP ZONDAG 30 JULI 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdljk, v.m. 10 leesddenlpt\ en 's av. 6,30
uur Ds. van Ascb.
Middelharnis, van. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
L. Vroegindeweij van Wilnis.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 Ds. Kleijne (Doop) en
's av. 6 uur cand Sjlens.
Oude Tonge, vun. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Verkerk.
Nieuwe Tonge, v.m, Ds. van Ameide van Oud
dorp en 's av. leesdienst (beide d. collecte).
Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur (o.t.) de
heer Overweel.
Melissant, v.m. 9,30 cand. Sjiens en 's av. Lis.
Kleijne van Ooltgensplaat.
Ouddorp, van. leesdienst en n.m. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 leesdienst en s av. 6,30
uur Ds. Zeilstra.
Ooltgensplaat, van. 9,30 en s av. 6 uur cand.
Reenders van Leen|s.
Ouddorp, v.m. Ds. Zeilstra van Middelharnis en
nan. Ds. Brinkman van Harmeien.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's avonds 6,30 uur
Prof. van der Schuit van Apeldoorn.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10, n.m. 2,30 en 's av. 6,30
uur de heer Romeijn van Oosterland.
Dirksland, van. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9,30, nm. 2 en 's av. 6 uur (o.t.)
leesdienst.
Ouddorp, v.m., nan. en 's av. de heer Lichten
berg, theol. student te Rotterdam.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, van. 9 en nan. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
L UIT HET WOORD Jj
STICHTELIJKE 0VERDENKINB
VERKIEZING.
Ën de Heere zeideSta op, zalf
hem, want deze is hetl
1 Samuel 1612b.
Wanneer wij van Goddelijke ver
kiezing hooren spreken, denken wij
terstond aan den eeuwigen, onveran-
derlijken raad Gods, waarin hij som
migen uit het menschelijk geslacht
naar Zijn ondoorgrondelijk welbehagen,
ten eeuwigen leven heeft voorbeschikt.
En het moet aanstonds duidelijk zijn,
dat wij, over Davids verkiezing door
God sprekende, zooals die uit boven
staande Schriftuurplaats blijkt, over een
andere verkiezing handelen, die niet
betrekking heeft op het eeuwige leven
allereerst, maar op het bekleeden van
het koninklijk ambt in Israël. Een
groot verschil.
En toch moeten wij hier niet meenen,
dat Davids verkiezing, hier vermeld,
los staat van den raad van Gods ver
kiezing tot zaligheid.
Ten deele wordt de laatste, in Davids
zalving tot koning verwerkelijkt. Dat
beaamt gij terstond, als gij bedenkt,
hoezeer David als koning, het type
van Koning Jezus niet alleen was, maar
ook den stamvader van den Zaligmaker,
zelf den Christus in zijn lendenen dra
gende, in Wien de gemeente verkoren
is. In zijn verkiezing is ook Christus,
het Hootd der gemeente en is de ge
meente verkoren. Zoo staat het één
met het ander in betrekking, en vormt
het alles een samenhangend geheel,
naar Gods alles omvattenden raad.
En het doet dan ook in 't geheel niet
vreemd aan, als in Davids verkiezing
iets gezien wordt van de wijze, waarop
God te werk gaat in het verkiezen van
Zijn gemeente.
God verkiest het verachte.
Het was een bijzondere dag voor
lsaï en zijn zonen. Een dag, waarop
wel alles in de weer moest zijn, om
de eer van het huis hoog te houden.
Samuel, de Ziener, was gekomen. Hoog
bezoek. Nu het beste gewaad aange
togen, nu het innemendste gelaat ge
toond. Dat was niet alledaags, dat de
t?er op 1)820615 kwam.
Nu moest David maar achteraf ge
houden worden. Er was geen behoefte
aan dien jongen, die achter de schapen
liep, en meer in de stal thuis hoorde,
en daar maar blijven moest, als er
voorname gasten waren.
Maar omdat Samuel de Ziener was
omdat hij Gods raad had uit te voeren'
moest David wèl komen. Daarom hield
Samuel bij zijn vader zoolang aan tot
het hooge woord er uit kwam. Hii
had nog een zoon, de kleinste. Endaar
verscheen David, in allerijl geroepen
zoo van achter de kudde, waarschijn-
Jgk zonder den tijd te hebben gehad,
om een ander gewaad aan te trekken'.
Daar stond de verachte, weggestopte,
vergetene, te midden van zijn broeders.
De herdersjongen, niet in tel bij de
huisgenooten. Vader, wat verlegen met
hem, de broeders, minachtend op hem
neerziende. Wat zal er wel in Davids
hart omgegaan zijn?
Was hij geroepen, om zich door zijn
broeders te laten beschamen
Och, had men hem maar liever bij
de kudde gelaten 1
„Maar de Heere zeide tot Samuel:
Sta op en zalf hem, want deze is het.
Toen nam Samuel den oliehoorn, en
hij zalfde hem in het midden zijner
broederen."
Hier blinkt iets van de schoonheid
van Gods verkiezing, waardoor onze
ziel met blijdschap vervuld wordt.
Groote vreugde en verwondering tevens
zal er in Davids gemoed geweest zijn.
Hij, de jongste, de minste onder de
broederen, de verachte, hij, van God
uitverkoren I Voor hem, die de nede
rigste diensten deed, zulk een groote
eere I Voor een herdersjongen een ko
ningskroon in 't verschiet. Welk een
schitterende toekomstde schapenhoe
der straks op den troon 1
Dit is het aanbiddelijke altijd in
Gods verkiezing, ook waar het geldt
de zaligheid der gemeente, dat God
de geringen, en die door de wereld
veracht worden, en geen plaats waardig
gekeurd, heeft liefgehad, om ze erf
genamen te maken van het Koninkrijk
en hun een verschiet te openen, dat hen
vol verwondering en vreugde maakt.
En dit moge de troost zijn van de
nederigen van hart, bij wie de Heere
wonen wil, wanneer zij zouden gaan
vragenWie ben ik, dat de Heere bij
mij zou stilstaan en anderen voorbij
gaan?
Hoe miskennen zij, die de uitver
kiezing Gods voor een harde, wreede
leer slechts houden, Gods bedoelen.
Ziet, wat groote liefde Gods daarin
ook straalt, dat Hij dengene die weinig
in tel is, en maar weinig vooruitzich
ten heeft, een toekomst wil openen,
zoo wonderschoon, dat het is, of hij
droomt. Zoo doet de Heere. Wat Samuel
doet aan David, is verwerkelijking van
Gods raad, waarvan Samuels moeder
reeds gezongen had „De Heere maakt
arm, en maakt rijk. Hij vernedert, ook
verhoogt Hij. Hij verheft den geringe
uit het stof, en den nooddruftige ver
hoogt Hij uit den drek, om hem te
doen zitten bij de vorsten, dat Hij hem
den stoel der eere doe beërven."
Die van zichzelf denkt, dat hij geen
kroon waard is, en van wien iedereen
zegt, dat hij geen kroon waard is, van
dien zegt de Heere„Sta op en zal!
hem, want deze is het."
Zoo zal, wie door Gods Geest ver
slagen van hart gemaakt is, niet mis
troostig zijn, en hoorende van Gods
verkiezing, om een koninkrijk te be-
erven, niet zeggen wie ben ik Maar
van zichzelf afzien en op den Heere
zien, en roemen
Wie is aan onzen God gelijk?
Die armen opricht uit het slijk,
Nooddruftigen, van eik verstooten,
Goedgunstig opheft uit het stof,
En hen, verrijkt met eer en lof,
Naast prinsen plaatst en wereldgrooten 1
In ,,De Wandelaar" lazen wij het volgende
Het is nu de tijd van genieten: rozen en
anjers vervullen den bloemenhof met haar
schitterende kleinen en aangename geuren.
Tientallen eenjarige zomerbloemen en vaste
planten geven door haar rijken bloementooi
een feestelijk uiterlijk, zelfs aan het kleinste
stadstuintje, wanneer men althans voor tijdig
zaaien en planten en voor een goede soort
keuze gezorgd heeft
Geldt het in den landbouw; „Die niet zaait,
zal niet oogsten", hetzelfde kan ook van den
bloemenliefhebber gezegd worden. Met dit
verschil, dat het in den siertuin niet te doen
is om het oogsten der vruchten, doch om het
beschikbaar krijgen van vele en mooie bloe
men. Als de hoofdbloeitijd voor de sierplanten
is aangebroken, dan is dat de oogsttijd voor
den bloemenliefhebber. Al de zorg, besteed
aan zaaien en planten, aan bemesten en gieten,
aan bewaren en onderhouden, wordt door den
bloei vergoed en beloond. Ziet men in deze
zomermaanden tuintjes, welke arm aan bloe
men zijn en dus weinig te genieten geven,
dan kan dit niet aan den tuin geweten wor
den, maar ligt de schuld bij den tuinbezitter.
Wanneer men niet op tijd den tuin in orde
maakt, geen bloemen zaait of planten aan
schaft, en daarbij het noodige onderhoud
nalaat, dan kan men ook geen rijken bloemen
tooi verwachten.
Het is natuurlijk mogelijk ter elfder ure
aan een bloemist opdracht te geven om de
perken vol bloeiende planten te zetten, maar
dit geeft op den duur geen volledige bevre
diging. Voor den waren liefhebber geldt het
in de eerste plaats: de vreugde bestaat niet
in het aanschouwen der mooie bloemen, doch
in het bewonderen van de bloemen, die men
zelfs gekweekt heeft.
De ware liefhebber geniet reeds van zijn
planten, als ze nog maar nauwelijs ontkiemd
zijn; met steeds meer klimmende belangstelling
slaat hij haar ontwikkeling gade, om ten slotte
als de bloemen zich ontplooien, daarin vol
komen bevrediging te vinden.
Daarom is Juli grootendeels de maand van
het zuivere tuingenot Het zaaien en planten
is gebeurd en alles heeft op perken en in
borders zijn bestemde plaats gekregen.
De tuinwerkzaamheden bepalen zich in
hoofdzaak tot het tijdig aan- en bijbinden
van verschillende planten, het verwijderen
van uitgebloeide bloemen, wanneer men daar
van althans geen zaad wil winnen, of omdat
de later verschijnende bessen en vruchten de
plant in den herfst nog moeten siefen.
Waar noodig brengt men bij de klimplanten
steunsels aan, opdat de jonge scheuten zich
daar omheen kunnen slingeren, of om deze
daartegen op te binden.
Wij moeten echter niet alles stijf aanbin
den; er mogen gerust wat loshangende scheut
jes overblijven, dit doet de plant haar natuur
lijk aanzien behouden.
Wij moeten ook steeds rekening houden
met rechts en links windende planten: aan
de uiteinden der lange scheuten kunnen wij
gemakkelijk zien, welke richting zij uit willen
en in die richting helpen wij de planten of
binden ze losjes bij.
Weer andere lagere planten met forsche
bloemstengels, zooals Riddersporen, Leeuwen
bekken, Dahlia's enz. moeten tijdig van een
stok voorzien worden, oin daartegen de bloem
stengels aan te binden. Liggen deze eenmaal
tegen den grond, dan gaat op- en aanbinden
niet zoo gemakkelijk. Alle planten toch zijn
geneigd zooveel mogelijk loodrecht omhoog
te groeien en ook de neerliggende bloem
stengels steken spoedig den kop weer om
hoog, waardoor de stengels een scherpe bocht
gaan maken, welke zonder breken moeilijk
weer recht te krijgen is.
Daarom verdient het aanbeveling de steun
sels bij stil weer te plaatsen en hiermede niet
te wachten tot harde windvlagen de planten
tegen den grond geslagen hebben. De stokken
moeten zoodanig geplaats worden, dat ze zoo
min mogelijk in 't oog vallen; derhalve zet
men ze bij voorkeur aan den achterkant der
planten en niet hooger dan de planten zelf.
Worden deze naderhand grooter, dan doet
men beter er nog eens een iangeren stok bij
te plaatsen.
Men bindt eerst den hoofdbloemstengel vast
en haalt zoo noodig de zijscheuten losjes met
een' raffiabandje bij.
In het tijdschrift „In en om ons Huis" schrijft
J. B. te M.
DROEVE TOESTANDEN.
Er is veel over de crisis geschreven. Wij
hebben tal van brochures in huis, waarin
ook de geneesmiddelen voor de inzieke samen
leving worden aangegeven, doch wanneer men
veel van dat geschrijf nauwkeurig onder de
loupe neemt, dan komt men tot de conclusie,
dat men daarbij veelal te doen heeft met louter
theorie, welke op een bepaalde hypothese is
opgebouwd en daarom van zoo weinig be-
teekenis is in dezen tijd.
Liever dan al dat geschrijf over de maat
schappelijke crisis, die met aangegeven mid
delen op het papier inderdaad niet wordt
opgelost, zouden wij zien, dat eens in Neder
land een zeer nauwkeurig onderzoek werd
ingesteld ten aanzien van de gevolgen der
crsis en dan hebben wij nog niet allereerst
het oog op den financieelen achteruitgang,
doch vooral op de ellende en de armoede, die
in tal van huisgezinnen reeds is opgetreden
en zoodanig toeneemt, dat verzwakking van
onze volkskracht in zeer sterke mate dreigt.
En hoewel wij allerminst willen ontkennen,
dat in tal van arbeidersgezinnen ook de ar
moede over den drempel is gekomen, daar
geldt dit vooral voor de kleine zelfstandigen,
die in veel opzichten met de arbeiders gelijk
gesteld moeten worden, alleen niet, waar het
betreft allerlei sociale voorzieningen, omdat
deze categorie van werkers dan naakt buiten
de deur gezet wordt Het is bovendien vooral
de vrouw van den kleinen zelfstandige ten
plattelande, die het in dezen tijd moeilijk
heeft, waarop wij in dit artikel eens de aan
dacht wenschen te vestigen.
De vrouwen van kleine baasjes.
Naast alle kleine zelfstandige werkers, die
van rijkswege buiten de deur worden ge-
hofiden waar het betreft de sociale voorzie
ningen, en die in dezen tijd ook zoo goed
als geheel van rijkssteun zijn uitgesloten, ves
tigen wij ditmaal de aandacht op dé kleine
land- en tuinbouwers, die het ontzettend moei
lijk hebben. Vooral zij, die aangewezen zijn
op den bouw van herfstaardappelen en grove
tuinbouwproducten, worden door het leed
dér crisis zeer zwaar gedrukt.
Met voorbeelden uit onze eigen omgeving
kunnen wij bovendien aantoon'en hoe moeilijk
de vrouwen van deze kleine menschen het in
dezen tijd wel hebben
Velen in ons land kunnen zich dat wellicht
niet begrijpen en daarom mogen voor hen
de feiten wéleenjs spreken.
Wij pakken er daartoe twee uit velen en
laten deze vrouwen zelf hare huiselijke ellende
vertellen.
In een gezin, dat er jarenlang behoorlijk
kon komen, verschijnt de gemeentebode om
het maandelijks verschuldigde bedrag voor
electrische lichtvoorziening op te halen.
De vrouw des huizes treedt hem met smart-
trekken op haar gezicht tegemoet en zegt: wat
er ook gebeure, ik kan u niets betalen; mijn
eenigste rijkdom die ik nog heb is drie centen,
zoodat ik den melkboer ook al heb moeten
wegsturen. Verleden jaar hebben wij voor
onzen geheelen aardappeloogst zoo goed als
niets ontvangen, het toegezegde beetje regee-
ringssteun is nog nooit uitbetaald en voor
onze vroege aardappelen ontvangen wij ook
nog geen cent per K.G., zoodat het voor-
deeliger is, dat mijn man deze maar in den
grond laat zitten. Altijd zijn we met God en
eere door de wereld gekomen, doch ik kan
niemand meer betalen en dit maakt mij bijna
radeloos.
Een ander voorbeeld
Het geval speelt zich af in het postkantoor.
De vrouw betaalt een gulden belasting.
De postbeambte zegt: dit kan er zoowat bij
door, doch de volg'ende maand moet je weer
een gelijk bedrag betalen. De vrouw, bijna
tot tranen bewogen, antwoordt; ja, dat weet
ik wel, doch ik heb dezen gulden moeten
uitsparen op de uitgaven voor de meest nood
zakelijke levensbehoeften en ik vermoed, dat
ik de volgende maand niet in staat ben hier
weer iets te brengen.
Deze twee voorbeelden geven een beeld
van den toestand, waarin duizenden kleine
zelfstandige werkers in ons land verkeeren.
Wij willen niet afdingen op de beteekenis
van de crisiszuivelwet, de tarwewet en den
bietensteun, doch de hier bedoelde categorie
van werkers valt daarbuiten.
Een deel van de ruggegraat onzer natie
zinkt weg in armoede en ellende arbeiders
en groote landbouwers vinden nog een ge
opende deur voo steunverleening, doch tien
duizenden. vrouwen van kleine landbouwers
moesten tot dusverre grootendeels van steun
verstoken blijven, en hoe droevig haar toe
stand ook moge zijn, zij en haar mannen
kloppen veelal tevergeefs aan om hulp en
steun.
Wij herhalen wat wij aan het begin op
merkten al dat geschrijf over de crisis baat
niet veel, beter is het, dat eens een onder
zoek ingesteld wordt naar den toestand,
waarin de gezinnen van de zelfstandige wer
kers op het platteland verkeeren. De vrou
wen daar lijden dubbel zwaar. Wanneer dit
onderzoek nauwkeurig geschiedde en de re
sultaten daarvan werden openbaar gemaakt,
dan zouden velen in den lande opschrikken
en zeggenhier moet redding komen. En
met God zou dat geschieden.
In het Chr. Ouderblad „Onze Kinderen"
schrijft A. J. Drewes
KLEINIGHEDEN.
We waren aan het wandelen. Op een voet
reis. Twee flinke tippelaars, die samen al
menig kilometertje afgelegd hadden. „Een
oogenblikje", zegt de een. En hij trekt zijn
schoen uit 'en schudt er een klein kiezel
steentje uit, dat hem per ongeluk in de
schoen was gekomen. „Zoo, nu kan het wel
weer". En vlug stappen we voort, tot we
het doel van onze reis voor vandaag bereikt
hebben.
Een kleinigheid, dat steentje En toch hing
het welslagen van onze voettocht af van dit
ééne kleine steentje. Had de tippelaar het
niet bemerkt, dan was het tegen zijn voet
blijven wrijven, eerst zacht, dan wat voel
baarder. en na een uurtje was het misschien
wel zoo erg geworden, dat hij slechts met
moeite verder had kunnen gaan. Een blaar
kan je zoo geducht hinderen en een doorge-
loopen voet misschien nog erger. Ejn we wa
ren ver weg van de bewoonde wereld, in
het gebergte van Noorwegen, waar je ver
wonderd staat te kijken en stil blijft sta.an,
als je een huis of zelfs als je een mensch
ziet. En we waren nog uren ver van het
naast hotel. Wat een narigheid, als dat leine
steentje in de schoen gebleven was.
„In het gebergte zijn er geen kleinighe
den", had de gids gezegd. „Ook het kleinste
is belangrijker, als het op een stap aan komt.
Iedere spijker in je zool moet goed vastzitten.
Iedere gesp aan je rugzak moet betrouwbaar
zijn. Je oog mag niet verblind worden door
een korreltje zand, dat er in waait, of door
de schittering van de zon, die over het glet-
scherveld schijnt. Kleinigheden zijn belang
rijk."
Het was meer dan een waarschuwing voor
de tocht door het gebergte, het wa's een be
schamende prediking. Werkelijk zijn er in
een echt Christenjleven geen kleinigheden.
Geen enkel woord, dat we spreken, is zonder
beteekenis. Dat geldt ook voor e'en onschul
dige scherts in een vroolijk oogenblik. Wie
weet, of een snel daarheen geworpen woord
zich niet in het kindergemoed vastzet en
daar zich inboort en verwoesting aanricht.
Voor ons is het woord in 't zelfde oogen
blik weg, waarin het gesproken wordt
maar bij anderen wordt het misschien tot
een angstwekkende macht, die tot lichtzinnig-
heid of tot lichtvaardigheid leidt. Een kleinig
heid en een levenslot kan er van afhan-
g'en. 't Is benauwend, en wie heeft den moed
te beweren, dat zijn woord zoo'n uitwerking
nooit kan gehad hebben. Wie zal ieder
woord, dat hij gesproken heeft, voor zijn
rekening nemen, vaders, moeders Daar zijn
woorden, die ons ons leven lang bijblijven
en' die ons aanstaren, dreigend uit het ver
leden, en vragen „Waarom heb je ons ge
sproken Of geschreven. En we zouden er
wat voor geven, als ze maar binnen de lip
pen of in de pen gebleven waren. Maar
„Is een5 het woord ten lippen uit,
Het keert er nooit weer in."
Kleinigheden Hoe gauw zijn we ontstemd
over onze kinderen. Ze geven ons ergernis.
Wees er tegen op uw hoede. Mensch, erger
je niet. Daar vliegt het onbedachte woord 1
En schrik en boosheid och meer schrik
dein boosheid
en daar vliegt het leelijke woord
Een onaangenaam gevoel, als onze jongen
lomp is. En het wurmt ons naar de keel.
Houd uw mond dicht, want anders I
Of het steentje blijft in uw schoen zitten,
't Is maar een kleinigheid, dat lompe optre
den. Hij meent het niet kwaad. Maar het
hindert u en ge kunt het niet kwijt. Morgen
gebeurt er weer wat. Die jongen wordt toch
vervelend. Hij hindert u. En 't kan zoover
komen, dat hij geen woord kan zeggen, of
het prikkelt u. Uw oordeel is hard en wordt
nog harder. Het steentje gaat schaven en
wrijven en het wordt een pijnlijke plek. „Er
zit wat" tusschen u en uw jongen. Hij ver
geet een boodschap, die ge hem hebt opge
dragen. „Wat heb je aan zoon jongen!"
Hij verliest een dubbetje. „De lummel kan
ook niets en het gaat al verder en verder.
Tot er een kloof komt tusschen u'en uw
kind. Een afgrond, die niet meer te over
bruggen is. En de prikkelbaarheid komt van
twee kanten. Want hij wordt het niet minder
dan gij. En als hij kan, trekt hij weg en
kijkt niet meer naar u om. Kleinigheden
Voor Christenen zijn er geen kleinigheden.
Ieder ijdel woordniet waar Rekenschap
Zet Heer eed wacht voor mijne lippen.
Behoed de deuren van mijn mond,
Opdat ik mij tot geenen stond
Iets onbedachtzaams laat ontglippen.
KEERT DE GRIMMIGHEID AF,
Op een| plaats woonde een tuinier. Als buur
man had hij naast zich een boer. Ofschoon deze
beiden nabij elkander woonden, was er geen
goede verstandhouding tusschen hen. Salomo
zegt: Een goede buur is beter dan een verre
vriend. Maar deze buren waren niet goed in
hun omgang. Niet dat de tuinier het den boer
lastig maakte. O neen, de tuinman had veel
werk in zijn tuin en beijverde zich om van alle
groenten ruim voorzien te zijn om de klanten te
kunnen bedienen.
Maar de boer was een lastige buurman. Hij
had namelijk de gewoonte om een koe vrij te
laten rondloopen. Nu, dat kon hij ongehinderd
doen, mits op eigen grond. En dit juist liet te
wenschen over. De boer nam geen enkele maat
regel, dat de koe niet op het gebied van zijn
buurman kwam. Zoo gebeurde het vele malen,
dat het beest door den tuinier werd aangetrof
fen in zijn tuin en zich daar te goed deed aan
de gewassen.
Dit was den tuinier alles behalve naar den
zin. Wat zou hij doen Heen) gaan en eischen
schadevergoeding en roepen de hulp der politie
in? O zeker, naar recht kon hij dit doen. Maar
het was zijne bedoeling niet om den buurman
nog meer van zich te vervreemden, doch om
hem tot toenadering te brengen.
Dus ging hij telkens heen en bracht het dier
terug.
Op zekeren morgen vindt de tuinier de koe
weer in zijn tuin. Weer voert hij het beest naar
het huis van den eigenaar terug en zegt hem;
Vriend, ik heb uw koe nog eens teruggebracht,
en als ik het beest weer in mijn tuin zie
Nu, viel d€ buurman hierop toornig in, als
dat gebeurt, wat dan
Dan, zei de tuinier op kalmen toon, zal ik
de koe weer terugbrengen.
Den volgenden dag zag de tuinman de koe
niet in zijn tuin. Den daarop volgenden dag
evenmin en nooit is het beest meer op zijn ge
bied geweest.
Door zijne zachtheid had hij gewonnen.
Een zacht antwoord keert de grimmigheid af I
HET ORGEL.
Het orgel is een beeld van 't leven
[hier beneden.
Veel pijpen staander in, verdeelt in
[haar geleden,
Een ieder heeft zijn plaats, een ieder
[zijn geschrei
Zoo is de staat en praat der menschen
[velerlei.
Gij hoort de lichtste pijp het aller-
[hoogste blazen,
Ook die het minste weet, wil 't aller-
[meeste razen.
I