Woensdag 16 September 1914. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES •J voor de Zuidliollandsclie en Zeetaw^elie FJInnden. W. BOEKHOVEN, De macht des Konings bij Oorlog en Vrede. BIJENTEELT. UIT DE PERS. Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per drie maanden fr. p. p. 50 Cent. Buitenland bij vooruitbetaling ƒ4,50 per jaar, Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMELSDtJK. Advertentiën 10 Cent per regel }l% maal. Reclames 20 per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en.4/g maal. Disnstaan vragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 uur. Alle stokken voor «Ie Stedacile bestemd, Advertentiën ei» verdere Administratie Sraneo toe te zenden aan den liilssevcr UITGEYER Telefoon Intercom*. Ia. ii. Art. 57— 58 en 59 der Grondwet regelen »de Macht des Konings» (der Koningin) »De Koningin heeft 't opperbestuur der Buitenlandsche betrekkingenZij verklaart oorlog en geeft daarvan onmiddellijk ken nis aan de beide Kamers der Staten-Gene- raal met bijvoeging van zoodanige mede- deelingen als Zij met 't belang van den Staat bestaanbaar acht. De Koningin sluit en bekrachtigt alle verdragen met weemde Mogendheden. Zij deelt den in houd dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra Zij oordeelt, dat 't belang van den Staat dit toelaat. Verdragen, die wijziging van het grondgebied van den Staat inhouden, die aan 't Rijk geldelijke verplichtingen opleg gen of die eenige andere bepaling, wette lijke rechten betreffende inhouden, worden door de Koningin niet bekrachtigd dan na door de Staten-Generaal te zijn goedge keurd. Deze goedkeuring wordt niet ver- eischt, indien de Koningin zich de bevoegd heid tot 't sluiten van 't verdrag bij de wet heeft voorbehouden. De Koningin heeft ook 't oppergezag over zee- en landmacht en benoemt de militaire officieren, bevordert, ontslaat ze of stelt ze op pensioen.» In de Middeleeuwen was 't aanvankelijk niet zoo; De Vorst was in beginsel vol komen gerechtigd oorlog te verklaren of vrede te sluiten, wanneer hem zulks goed docht, met dit machtig onderscheid, dat hij aan niemand verantwoording schuldig was. Staten en Kamers en Kiesrecht en Grond wet met al hun gevolgen, waren er toen nog niet en de Vorst had een absolute, volstrekte macht. Maar dit heeft slechts zoo lang geduurd, dat de steden opkwamen en machtig werden. Toen werd er op in perking van de vorstelijke macht aange drongen en vandaar ook, dat in 1346 door Margaretha van Henegouwen, bij hare hul diging als Gravin van Holland een verkla ring werd afgelegd, die met dat absolu tisme volkomen brak. Het Handvest luidde aldus: Voort soo en sullen wij noch onse Nakoomelingen geen oorloge beginnen, noch aannemen op ander Heeren Landen buyten Onse paaien van Hollandt, van Zeelandt ende van Vrieslandt, ten waare bij raade en goedtduncken Onser Ridderen ende Kna pen, ende Onser goede Steeden van Hol landt, daar 'sij ons scliuldigh sullen weesen te dienen, deedent Wij bij hoir raade. Ende altoos sullen Wij ende Onse nakoo melingen moogen onze Paalsteden ver- weeren, ende daar toe sullen onse goede Luyden voorschreeven altoos bereyt zijn te dienen, gelijckerwijs dat men deeden bij des Graven Floris tijden, die wel eer Grave was te Hollandt, ende waar dat Wij of onse Nakoomelingen oorloge an- namen buyten raade Onser goeder Luyden voorschreeven, soo en sijn sij Ons daar toe niet schuldigh te dienen, sij en woudens doen mit gunste en bij hoiren vrijen wille. Wat is de korte iuhoud van dit oude Handvest Dit: Margaretha. onze Gravin in 1346, zou nooit een oorlog buiten de palen van Holland, Zeeland en Friesland beginnen buiten toestemming en goedkeuring der Ridders, Knapen en groote steden van Hol land; terwijl, indien zij of hare opvolgers in strijd met deze verklaring handeldeD, de onderdanen niet zouden gehouden zijn in den krijg te dienen. Zij kon dus geen oorlog verklaren, dan met toestemming der Steden enz Precies zoo was 't nog in 1482. Maria van Bourgondië werd gedwongen 't zoo genaamd Groot Privilegie te teekeDen daarbij werd ook de verplichting om haar te ondersteunen in den oorlog van eene soortgelijke voorwaarde afhankelijk ge maakt. De tekst luidt aldus: Item dat wij noch onse Nakomelingen geenderhande Oorloge, verweerende noch aanleggende tegens nie- mandt aennemen en sullen dan bij goed- duncken van den Staten onser voornoem den Landeende alsdan, te weten als de Oorloge bij goetduncken der voorz Landen aangenomen is, soo sullen die Edelen ende Leenmannen van onse Graefiijckheyt der selve Landen Leen houdende, tot dienst van Wapenen van ouden tijden staende, uyt saeke van hare voorsz. Lee- nen, gehouden wesen te dienen of te doen dienen op de Palen van Hollandt, Zee- landt ende Vrieslandt, ende niet voorde/, ende dat op redelijcke wedden en kosten van ons ende onsen Naekomelingen. Het middengedeelte van dit artikel van 't Groot-Privilegie, als handelend over >die Ondersaten onzer wederpartij», zullen we overslaan; maar dan volgt 't slot, dat voor ons, even als 't begin, ter zake dienende is. Het slot luidt: Ende indien wij of onse Naekomelingen tot eenigen tijden Oorloge aannamen sonder goetduncken ende raedt van den Staten der voorsz. Landen, soo souden die voorsz. EdelenLeenmannen, Mansmannent Steden ende platten Landen voorsz., alle te samen ende elck bijsonder, ongehouden ende onbelust blijven ende zijn van eeniger diensten met lijf of met goet in den selven oorloge te doenof te doen doen, niettegenstaende eenige ordinantie, noch ook usantie, bij den levenden lijve van^ ooizen voorsz. Heere ende Vader Hertoge Kaerle of sijne voorsaten gemaekt ende onderhouden, contrairie van desen. Duidelijk genoeg dus: Zonder goeddun ken der Staten geen oorlog 1 en zoo ja dan geen steun aan de Gravin verleend, noch in geld, noch in troepen. Eu ook in de Republiek der Vereenigde Nederlanden draaide 't verklaren van oorlog en sluiten van vrede om de Staten, vooral om de Staten van Holland. Niet om deu Koning, niet om den Stadhouder, maar om de Stateu, als vertegenwoordigers der bur gers, der stedeu. (Wordt vervolgd Wij zijn alweer in September, de campagne loopt op het einde. De heide stond er dit jaar goed voor, bloeide rijk en schoon en op vele dagen werd er door onze volken aardig wat gewonnen, 't Weer was geregeld helder en zonnig, maar de wind woei nog al eens uit den schralen hoek, zoodat er niet veel nectar te puren viel. Ook viel er in vele stre ken te weinig regen, waardoor de heidestruik jes te spoedig verdroogden. Over 't geheeie land, te oordeelen althans naar de berichten, welke tot ons kwamen uit verschillende dee- len, is de honigoogst vrij bevredigend en zal waarschijnlijk 1914 onder de tamelijk goede honigjaren mogen worden gerekend. Wij dienen echter het eind der campagne af te wachten. Voor de liefhebbers, de echte ho- niggebruikers, voor hen, die zelfs in dezen benarden tijd niet op een dubbeltje behoeven te zien, zal er in elk geval wel honig te be komen zijn. Overigens zal de honigverkoop niet zoo vlot gaan. Honig is, inzonderheid thans, voor de meesten een luxe-, een weel- de-artikel, en vele gezinnen, die anders zich de weelde van éen of meer pondjes honig veroorloven, moeten nu de centen bewaren voor dringerder zaken. Een honigmarkt zal daarom onder deze omstandigheden, naar wij verwachten, weinig succes hebben en in de meeste plaatsen, waar ze de laatste jaren werd gehouden, 'tzij reeds geregeld of bij wijze van proefneming, zal men er dit najaar waarschijnlijk wel niet aan denken. Hieruit volgt volstrekt niet, dat de imkers nu maar moeten trachten hun product tegen eiken prijs van de hand te doen. Wat zij tegen een behoorlijken prijs 40 k 50 cents per '/a K-G- vinden wij nog behoorlijk kunnen verkoopen, behoeven ze o. i. niet vast te houden. Gaat het tegen dien prijs niet, dan doen ze verstandig betere tijden af te wachten en den honig 'tzij geslingerd of in de raat te bewaren. Zoo noodig, kan men van de vóór eenige maanden door de Vereeniging voor Bijenteelt opgerichte Handelskamer ge bruik maken; dit lichaam is er om den im ker behulpzaam te zijn in den afzet, tegen bevredigenden prijs, zijner producten, die hij zelf niet of moeilijk te gelde kan maken. Het is natuurlijk van belang den honig goed te bewaren. Dit geschiedt het best in een ongebruikt vertrek of ruimte, welke droog en luchtig is, b.v. op een zolder. Is de lucht in de bewaarplaats vochtig, dan wordt de vochtigheid door den honig aangetrokken en maakt dezen licht zuur. Wordt de ruimte niet luchtig, frisch, zuiver gehouden, zoodat de lucht er „dompig" is, dan krijgt de honig hierdoor een onaangenamen bijsmaak. Slin- gerhonig mag niet dadelijk in een te koud vertrek worden geplaatst, want dan wil hij niet zuiver worden. Heeft hij een week ge staan in een met papier overdekt vat, dan schuimt men den honig af en herhaalt dit na nogmaals acht dagen. Dan is het product in den regel mooi helder; is dit niet het geval, dan verzuime men niet nogmaals af te schui men. Niet te groote hoeveelheden honig bewaart men het best in glazen, verglaasd aardewerk of gebakken steenen vaten (potten)grootere massa's in tonnen van esschen-, beuken- of eikenhout, of in blikken bussen. C. B. Onze vroegere minister van Oorlog de Heer Colijn heeft in „De Jonge Man" een artikel geplaatst dat zeer de aandacht trok. De Heer Colijn zegt dan o. m. Bij den aanvang..... want nog is het einde niet. Allereerst toch hebben we, zoolang de vij andelijke legers nog bijna dagelijks in de nabijheid onzer grenzen op elkaar stooten, te waken dat troependeelen, die verdwalen of over onze grenzen uitwijken, dadelijk ont wapent en geïnterneerd worden. Niet minder scherp zullen we er op heb ben toe te zien, dat bij gevechten nabij de grens, vervolgende troepen in hun ijver zich niet laten verlokken hun vervolging uit te strekken op Nederlandsch territoor. Zoolang men bij een ander met kleine troe- penafdeelingen te doen heeft, leeft, levert deze taak geen bijzondgre moeilijkheden op, maar als er geheeie legers ontwapend en geïnterneerd moeten worden zooals den len Febr. 1871 het geval was met het 84.000 man sterke leger van Bourbaki aan de Zwit- schersche grens dan wordt de zaak moei lijker, vooral als zulk een wijkend leger op den voet door den overwinnaar wordt ge volgd. In de tweede plaats blijft het gevaar voor opzettelijke neutraliteitsschennis bestaan. Men zij in zijn oordeel daarover voorzichtig en billijk. De nu aangevangen worsteling is de geweldigste die de wereld ooit aanschouwde. Het is voor de 4 continentale grootmachten er op of er onder en waarschijnlijk voor goed. Het einddoel van dezen kamp" zoo schreef de „Hamburger Nachrichten" van 11 Aag. j.i. „is een nieuwe regeling van de machtsverhoudingen in het centrum van Eu ropa en daardoor een wijziging in den bloeds omloop van het geheeie politieke organisme der oude wereld". Daar gaat het inderdaad heen. Men bedenke wat dat zeggen wil en vrage zich dan dit eens af: indien de zaken voor Duitschland b.v. eens zóó konren te staan dat het winnen kan door b.v. een half inil- lioen zijner reservetroepen snel in Noord- België te werpen en dat het verliest wanneer zulks te laat geschiedt, watjzal het dan doen? Dan zal het alleen vragen wat grooter tijd verlies met zich brengthet Nederlandsche leger op zij dringen of een omweg maken ten zuiden van Limburg. En het zal den weg nemen die het minste tijd kost. Men kan vol komen dezelfde vraag stellen met be trekking tot Engeland. Het is nog onmogelijk te zeggen hoe het verloop zal zijn. Iedere dag, ja ieder uur kan nog nieuwe wendin gen brengen. En al dien tijd moet het leger wachten gereed tot daden Ten derde zij er de aandacht op gevestigd dat Japan aan Duitschland een ultimatum stelde, over inwilliging waarvan zelfs niet gedacht kon worden. Zijn de couranten be richten juist, dan zou de Japansche actie zich tot Kiau-Tsjao bepalen. Maar zal het daarbij blijven? Zal Japan Kiau Tsjao mis schien ook trachten Samoa, de Carolinen en de verderen oosten en noord-oosten van on zen Archipel gelegen Polynesische eilanden te veroveren Zal het hiermee zijn politiek ideaalde alleenheerschappij in den Stillen Oceaan een schrede naderbij komen Zal Amerika dit zonder protest toelaten of staat ons ook daar een strijd op leven en dood te wachten Zullen wij daar buiten kunnen blijven En als wij in Azië eens meegesleept mochten worden in een krijg tegen Engeland's bondgenoot Japan, wat zullen daarvan dan de consequenties zijn voor onze houding in Europa Het Japansche ultimatum brengt ons een nieuw gevaar voor verwikkelingen. Ook hieromtrent moet het leger wachten, gereed tot daden Ten vierde ligt in de toepassing van art. 7 van het Rijnvaarttractaat, dat aan Duitsch land vrijen doorvoer waarborgt een oorzaak van mogelijke conflicten. En eindelijk, nogmaals wijzend op de „Ham burger Nachrichten" van 11 Aug., het gaat om een nieuwe regeling van de machtsver houdingen in centraal-Europa, en een wijzi ging van het geheeie politiek organisme der oude wereld. Dat kan voeren tot de nood zakelijkheid om onze neutraliteit te laten va ren. Wanneer er een geheel nieuwe kaart van Europa geteekend moet worden, wanneer dat eens de toekomst zou zijn van de nu aangevangen worsteling, dan kan ereenoogen- blik komen dat ook wij onze stem moeten doen hooren. Niet uit dwaze, belachelijke zucht om aan groote politiek te doen, maar om bij de eindregeling onze eigen belangen te waarborgen. En dan verlieze men niet uit het oog, dat een paar honderd duizend man volkomen versche troepen aan het eind van een grooten oorlog driemaal zooveel waard zijn als in het begin. Ook daarom moet het leger wachten, ge reed tot daden. De heer Colijn besluit aldus: Qa zoo is ons aller bede de oor- logsgeesel aan ons Land en aan zijne Kolo niën voorbij! Wij begeeren niets anders dan een bescheiden plaats onder de zon, dan een onafhankelijk volksbestaan en de getrouwe bewaring van wat ons door Gods voorzie ning bestel in den omloop der historie is tcebetrouwd. Evenwel, komt het anders, dan zal het gewapende Nederlandsche Volk zijn plicht doen, dan zal blijken dat „Das Volk in Watten 1" niet alleen voor Duitschers ge schreven werd. Tot zoolang: wachten! Bidt God, maar houdt het kruit droog „Teekenend", zegt „De Zeeuw" en schrijft dan: Een staatkundig blad behoeft zicli niet in dogmatische bespreking te begeven, maar het mag toch wel op de teekenen der tijden letten. Wij hooren van oorlogen en oorlogsge ruchten. Het is nog altijd zeven tegen twee. Doch wie weet hoe spoedig Spanje en Italië, met Griekenland zich bij de zeven voegen en Turkije de twee in 't gevlei komt, en dan is het tien tegen drie. En niemand die weet of het oorlogsdrama dan compleet zal zijn. Het machtige Amerika en het reusach tige China zijn er ook nog. Wie siddert niet En onderwijl nu Europa bezig is zich in oorlog te verscheuren en het homus homini lupus (de mensch is de wolf van den mensch) met zichzelf te bewijzen, nadert het Joden vraagstuk al meer zijne vredelievende op lossing. De Turksche regeering is om geld verlegen; en biedt nu alle eigendommen van den vo- rigen Sultan te koop aan. Een groot deel van diens privaat grondbezit ligt in Pales tina, het omvat het Jordaandal van de Zee van Tiberias tot aan de Doode Zee. Men verwacht dat de Joden deze gelegenheid zullen aangrijpen om dien grond te koopen. Zoo Wordt het Joodsche land weer het erfe lijk bezit der Joden. Inderdaad eene verwach ting die te denken geeft. In deze dagen bidt ieder Christen dat de Heere den oorlog gebruike tot bekeering der volken, en tot verlichting en verruiming van naar Hem zoekende harten. Maar wie denkt, dit lezende, niet tevens aan de profetie dat gansch Israël zal zalig worden, en wie be sluit niet de Joden in zijn bede» dat het deksel van voor hun aangezich moge weg vallen en zij, terugkeerende naar hun land, daar zich mogen buigen voor den Gekruiste als den Levensvorst, als hun Heiland en Heere. In de Nieuwe Haagsche Courant vinden we van een inzender die zich Tr. uit Naaldwijk teekend, het volgende stuk, dat we met volle instemming overnemen. Vrede of Oorlog? Jezaia 1 19, 20. Vrede! Vrede voor zijn hart, voor zijn huis, voor zijn land en volk! Wie begeert dien niet? Vrede is een bron van allerlei goed. Zegt niet: dat het tegenovergestelde van vrede begeerlijker isde oorlog. Gij zult het niet,zeggen, indien gij in deze dagen slechts nagaat, wat oorlog een mensch een gezin, een dorp, een stad, een land brengen kan. Vrecselijk is de oorlog. Rood is hij in zijn verschijning. Rood in de vergieting des bloeds, dat hij in stroomen doet vloeien uit de aderen van oud en jong, van schuldig en onschuldig, van den gewapenden krijger en den weerloozen burger, van den vermetelen franc-tireur en het onnoozele wicht. Rood in de vlamme vuurs, die verteert de hut van den arme en het paleis van den rijke; den arbeid van den eenvoudige en het werk van den kunstenaar; het geknutsel van het kind, dat voor ieder dan hemzelf waarde loos is en de vrucht van de wetenschap, die vroegere eeuwen omspant en voor het heden en de toekomst van ontzaggelijke beteekenis is; de bezitting van den enkeling en het eigendom van den staat; ja verteert alles wat wijsheid en kennis, welvaart en handel jaren lang heeft opgebouwd. Het hart krimpt u ineen, wanneer ge slechts in woord en beeld zijn werk aanschouwt. En toch is de oorlog niet toevallig. Allerlei oorzaken werken mede tot zijn komst. De naijver der volkeren op elkander. Het streven naar de hoogste macht, naar den meesten invloed, naar den meest uitgebreiden handel, naar het grootste afzetgebied, naar het vermeerderen van bezit. Maar daarin ligt niet de hoofdoorzaak van zijn komst. Hoofdoorzaak ligt in de zonde. In mijn zonde, in uw zonde. In de zonde der vorsten, in de zonde der v o 1 k e n, in de zonde der wereld. Indien gij willig zijt en hoort, zoo zult gij het goede dezes lands eten; maar indien gij weigert en wederspannig zijt, zoo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de mond des Heeren heeft het gesproken, is de tekst waarvan wij uitgaan. God is lankmoedig, onbegrijpelijk lankmoe dig. Meer dan een vader jegens zijn zoon; een moeder jegens haar kind. Maar er komt een einde aan Zijn lankmoe digheid. Denkt slechts aan het doen Gods met Israël. Indien ooit, dan is het gebleken in Israëls geschiedenis, dat God lang, zeer lang geduld heeft. Is er echter volharding in het kwade, uit blijven van bekeering, dan moet God met de roede komen. 'tWas erg met Israël (Juda) geworden. Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, zegt de Heere in dit Hoofdstuk, maar zij hebben tegen Mij overtreden. Een os kent zijn bezitter, een ezel de krib zijns heeren, maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. Zij hebben den Heer verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, achterwaarts wijkende. Van de voetzool af tot het hoofd toe is niets geheels aan hen. Israël wordt een zondig volk genoemd, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen, het volk van Gomorra en zijn koningen en vor sten oversten van Sodom. En mocht er uitwendige godsdienstigheid bij Israël zijn, God, die het hart aanziet, ver foeide hun offeranden, nieuwe maanden, ge- zeFe hoogtijden en' zelfs hun gebeden. Dies voorspelt God, dat Hij komt in Zijn toorn, wegnemende den vrede en zendende den krijg. Maar een weg van uitkomst en verlossing wijst God tegelijkertijd aan. Indien Israël zich verootmoedigde, zich be keerde, dan zou God het zwaard afwenden, den vrede bestendigen en hun het goede van Kanaan doen genieten. Eerlijk gezegd: ligt in de beschrijving van Israëls toestand, geen beeld van den toestand, waarin de Christenvolkeren van dezen tijden verkeeren Passen de woorden, die Israël worden toe gevoegd» niet op hen

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1914 | | pagina 1