Orgaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwsch-Vlaanderen.
No. 2.
Zaterdag 5 Januari 1918.
Ie Jaargang.
Uit de Schrift.
FEUILLETON.
OMHOOG!
ABONNEMENT:
Droeve Klacht.
Bravo
V De zonde, bron der
oorlogen.
n t n n a /-> tt r> tt n a. n a v n N n nitorp.znnderd on Feestdagen, A D V E R I Ei N TIE N.
Dit blad verschijnt DINSDAG- en VRIJDAGAVOND, uitzonderd op FeesMagen,
H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. TELEFOON Nr. 20.
Per drie maanden bij bezorging f 1—, Franco per post voor Nederland 1.10.
bij den Uitgever D.
Van 1-4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer ƒ0.10. Handelsadvcrtentiën over twee
kolom 0 cent per regel. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie
wordt de prijs tweemaal berekend. Abonneun op per contract.
Inzending van advertentiën tot 12 uur middags op de verschijndagen.
„Dat niet iemand zij een hoereerder
„of een onheiligegelijk Ezau, die om
„eene spijze het recht van zijne eerst
geboorte weggaf." Hebr. 12 16.
„Heere, hij deze dingen leeft menen
„in dit alles is het leven ran mijn
„geest." JES. 38 16<?
WAARBIJ LEEFT GIJ?
Bij den Schepper of bij het schepsel
Nu de lankmoedigheid Gods ons dit
nieuwe jaar deed intreden, mogen we deze
gewichtige vraag wel eens zeer ernstig
overdenken. En zeg nu niet, dat ge
daarvoor geen tijd hebt, of dat er
gewichtiger zaken zijn die u bezig houden
waaraan meer te verdienen is, want
dan doet ge uzelven schade, en dringt
uwen God opzij, die ook hedenop
ge
met uw heil en met Zijn
er
u aandringt
recht.
Dat er tweeërlei wereldbeschouwing,
en dus ook tweeërlei levensrichting is,
zult ge niet kunnen tegenspreken.
„Kom niet altoos met uw God en uw
bijbel", zegt de een.
„Wien heb ik nevens U in den hemel
Nevens U lust mij ook niets op de aarde
Zóó spreekt de anderen hij meent liet
zoo goed als de eerste, al moet hij dik
wijls met de smart van zijn ontrouw en
de droefheid van zijn schuldgevoel be
kennen „Ik was nijdig op de dwazen,
ziende der goddelo'ozen vrede."
't Is van tweeën één 't Mensclien-
hart leeft in het geschapene, of het
leeft in de onzienlijke dingen, in God,
die zich in Zijn Woord, het heerlijkst
in het vleescli geworden W oord, open
baart. God is onze wereld, óf wat
God schiep is onze wereld. God is er
voor ons, óf Hij bestaat voor ons als
God niet. En van de beschouwing die
we hierover hebben hangt natuurlijk af
de richting van ons leven.
Dat leven leggen we op Gods altaar,
of we offeren het aan het creatuur, zijn
afgodendienaars.
We leven met onzff ziel naar boven,
óf in 't stof gedoken. Ons hart zoekt
het licht, óf buigt zich naar de onderste
duisternis.
We leven in de richting van onze oor
spronkelijke roeping als naar Gods Beeld
geschapen mensch, óf we wijken daar
van af en leven diametraal daar tegen
over.
Aan 't begin van dit jaar staat uw
Schepper en God tegenover U, zoowel
als aan 't einde van 't jaar dat henen
snelde.
Toen met de vraag: Wat hebt ge
gedaan?
Nu met de eischBij Mij zult gij le
ven heel uw leven
Wat gaf aan uw leven tot nog toe
stuwkracht, richting, ijver, inhoud Wist
ge u redelijk zedelijk schepsel van uw
God Of waart ge een deel der „Schep
ping zonder God," wildet ge uw eigen
lieer en meester zijn, zelf God?
We nemen een illustratie uit de H.
Schrift, en wijzen u op Ezau en Hiskia.
Van Ezau lezen we in Hebr. 12 dat
hij was een „hoereerdereen onheilige
Zie daar ons geteekend zijn wereld
beschouwing en levensrichting.^ Hij ging
niet over den drempel van 't gewijde,
maar van 't ongewijde. Hij was een
profaan mensch. Hij vroeg niet naar
54)
(Ten gerieve van abonné'sop Zeeuwsch
Vlaanderen," die vroeger niet geabon
neerd waren op „Luctor et Emergo,'
volgt hier een korte samenvatting van
hetgeen de 53 voorgaande feuilleton num
mers behelsden
Karei Randers, de zoon van behoeftige
ouders, wordt, op verzoek zijner moeder
naar zijn wensch, door een oud oom Van
Dalem, in staatgesteld te studeeren. De
drijfveer tot de studie is de zucht naar
grootsclilieid des levens. Door Van Da
lem daartoe aangemoedigd, vat hij de
studie licht op. Deze sterfl tamelijk on
verwacht; en door een samenloop van
omstandigheden, kan Karei Van Dalem
tijdens diens ziekte niet bezoeken. Deze
maakt geen enkele bepaling te zijnen
gunste, zoodat Karei na ooms dood zon
der ecnig middel van bestaan is. Ka
reis moeder, een vrome vrouw, is in
God of Goddelijke zaken. God was
voor hem niet. Hij deed niets voor God,
niets uit achting voor Gods gebod, hij
liet ook niets voor God, hij rekende
niet met God en hoopte ook met op God.
Hij leefde zijn eigen leven, naar de
willekeur van zijn eigen inzicht en ver
meend belang. Hij was zichzelf de
hoogste.
Hij was een man van zinnelijken aarct,
die aan de geschapene dingen genoeg
had, geheel onvatbaar was om het heilige,
dat is wat des Heeren is, te begrijpen,
te waardeeren of er ook maar iets vooi
te gevoelen.
Om eene spijze gaf hij 't recht van
zijne eerstgeboorte weg.
De eere, om in het huis Gods de
plaats van een eerstgeborene in te nemen,
gaf hij prijs voor een schotel linzenmoes,
en daardoor verloor hij niet alleen het
recht der eerstgeboorte, maar alle aan
deel aan het rijk Gods.
was een „hoereerder", een afvallige
van God".
In de plaats van God en Zijn eisch,
stelde Ezau zijn lust. En die zonde, die
afval teekent zich af in de huwelijken
die hij sluit met lieidensche dochteren,
in de 'bitterheid en kwelling die hij brengt
in de aartsvaderlijke teut waar God
werd gediend, in het den rug toekeeren
aan zjjn ouderlijk huis en dus aan de
openbaring Gods, in het woest jagers
bedrijf dat hij kiest als zijn beroep.
Hij staat daar als waarschvwend
voorbeeld.
Van Hiskia lezen we juist het tegen
overgestelde in Jes. 30. „Heere hij deze
dingen leeft men, en in dit alles is het
leven van mijnen geest."
En dan doelt Hiskia niet op de dingen
waarop Ezau zijn hart en zijne zinnen
zette, maar op'de trouw en goedertie
enheid des Heeren, op den heerlijken
Naam zijns Gods, die hem had gered
uit groote krankheid, ja verlost van den
dood.
„Gij hebt mijne ziel liefelijk omhelsd,
dat zij in de groeve der vertering niet
kwameWant Gij hebt alle mijne zon
den achter Uwen rug geworpen. Want
het graf zal U niet loven, de le
vende, de levende die zal U loven.'
Bij Hiskia heeft dus het leven de rich
ting naar boven, wijl hij God als zijn
Behouder en God erkent. Warme dank
wolkt in gansch zijn leven ten hemel
„p. Hij leeft voor den Naam zijns Gods.
Zijn God is zijn levensdoel, levenskracht
en levensinhoud.
Gods heerlijke Naam brengt hem in
verrukking, legt op hem beslag, trekt
3in op, maakt hem klein, maakt hem
vroom. Aan zijn God ónderwerpt hij zich
gewillig, gaarneaan zijn God offert hij
zijn wonderlijk verlengde leven, zijn li
chaam en ziel, al zijne krachten en ga
ven, zijn tijd en invloed, zijn streven en
denken.
„Heere, bij deze dingen leeft men, en
in dit alles is het leven van mijn geest."
Hiskia staat voor ons al# trekkend
voorbeeld.
De geest van Ezau leeft nog in onzen
tijd, doch gelukkig ook de geest van
Hiskia.
De consekwentie van Ezau's zonde is,
dat de Edomiet of Idumeër Herodes het
kindeken van Bethlehem zocht te dooden
en Israël den Messias, den Koning, het
leven en de toekomst te benemen. Of
wilt ge, dat de Edomiet of Idumeër He
rodes spot en zich vermaakt met „den
Man van Smarte."
Maar de onheiligen zullen hun oordeel
niet ontgaan, zoo min als Ezau, zoo min
als de Edomieten, a,a
rodessen.
zoo min als de He-
tusschen ook gestorven.
Even vóór haar dood, heeft ze haar
hoop geuit, dat ze Karei, die van het
geloof geheel vervreemd is, zal weder
zien in den hemel.
Als elke bron van inkomst is opge
droogd voor Karei, wendt- hij zich tot
zijn zuster Betje, die zich wijdt aan de
ziekenverpleging in een hospitaal. Van
haar opgespaarde penningen zegt deze
hem steun toe. Hij zal binnen enkele
dagen een bedrag van een paar honderd
gulden hij haar kunnen ontvangen.
Dat zal hem, met groote zuinigheid
zijnerzijds, door eenige moeilijke maan
den heen helpen, waarna hij hoopt zijn
examens te kunnen afleggen en te sla
gen. Juist iu dien tusschentijd ontmoet
hij een ouden liclitzinnigen studiemak-
kêr, Herman Bremer, die hem onge
vraagd zijn hulp aanbiedt. Zè\i moet hij
het van papa hebben, een parvenu, die
thans ruim in het geld zit. Zijn zuster
Cato, vreest, dat broers verteringen ten
slotte ook haar portie zullen aantasten,
en is daarom met papa Bremer eens
expresselijk uit de provincie overgeko
men om Herman door bedreiging tot
d ,;er studie aan te zetten, aangezien
ówi al lang zijn
Het voorbeehl vat H. Via wenke ons
dit jaar dat voor ons ligt.
We moeten leven bij de dingen van
onzen God, hij Zijiien heerlijken en hei
ligen Naam. We moeten al ons loven
richten op de eere van Zijn Naam. Dat
zij ons rijkst genot.
En zullen we dat kunnen, dan moeten
we ons indenken aan de hand van Gods
Woord, dat Hij onze Schepper en Heer
is. Maar ook in 't licht van Bethlehems
Kribbe en Golgotha's Kruis en bij 't schijn
sel van de Ópstandingsmorgen wie Hij
is voor den gevallen mensch in Christus.
Dan spreken we met geloovig hart in
Hiskia's taal„Gij hebf mijne ziel lie
felijk omhelsd."
Dan treden we over den drempel van
het heilige, en leggen op 't altaar van
onzen God onze ziel en ons lichaam,
onze kracht en gave, ons persoonlijk en
huiselijk leven, ons maatschappelijk en
godsdienstig leven.
't Leven op den Zondag, 't leven in de
6 dagen der week. Dan leven en wer
ken we niet als onder 'toog der men
sclien, maar den Heere. Dan is onze
harde arbeid godsdienst.
Godsdienst is dan heel ons leven,
Gods dienst onze eeuwige toekomst.
Ps. 73 14 berijmd.
Z. De Walle.
V Bij Nederland.
De oorlog, die nu reeds meer dan 3
jaren woedt, geeft ons heel wat rechts
verkrachtingen te zien. 't Begon met
België. Maar de entente deed, spijt al
haar schoone leuzen, voor Duitschland
niet onder. Egypte werd ingelijfd, Grie
kenland „doodbeschermd," Roemenië in
den oorlog gedreven. En, 't lijkt wel
bittere ironie, 't arme België, dat ai den
last van onrechtvaardige!! overval droeg,
schijnt in sommige kringen er niet af-
keerig van, om door onrecht het gele
den onrecht te herstellen.
In gedachten strekken begeerige han
den zich uit naar Zeeuwsch-Vlaanderen.
En nu ging èn Frankrijk, èn Italië, èn
Roemenië in den oorlog, om zoogenaam
de „onderdrukte broeders" te verlossen.
Welnu, als ze ons ook eens „verlossen"
wilden, dan willen we vooruit wel zeg
gen, dat we niet „verlost" willen wor
den, maar trouw zullen blijven aan Ne-
derlaud en Oranje. Want we zijn niet
„verdrukt."
Vlaanderen hoort, in elk opzicht, bij
Nederland.
En waar nu vooraanstaande mannen,
als de oud-minister Colijn, herhaaldelijk
hebben gewezen op liet „Scheldegevaar,"
niet liet minst straks bij de vredeson
derhandelingen, daar is 't zoo gelukkig,
dat heel Nederland eensgezind rondom
den troon vau Koningin Wilhelmina
staat, vastbesloten, de grenzen van ons
land te verdedigen.
Zelfs de socialisten zijn een nationale
partij geworden. Schaper verklaarde,
meesterstitel had kun-
dat hij de eerste
pens te grijpen
grenzen
zou wezen, 0111 de wa
als de vijand aan de
kwam.
Gerhard noemt dienstweigering, uit
sluitend voor Nederland, een ramp. En
Troelstra verklaart, dat -als de anderen
voortgaan, met zich te bewapenen, wij
niet achter kunnen blijven.
Zoo staat ons volk als één man, wan
neer de vijand komt. Hopen we, dat
God ons land voor de rampen des ooi-
logs spare. Maar is 't, voor 't geval hij
kwam, met liet oog op de historie, noo-
dig de trouw der Zeeuwen aan Neder
land te verzekeren Immers neen 1
nen behalen. Karei heeft hen ook ont
moet en is door Bremer Sr. tegen den
aanstaauüen Zondag te dineeren genoo-
digd daarna is Karei vertrokken. Thans
loopt het gesprek over den gewenschten
voortgang van Hermans studiën.)
Herman vond, dat een plechtige be
lofte nu de meest gewenschte uitwer
king zou hebben. Waarom zou hij pa
pa, en vooral de lastige Cato niet zoe
ken te paaien.
„Veel bezwaar zou ik er juist niet te
gen hebben," spotte hij, „maar physiek
is zoo iets onmogelijk. Kijk es, als ik
nou tegen zomer volgend jaar mijn best
eens deed Zou dat uw beider hooge
goedkeuring kunnen wegdragen
Bremer Sr. glimlachte, voldaan. Voor
zijn verbeelding rees alree de getabberde
gestalte van zoonlief.
Cato meesmuilde.
„Nóg niet naar den zin voer Her
man uit.
„Zoo iets hebben we al zoo vaak ge
boord," schimpte ze. „Je moest oude
curateele, zeg ik, tot tijd en wijle je
gepro oo
„Verslik je niet, dame," spotte nijdig
Herman bij haar vergeefs pogen het voor
hoogg
de bladen
eplaatst
't Vorig jaar kon men
ezen een klacht van een
man in Frankrijk.
Geen klacht over gebrek aan moed
bij zijn landgenooten om te dragen de
ellende en jammer van den oorlog
geen klacht over geestdrift, in liet met
doodsverachting strijdende leger; geen
klacht ook over de zware offers, die
moeten worden gebracht.
Maar een klacht, zoo ernstig en droef,
dat ze een ieder aangrijpen moest. De
klacht: „Wij hebben gebrek aan kin
eren."
Een klacht, waarin tevens een verwijt
lag.
Mtn wilde in Frankrijk geen hoogstens
twee kinderen.
Tegen de verzorging van kinderen zag
man en vrouw op. Jong en schoon moest
de vrouw blijven! Aan al zijn kleinere
en grootere behoeften moest de man
kunnen voldoen. Samen moesten ze
uit" kunnen. Schouwburgzaal en bios
coop waren steeds overvol.
Het nog ongeboren kind werd gedood
het Neo-Malthusianisme wist de voor
behoedmiddelen, tot schade van ziel en
lichaam beide, wel aan den man te
brengen.
De kinder zegen werd als een vloek
beschouwd.
En nu De oorlog neemt de honderd
duizenden van Frankrijks krachtigste
zouen weg. De bloem der natie wordt
op 't slagveld vertrapt, kwijnt in vreemde
evaiigenkampen.
En nu jammert, maar te laat, het
ongelukkige Frankrijk„Wij hebben
gebrek aan kinderen
Het kwaad wordt hier met zichzelve
gestraft.
In 1916 zjjn er 200,000 geboorten
minder geweest dan sterfgevallen.
Wat men wenschte voor zijn genot,
een klein getal kinderen, vóelt men nu
als een vloek. Dat is de straf der zonde
Moge deze oorlog het Fransche volk
weerbrengen tot het Woord des Heeren,
dat ons kinderen als een gave Gods
leert beschouwenals kostbare panden
door Hem ons toebetrouwd.
Maar opene deze noodkreet uit Frau
schen mond, ook ons volk de oogen.
Ook hier woekert dezelfde zonde reeds
voortbedreigt eenzelfde gevaar ons volk.
Daartegen baten geen lapmiddelen, als
premie's op groote gezinnen. Daartegen
helpt alleen terugkeer tot onzer vaderen
God. Dan keert de oude degelijkheid
vanzelve terug.
haar, met haar zoo geringe
ontwikkeling, moeilijke woorc
spreken. „Curateel
waag je uict op
geestel
ïjke
uit te
e, dat gaat nog
adder ijs. Let wel,
Als straks in 1918 de verkiezingen
zullen worden gehouden, zijn ook vrou
wen verkiesbaar voor het lidmaatschap
der Kamer. Of dat de breedsprakigheid
van de Kamer iets meer binnen de
lorken zal houden, weigeren we vooj--
pe
loc
oopig te golooven. Dames kunnen in
den regel hun woordje ook wel doen.
Beter misschien nog dan onze Kamer
leden, anders dikwijls meesters op
dat gebied met veel woorden weinig
zeggen.
Wellicht, dat de toon in de Kamer er
bij wint. En dat we in 't vervolg van
kemjihauengevecliteii, als laatst tusschen
de ministers Treub en Postbuma, ver
schoond blijven. In gezelschap van
dames moet je immers altijd galant zijn
Dat zou althans één voordeel zijn.
Of overigens de zaken beter zullen
loopen, als er bij de lloogedelgestrengen
ook eenige leden der zwakkere sekse
zijn Me dunkt er is voor onze vrouwen
wel ander en beter werk wel hooger
titel.
We hebben in onze dagen niet in de
eerste plaats geleerde vrouwen noodig,
maar degelijke huisvrouwen- Geen op
hooge hakjes huppelende, onvrouwelijke
en onhuishoudelijke meisjes geen waan
wijze nufjes, die de eeue roman na de
audere verslinden en met Couperus
dwepen, maar flinke, oud-Hollandsche,
üdie da handen uit de mouw kunnen
steken. Vrouwen, zooals Spreuken 31
ze ons schildert, daaraan heeft ons volk
behoefte.
Er is schooner titel voor de vrouw,
dan Hoogedelgestrenge. 1)3 titel echt-
genoote, moederIn het gezin tiert de
vrouw. Daar is haar rijk. Daar wint
ze haar glorie. Temidden van haar
kroost. Dat is niet vernederend, niet
minderwaardig, dat is haar eereplants.
Het trof ons daarom, dat de bekende
mevrouw M. Boissevain Pijnappel, wie
een candidatuur door de liberale kies-
vereeniging „Vooruitgang" te Amsterdam
was aangeboden, daarvoor bedankte, cn
voor dat bedanken do volgende redenen
aanvoerde: „Waarom ik het niet heb
aanvaard Om meer dan één reden
In de allereerste plaats... om mijn
gezin. Als ik een klein gezin had, als
mijn kinderen getrouwd waren, als ik
in den Haag woonde, dan zou ik het
verzoek zeker hebben ingewilligd. Ik
zou dan ook de overtuiging hebben
gehad, dat ik niet mócht weigeren
Maar nü Ik heb groote zoons en
groote en kleine meisjes! Zes dochters
van zeven tot twintig jaren. Als ik een
lidmaatschap zou aannemen, zouden m'n
moederlijke ZQrgen in het. gedrang komen,
mijn huishouden worden ontwricht."
Bravo, mevrouw Boissevain Pijnappel
gelukkige moeder van vele kinderen
Bravo, zoo hoort hetHet gezin voorop
De vrouw hoort in het gezin! Zoo leert
ons het Woord onzes Gods. Zoo zegt
het ook mevr. Boissevain, de voorstand
ster van vrouwenkiesrecht. De natuur
gaat wel eens boven de leer 1
ik bedoel, dat je dat woord nog wel aan
kunt overigens zou het nog een heele
toer zijn, me onder/curateele te stellen,
geloof me, zóóveel heb ik in mijn lang
durig studeutschap toch wel gesnapt,"
„Nou," bemiddelde Bremei Sr. op
nieuw, „we houden je au je woord, Her
man. Aanstaanden zomer hédoe je
best. En je weet, wat hot kóst
„Hoef u niet te herhalen," snerpte
Cato er door. „Heeft ie al lang vast."
„Wind-je niet op, vooiiil niet, scli-de-
lijk voor Uwé's gestel, ziet u sarde
Herman, boos om haar uitvallen.
Ze mopperde en mompelde wat voor
zich heen tegen zijn sarcasme wist ze
zich niet opgewassen.
„De storm bedaart eindelijk," besloot
Herman.
„We praten er nou uiet meer over,"
beëindigde Bremer Sr. ,,'t Is nou afge
sproken, daar liouen wc ons aan hé?"
Hij was blij, het zoover gekregen te
hebben. Herman zou studeeren, hard,
en dan, hij twijfelde er geen oogenblik
aan, of hij zou zijn bul halen. En Cato
In don tegenwoordigen tijd met al zijn
oorlogsjammer is het geen wonder, dat
kou haar eeuwig gezeur nu voor zich
houden hij had nu, naar hij meende,
een middel, om haar het zwijgen op te
leggen, althans, om haar met succes te
knnnen tegen spreken.
Voor het gezelschap zich naar den
trein begaf, vond Herman nog even ge
legenheid, toen Cato, om zich te klee-
den, zich een oogenblik had verwijderd,
papa alleen te spreken.
„Een lapje van f 10Ü0 is al, wat me
o|i 't moment ontbreekt, pa. Help me
er nu gauw aan, vóór ze er weer is."
Even aarzelde Bremer Sr.
„Duzend pop
„Toe nou zit je zelf er al zóó onder,
pa, dat je zonder Cato's permissie
„Wat dénk je, blufte Bremer, „ik, er
ouder, nóóit, nóóit
„Nou dan, of staat het er zóó
miserabel bij
„Och, nee, maar, zie je, het komt zoo
dikwijls terug
„Dan zal ik maar een wisseltje
Bremer haalde haastig zijn portefeuille
te voorschijn.
(Wordt vervolgd.)
DOOR ZELANDIA.
Nadruk verboden.