J D E ^f«^f«!^i«*^«^<
29 DECEMBER 1989
„EILANDEN NIEUWS"
Bladz. 3
Na het heerlijke, gezellige eten kroop
Magnus nu op handen en voeten door
de moestuin, verlegen als hij was, vond
hij het een uitstekend idee het rapen-
veldje maar eens even te ontdoen van
overbodig onkruid. „Mag ik dit aan
Goudsik geven?", vroeg hij waardig,
onder de viese strepen op zijn wangen,
zijn handen waren niet veel schoner.
„Wat een merkwaardig, grappig kereltje
is dat", zei de man tegen zijn vrouw. „Ze
weten van aanpakken daarin de fjelden,
van heel jongsaf aan", zei Kristina
lachend. „Geef 't maar aan de geit", zei
de man, „maar lust zij die rommel wel?".
„Dat zou ik menen", zei Magnus plotse
ling welbespraakt. „Goudsik is niet
zomaar een geit. Ze heeft wel verstand
voor tien. Zij eet of ze 't lekker vindt of
niet, zelfs de grootste rommel. Alleen
maar om voor ons altijd melk te hebben,
ziet u." „Wel, ze de man. „Ja", zei Mag
nus, vol van Goudsiks voortreffelijkhe
den. „Toen de kleine zusjes nog bij ons
waren en ze huilden, omdat ze honger
hadden, dan kwam Goudsik naar Lisa
en dan zei ze „Mèèè, mèèè", dat betekent
„melk me". Soms wel tien keer op een
dag. En Lisa molk Goudsik en de kleine
zusjes werden stil."
„Hé Goudsik!" riep Magnus, „nu moet
je je muilkorf weer aan." Goudsik deed
zich naar hartelust tegoed aan de verse
jong loten van de bessenstruikjes. „Vind
je 't niet erg, dat zij een muilkorf moet
dragen?", vroeg de man aan Magnus.
„Het is naar, omdat zij het niet begrijpen
kan", zei de klein jongen „in zijn zesde
jaar", „maar het is niet anders. Zij wordt
ook mager", voegde hij er weifelend
aan toe.
„Kristina, mijn lieve vrouw, kom hier en
zit op mijn knie!", riep de man uitnodi
gend. „Kom, wij moeten eens ernstig
praten."
De gedachte aan de muilkorf liet hem
niet los. „Steeds verder trekken die kin
deren, van hoeve tot hoeve, hier een
bord pap, daar een stuk brood, maar
waar leidt het toe?", vroeg de man.
„Komen zij daar ooit verder mee? Moet
die arme kleine jongen na deze zomer
weer die hele verre tocht maken naar het
noorden, naar die schamele hut, waar
geen vader of moeder meer is? Kristina,
zo'n jonkje heeft geen toekomst, ik zie
dat als die arme geit met zijn muilkorf
voor. Ik zou die kleine kerel aan willen
nemen, hem op laten groeien in ons
huis. Nu is hij een jonkje met een muil
korf voor." „O lieve jonge, wat maak je
me blij!", riep zijn vrouw. „Ik heb pre
cies hetzelfde gedacht!" Ze sloeg haar
armen om haar mans hals en gaf hem
een klinkende kus. „Eten hebben wij en
ruimte en de beste bank voor spaarpen
ningen is nog altijd een flinke zoon met
een goede inborst", zei de man over
tuigd. „Mijn patroon zal er ook zo over
denken." Ante en Malena werden nu
geroepen. Plechtig verklaarde het jonge
echtpaar Magnus aan te willen nemen
met hun toestemming, als hun eigen
zoon. Nu kwam de geit ter sprake. De
man vroeg of Ante de geit aan hem wilde
verkopen. Ze zou dan een eigen geiten-
weitje krijgen met afrastering en een
eigen stalletje.
Ante dacht erover na! Tot Malena's grote
woede. Haar Goudsik, haar parel, die zij
verzorgd had met al haar wonden.
Goudsik, de geit van thuis, van moeder!
Malena stikte haast. Ze kneep Ante fel
met haar vingernagels.
Met handslag bekrachtigde Ante de
koop met de man. Voor twaalf kronen
was de geit nu van hem. De geit! Alsof
Goudsik zomaar een geit was. Zoals
Jozefs broeders met Jozef deden, zo ver
kwanselde Ante hun geit.
„Ben je gek, jongen! Verkoop mij nu ook
maar", snikte Malena. „Jij vindt 't zeker
prettig voor Goudsik om altijd met die
ring om haar neus te lopen", zei Ante.
„Maar ze mag rondlopen in de grote
bossen", zei Malena, „en dan is ze toch
vrij." „Je vergeet, lief meisje, dat er hier
geen grote bossen meer zijn", zei Ante
vergoelijkend, „er zijn alleen nog keu
rige boerenerven en steeds moet ze de
muilband weer om. Ze wordt nu al
mager, dat zei je gisteren zelf"
En Malena begreep. Ante's liefde voor
hun Goudsik was beter dan de hare, die
haar vast wilde houden, ongeacht of
Goudsik het slecht had. Ze zou nu een
eigen weitje krijgen en een stalletje. En
Magnus bleef bij haar.
„O Ante, zo heb ik 't niet bedoeld",
snikte Malena berouwvol. „Ben je niet
boos op me, dat ik je zo hard heb gekne
pen?" „Helemaal niet", zei Ante en wreef
zijn arm. Zó gerustgesteld was hij nu.
Hun kleine Magnus in zo'n vriendelijk
goed huis. En Goudsik, verzorgd. Zwaar
hadden de zorgen op hem gedrukt sinds
hun vreselijk avontuur met de mensen
van de Kwade Hoeve. Steeds, diep bin
nenin, had hij een herhaling gevreesd,
wetend en voelend hoe kwetsbaar en
zonder bescherming zij waren.
„Ik wil hier wel blijven", zei Magnus
grootmoedig, „het lijkt mij wel wat." „Je
krijgt dan een klein bijl om moeder te
helpen met houthakken." „Een bijl!",
riep Magnus. „En een eigen hark om
moeder te helpen wieden in de moes
tuin." „En we gaan samen naar de sche
pen kijken uit Holland en Portugal, die
hier hout komen halen." Magnus' we
reld werd ongekend groot.
Maar toen Ante en Malena samen ver
der trokken, was er geen Magnus om
hen uit te wuiven. Met zijn armen om
Goudsiks hals snikte hij: „Wij blijven
altijd bij elkaar, lieve pop. 't Hindert niet
hoe wij het hebben, wij blijven voortaan
altijd bij elkaar."
Samen verder,
Ante en Malena
Nog dachten zij steeds terug aan die
laatste dag bij 't aardige, vrolijke en toch
ernstige echtpaar in 't lichtgele huis.
Malena had Goudsiks vacht zorgvuldig
geborsteld, haar horens gewreven met
een wollen lap en haar sik gekamd.
„Goudsik, lief meisje, ik dank je voor
alles wat je voor ons gedaan hebt. Zon
der jou waren wij niet in leven gebleven.
Waar we ook terecht komen, ik zal altijd
aan je denken", zei Malena plechtig.
Goudsik duwde met haar neus en likte
haar handen, 't Was alsof zij begreep,
dat dit een afscheid was.
Ante liet Magnus drie maal 't Onze
Vader opzeggen, totdat hij 't kon zonder
haperen. „Want", zei Ante ernstig, „dat
heb ik moeder beloofd, zie je. Alle men
sen groot en klein, moeten dat gebed
kennen, zei moeder altijd, om als het
ware elke dag de deur van de hemel
open te maken." „Wees maar niet bang.
Ante", zei de kleine jongen „groot", „ik
weet nog alles van moeder. En ook al
krijg ik het nu goed, 't liefst van alles zou
ik weer daar zijn in onze hut, met haast
niets te eten, maar toch met zijn allen en
met moeder."
Dat was het afscheid. Malena zou
gesmolten zijn als zij het klein, flinke
ventje gezien had met zijn armen om de
hals van de geit, snikkend, nu Ante en
Malena verder gingen zonder hem.
Een begrijpend moeder Kristina nam
het kereltje mee in huis.
Vanuit het brede rivierdal zochten Ante
en Malena hu nweg langs kronkelende
paden omhoog de bergen in, naar de
veehutten. Hier werd het vee 's zomers
gehoed, het wilde, ruige land ded hen
denken aan thuis. Duizenden bloemen
bloeiden er in de wilde bergweiden.
Overal aan de bosranden rijpten de
wilde framboosjes en vol waren de uitge
strekte moerassen met rode vossebessen
en barnsteenkleurige gele moerasbes
sen. Eén feest was het leven nu, het feest
van midzomer. Soms kregen zij melk in
de veehutten, en brood. Maar bessen
aten zij, zoveel, tot ze niet meer konden
en rolden zich dan in hun schapen
vacht, in een holletje in de hei. Lauw
warm waren de nachten en zij sliepen,
sliepen in de middernachtzon, diep
weggekropen in hun vachten. Kon dit
leven maar altijd duren!
Ante had een lange bosboom gemaakt
van boombast en oefende zich elk uur
van de dag. Het was een hele kunst daar
een werkelijk gave toon uit tevoorschijn
te brengen! En nog had Ante iets in zich
zelf ontdekt: zijn grote behoefte om juist
zoals de dominee in hun eigen kleine
kerk een preek te houden.
Op een avond waren Ante en Malena
alleen middenin een uitgestrekt bos.
Een beek, waarin het glasheldere, diep
water forellen zilverblank opsprongen,
klaterde en murmelde aan hun voeten.
Boven hun hoofd was een prachtig voor
uitstekend rotsplateau. Ante klauterde
naar boven naar het plateau, dat werke
lijk was als een domineeskansel. Ma
lena speelde het spel mee en luidde
plechtig een denkbeeldige kerkklok. En
daar op het plateau stond Ante ernstig
en plechtig en hij preekte vurig. Al wat
zij meegemaakt hadden liet Ante aan
Malena's oog voorbijtrekken, ook de
slechte dingen. Ante zag daarin de hand
van God, die ze het goed van het kwaad
wilde leren onderscheiden. En steeds
was daar God geweest als het ware met
moeders ogen, moeders glimlach, die
hen beschermd en gered had. Ante
dankte God voor zijn goedheid.
Dominee Ante. Malena glimlachte. Ze
begreep, dat er Ante maar één ideaal
voor ogen stond. Hoe dan ook.
De kinderen werden opgeschrikt door
krakende takken. Een hijgend, jamme
rend geluid kwam nu vlakbij. Een jonge
vaars rende in doodsnood vlak langs
hen heen, op de voet gevolgd door een
grote bruine beer. Een enorm harig
beest, de kleine oogjes glommen be-
gerig-hongerig naar haar prooi, dat
dreigde te ontsnappen. Bliksemsnel
greep Ante zijn hoorn en blies erop, zo
hard als hij maar kon. Eén forse Üaop
met die poot en de jonge vaars was
geveld, zagen de kinderen. De beer wag
gelde achteruit voor die vreselijke tonen,
die daar klonken in zijn gevoelige oren.
Het was alsof hij een slag op zijn kop
gekregen had. De geluiden uit Ante's
instrument waren werkelijk afschuwe
lijk. De beer hief zijn poot naar zijn kop
of 't geluid hem pijn deed, vergat de
vaars, die ervan door ging en zag toen
Ante bovenop 't rotsplateau. De beer
was razend. Ante brulde Malena toe in
valse tonen vanuit de hoorn: „Hou je
stil! Wees stil, hij mag je niet zien! Hij is
dol van woede!"
Malena beefde als een espenblad. Zij
zat zo stil als een muisje. Maar als de
beer haar zag, was' t gebeurd met haar.
Zij wist het. „Klim naar boven langs de
achterkant!" schalde en schetterde Ante
door de hoorn om de beer af te leiden.
Malena smeet haar laarsjes van zich af
en plantte tenen en vingers in de scherpe
rotskanten. Haar nagels scheurden,
haar huid bloedde, ze moest omhoog,
naar Ante bovenop. „Niet vallen, nietje
evenwicht verliezen", prentte ze zichzelf
in. Ante hoorde Malena's hijgen en 't
woedende gegrom van de beer. Toen
boog hij zich voorover en greep Ma
lena's hand. „Kom", zei hij.
Ook de beer probeerde nu naar boven te
klimmen. Steeds liet Ante zijn afgrijse
lijke tonen horen door zijn hoorn. Maar
steeds kwader werd de beer hiervan.
„Wees eens even stil, Ante", zei Malena.
Én met haar wonderlijke gave volko
men wilde, ongetemde beesten toe te
spreken, zoals eens de hond Mes op de
Kwade Hoeve, sprak Malena ook nu
tegen de beer. „Gekke ouwe berenpoot",
zei ze, terwijl ze hem strak in de ogen
keek. „Ouwe bessensnoeper, zoete ho-
ningmuil. Wij zijn maar kinderen hoor.
Wat moet je nu met ons?". De beer
krabde zich met zijn voorpoot en keek
minder kwadd. De zachte liefkozende
stem deed hem weifelen. Tot Ante in
grote angst nog steeds, opnieuw zijn
hoorn pakte en het gevoelige oor van de
beer trof in een schelle, schetterende
toon. Opnieuw werd de beer wild van
woede en razernij. Hij begon nu naar
boven te klauteren en ze konden ner
gens heen!
,Ante, nu zul je zwijgen", zei Malena
met wonderlijk glanzende ogen. Haar
ogen straalden naar de beer: „Lieve
snoeper, wees wijs en ga hier vandaan.
Je hebt een bos vol bessen en honing en
je bent ons zo weer vergeten. Kom ga,
ouwe jongen, ga!"
Ante stond verbluft. De beer scheen
nadenkend. Zou hij zich deze makke
lijke prooi laten ontgaan? „Zing Ma
lena", zei Ante. Malena zong, bevend
van vermoeidheid en inspanning: „Je
bent mijn roos en mijn lelie". Haar ogen
lieten de beer niet los. „Berenpoot,
honingsnoeper" schudde zich eens, hij
voelde zich verslagen, ontmoedigd. Na
nog een ogenblik peinzen, liet hij zijn
kop hangen en droop het bos in. „O
Malena", zei Ante alleen. Nu ben ik zo
moe, of ik in een dag van huis naar hier
gelopen heb", zei Malena. Bevend over
al haar leden zakte zij neer op het mos
van het rotsplateau. „Ik blijf hier nu sla
pen." „Dan zal ik bessen gaan plukken,
dat heb je verdiend", zei Ante, naar
beneden klimmend.
Plotseling klonk er een heldere toon uit
een hoorn, een trillend „ha-hoe, ha-hoe"
van iemand die het goed kon. Niet ver
der dan een paar honderd meter, dach
ten de kinderen.
„Ante blaas!" riep Malena. „Zij zoeken
de verdwaalde koe." „Ik schaam me, zo
lelijk als het klinkt", pruttelde Ante.
„Moeten mensen dan in angst blijven en
hun koe misschien verliezen in 't moe
ras, alleen omdat jij je schaamt? Blaas
dadelijk, zeg ik je!" Ante gehoorzaamde.
Zulke vreselijke, oorverdovende gelui
den ontsnapten er aan zijn hoorn, dat
Malena de handen voor haar oren hield.
Maarde andere hoorn antwoordde
en nu veel dichterbij.
In de grote veehut
„Kinderen", hoorden zij, „hoe komen
jullie daar boven op?" „Och, kom er nu
toch af', smeekte een stemmetje. Een
klein meisje stond daar, gekleed als een
jonge dame, met een hoed met een lint,
zag Malena. Sara, de melkmeid, die zo
mooi op de hoorn kon blazen, was ver
heugd de andere „hoornblazer" te ont
moeten. „Nu de koe nog." En dit was
Elsa, vertelde zij, de dochter van de
dominee. Zij was ermee op uit gestuurd
op Goudster te zoeken. Alleen samen
waren zij in de grote veehut van de
dominee, in de bergen, zoals elke zomer.
De dominee woonde in Stockholm. Hij
nam elk zomerseizoen zijn vrouw en
kinderen en ook zijn zuster en dochter
tje mee naar boven in de bergweiden,
waar het leven goed en gezond was. -
Een langgerekt hoorngeschal weerklonk
nu uit 't moeras. „Kalle! Kalle heeft
Goudster gevonden!" riep de melkmeid
verheugd. „Nu erop af." Goudster kwam
druipnat en grijs van de modder te voor
schijn. Het was juist op tijd om 't arme
dier uit de modder te trekken. De kinde
ren vertelden van de boze bruine beer en
in triomf werden ze meegevoerd naar de
veehut, de geschrokken, modderige, nog
bevende koe met zich meevoerend. De
koe werd door Sara onmiddellijk veilig
naar de stal geleid. „En dit zijn Ante en
Malena" zei Elsa, tredend in de lichtcir-
kel van de gezellige woon-veehut „en zij
hebben Goudster gered."
Ante dominee? En Malena?
Nu, na weken ongedwongen samenzijn
met de kinderen van deze „deftige" men
sen, zo anders dan in hun kleine dorp,
zo anders ook dan op de grote, rijke hoe
ven onderweg, was het leven anders
geworden voor Ante en Malena. Voor 't
eerst in hun leven ervoeren zij dat „eten"
iest was, waar je grapjes bij maakte. Het
was een middelpunt op de dag, waarbij
iedereen elkaar ontmoette. De grote
tafel was zo feestelijk gedekt met 't boe
renbonte „huttenservies" en veldbloe
men in zovele kleuren. De dominee
sprak zo vriendelijk en aardig aan tafel,
of Ante en Malena welkome gasten
waren, zo voelden de kinderen het. Er
werd niet gegeten uit noodzaak - de
korst om in leven te blijven in hun ach
terhoofd, de druppels melk van Goudsik
- nee, eten was hier altijd en 't was over
vloedig, het was een ongedwongen deel
van een speelse dag, vol van grappen en
pret met jongelui onder elkaar. Een ver
bijsterend nieuwe en ongekende wereld
ging er heel aarzelend voor Ante en
Malena open. Het leven om te overleven
was 't enige leven dat zij kenden. Het 's
morgens wakker worden om een hele
dag plezier te maken, was iets, dat hen
aanvankelijk nog schuldig deed voelen.
Nooit verliet 't hen geheel. Er was ergens
nog een taak, zo voelden zij het, toch
lachend en pret makend met de andere
kinderen samen. Maar zó zorgeloos
zouden zij nooit kunnen worden. Het
was of er hen iets wachtte, wat zij nog
moesten volbrengen. Een taak, welke
dan ook. Zo ervoeren Ante en Malena
hun verblijf in 't gastvrije domineesge
zin in de berghut.
Veel gepruttel was er die één op laatste
morgen. Boos waren ze, de dochters van
de dominee. Elsa, Angela en Viva, Inge-
gerd en Gertrud. „De rovers" werden zij
genoemd in de wandeling. „Pelle (de
stalknecht) heeft ons niet op tijd gewekt
en hij zou ons zoveel laten zien, forellen
in de beek en een echt rovershol", mop
perden de meisjes boos. „O, maar dat
heeft hij wel", riep Ante, vrolijk binnen
stappend met berkenbastmandjes vol
rijpe, gele moerasbessen. „Met de bok-
kehoom heeft hij naast jullie bed gebla
zen. En jullie bleven maar slapen",
lachte Malena nu vrolijk. Ze kwam bin
nen met haar armen vol lelietjes van
dalen, grasklokjes en anemonen uit het
bos. Met zorg begon zij de tafel te versie
ren. „Dus jullie hadden het prettig?"
vroegen de meisjes verwijtend. „Dat
weet ik niet", zei Ante, „we mestten de
stal uit, we hebben alle geiten gemolken
en de koeien geschuierd."
„Ja", zei Malena, „en wij waren deze
morgen al in de kerk", „Malena!" riep
Ante waarschuwend. „De kerk?" vroe
gen de meisjes, „maar er is hier helemaal
geen kerk." „Och, ik zei maar wat", zei
Malena verlegen. „Was het een speel-
kerk?", fluisterde Sylvia, het kleine
nichtje, in Malena's oor. Malena knikte.
„En wie was de dominee?" „Wel.... Ante."
„Dan gaan wij nu naar 't bos", zei Viva
vastberaden. „Wij zullen zingen en luis
teren en Ante zal onze dominee zijn."
En weer stond Ante daar, op een rots
blok, als op een echte preekstoel. Aan
dachtig was zijn gehoor, Malena, de vijf
vrolijke dochters van de dominee, Sylvia
het nichtje, Sara en Gertrud, de melk
meisjes en Pelle, de knecht. Als een
goudgroene koepel welfde het kerkdak
in het bos zich boven hun hoofden.
Prachtig hadden de kinderen gezongen,
verbaasd was Malena dat zij al dezelfde
liederen kenden. Aandachtig wachtte
nu zijn gehoor. Ante voelde zich zo
bevangen. Malena kuchte. Tot plotse
ling Ante's oog viel op een grote spin
middenin een tintelend web met kleine
flonkerende waterdruppels. Daar was
zijn preek! Hij ging uit van de spin als
vertegenwoordigster van het kwaad.
„Zoals zij daar zat die spin, lokkend en
loerend in haar verleidelijk glinsterend
web met kleverige draden. Het is goed
het kwaad te leren kennen, opdat wij het
goede leren onderscheiden en hoog ach
ten", preekte Ante vurig. En recht uit
zijn hart vervolgde hij: „Lieve God, wees
toch goed voor de kleine zusjes, voor
Lisa en Erik, voor Magnus. Wees goed
voor de mensen, die zich hun lot hebben
aangetrokken. Laat onze kinderen goed
voor hen zijn. Leer Magnus de woorden
„Uw wil geschiede" zoals ons allen. Ga
naar de brilleman, lieve God en neem
hem de brandewijnfles af helpt allen,
dan wordt het goed in deze wereld!"
Ante stond daar, zo ontroerend jong, zo
oprecht in zijn woorden en bezield. De
zon scheen hem nu recht in 't gezicht.
Daardoor kon hij zijn gehoor niet goed
onderscheiden. Tot zijn ontzetting be
merkte Ante nu, dat zijn gehoor veel gro
ter was geworden, juist toen hij voor
gesteld had samen het lied „Heel de
wereld" te zingen. En hoe werd er gezon
gen! Luid en krachtig en melodieus
mengden de stemmen van de volwasse
nen zich met de zachte kinderstem
men.
Ante onderscheidde plotseling de domi
nee. Dodelijk verschrikt sprong hij van
het rotsblok naar beneden en vluchtte
het bos in.
Malena was hem het liefst nagevlogen,
maar kleine Sylvia zat op haar schoot.
Diep onder de indruk was zij van de
prachtige dames om haar heen, gekleed
in zijden japonnen, met kanten hand
schoenen en kleine parasols met kanten
randen. Dit leken dames van het Hof
van de Koning!
„Dit is mijn liefste vriendinnetje,
mamma", zei Sylvia tot één van de
mooie dames met een zacht, maar droe
vig gezicht. „Ze mag nooit meer weg
gaan van ons."
Dat de moeders nu al uit Stockholm
gekomen waren! De domineesdochters
waren geschokt. En zo'n bende hadden
zij achtergelaten in de woonhut, zo
feestelijk hadden zij alles willen maken!
Ze holden naar de hut en daar werd met
vereende krachten geboend, de vloer
geschuurd, de bedden geschud. De tafel
gedekt en met Malena's bosbloemen
opnieuw versierd. Pelle kwam binnen
met verse forellen. Aardappels werden
geboend en gekookt in de schil, de vis
werd gebakken. Er was botersaus en
schalen met verse, heerlijke bessen en
room.
In het bos
Rustig liep de dominee alleen het bos in,
in de richting waarheen Ante gevlucht
was. Bij de „Koude Bron" gekomen pau
seerde de dominee even en bukte zich
om wast van het glasheldere, koele water
te drinken. En daar achter de bron ont
waarde hij ineens de gevluchte „domi
nee" Ante, die snikkend voorover op het
mos lag, zijn hoofd op zijn armen.
„Maar jongen, wat is er?" vroeg de domi
nee vriendelijk en boog zich naar
Ante over.
„Niets", antwoordde Ante verloren. Hij,
die een préék gehouden had met een
echte dominee onder zijn gehoor! Hij,
die zich verbeeld had zelfs maar te kun
nen preken! Het liefst wilde hij, dat de
aarde zich zou openen op dit moment
en hem in verre diepten zou verzwel
gen.
„Voor niets ligt een flinke kerel als jij
niet hier te huilen of zijn hart zou bre
ken", zei de dominee, terwijl hij naast
Ante ging zitten op het mos.
„Kerel, Ante", zei hij, „dit kan ik je nu
vertellen. Nog maar pas geleden was ik
op reis in het hoge noorden. Ik was daar
om enkele gastpreken te vervullen. Ik
was ook in jullie kleine kerk in de Frost-
moefjeld. Weet je, dat je daar een haast
legendarische figuur geworden bent? Ze
vertelden mij van het waagstuk, dat jij
hebt ondernomen om met je broertjes
en zusjes weg te trekken middenin de
winter, zonder ouders, zonder enig mid
del van bestaan. Zij wisten van de hout
vester en de kleine meisjes en daarna
niets meer. Of ik het soms wist? Nee, zei
de dominee. Ik heb toen jouw lange
tocht naar het zuiden gemaakt en overal
gevraagd. Ik kan je nu alles vertellen
over je broers en je zusjes, ik heb ze
gezien en gesproken. Aan jou en Ma
lena zal ik straks mijn verhaal vertellen.
Ik heb een diep respect voor jou, m'n
jongen. Je durf, je doorzettingskracht, je
niet aflatende zorg voor je broertjes en
zusjes, je enorme vertrouwen in God."
„Maar nu, waarom dit diepe verdriet?"
Ante voelde plotseling zo'n vertrouwen
in deze man, die zo stil, afwachtend
naast hem zat. Eenvoudig zei hij: „Ziet
u, ik huilde omdat ik nooit dominee zal
kunnen worden en ik dat nu juist het
allerliefst zou willen van alles op deze
wereld."
De dominee had stil en aandachtig zit
ten luisteren. „Ik zie dit niet als mensen
werk, m'n jongen. Dit is Gods werk en
Gods wil. Ik begrijp, dat wij samen een
weg hebben te volgen, de weg uit jouw
moeders gebeden." Verbaasd keek
Ante op.
„Jij zult bij ons wonen Ante, in Stock
holm. Mijn vrouw en ik zullen van nu af
aan je moeder en vader zijn. Je zult het
gymnasium in de stad bezoeken en later
op de universiteit je opleiding tot predi
kant voltooien. Je krijgt er vijf zusjes bij
Ante", zei de dominee plagend. „Kort
om, je wordt onze zoon, als je daarmee
instemt, en daarmee is deze zaak afge
daan. God zege je, mijn zoon."
Ante lief met de dominee naar huis als
in een droom. Moeders gezicht zag hij
als in sluiers van mist. Haar ogen straal
den hem tegemoet. Ook Ante was
„thuis" gekomen!
Malena
„Maar wat moet er nu met Malena
gebeuren?", vroeg Ante, ontwakend uit
zijn droom. „Daar liep ik ook juist over
te denken. Ante. Luister, mijn zuster, de
moeder van kleine Sylvia, heeft deze
winter haar oudste dochtertje verloren
aan een korte, hevige longontsteking.
Dit dochtertje was even oud als jouw
zusje nu, bijna tien jaar, nietwaar?" Ante
knikte. „Mijn zuster is nog erg verdrietig
en Sylvia is nu alleen. Heel zeker weet ik,
dat Malena een lief en zorgzaam zusje
voor Sylvia zou zijn en dat 't mijn zuster
zou helpen haar verdriet over 't verloren
dochtertje te boven te komen. Een goede
vader en moeder zal zij krijgen. Ante. Ik
spreek nu met mijn zuster, maar je
niet ongerust."
Met Indianengehuil werden zij ontvan
gen bij de feestelijke boshut. Om beur
ten werden zij aan een boom vastge
bonden, terwijl allen joelden, dansten
en zongen. Op een moment kwam er een
„beer" uit 't bos, woeste kreten slakend.
Malena was verstard van angst, zonder
nadenken stortte zij zich naar binnen,
waar de dominee, zijn vrouw en zijn
zuster zaten in een ernstig gesprek.
„Malena, het is Pelle maar!", joelden de
kinderen, „Pelle in een berenvel." Ma
lena hoorde niets meer.
„Zou je van Sylvia kunnen houden,
Malena?" vroeg de bedroefde mevrouw.
Melane wist niet wat „houden van" was.
„Vind je Sylvia lief?" vroeg zij nu. „O ja,
heel lief, heel snoezig", zei Malena
bedremmeld. Ante was nu ook binnen
gekomen. De mevrouw trok Malena op
schoot. Zij zat daar als een stok, durfde
zich niet te verroeren. „Praat jij met 't
meisje Thora", zei de arme vrouw, „ik
vind de goede woorden niet." De vro
lijke domineesvrouw nam Malena's
beide handjes en vertelde dat Sylvia's
moeder haar graag mee wilde nemen
naar Stockholm als haar eigen dochter
tje. „En Ante dan?" vroeg Malena ver
schrikt. „Ante komt ook in Stockholm te
wonen", zei mevrouw Thora. „Hij wordt
onze zoon en we wonen dicht bij elkaar.
Je zult hem vaak zien. Maar jij zult Syl-
Sf«^««^f<S^^r«l^»«l E I
via's zusje zijn. Zul je goed voor haar
zorgen, zoals je dat met je eigen broer
tjes en zusjes deed?" Het was even teveel
voor Malena. Dit was alles zo plotseling,
met nog niet begrijpende ogen zat zij
daar, stil.
„Je krijgt het poppenhuis van ons doch
tertje Eva", zei Sylvia's moeder bemoe
digend. „O stel je een vóór, Malena", zei
mevrouw Thora vrolijk, „met kleine
kamertjes en meubeltjes, een keuken
met een fornuis en kleine pannetjes."
„En wij hebben ook paarden op stal",
zei Sylvia's nmeder. „Je mag leren
rijden."
„Heeft u ook een geit, mevrouw?", was 't
eerste wat Malena uit kon brengen.
„Zoals de Koning in de stad, die wel dui
zend geiten heeft. Lisa zou ze hoeden,
ziet u", piepte ze radeloos.
„De Koning heeft geen geiten", zei de
mevrouw, „maar hij gaat dikwijls uit rij
den en dan kun je hem zien." „Eigenlijk
Thora", zei ze nu tegen haar schoonzus
ter, „zie ik niet in, waarom we géén geit
zouden kunnen nemen. Er is plaats
genoeg voor in onze stallen. Deze
kleine, grappige Malena zou er zelf voor
kunnen zorgen, samen met Sylvia."
„Daarbij is geitenmelk goed voor bleek
neusje Sylvia", zei de dominee opge
wekt. Malena veranderde nu van een
„stok" in een vriendelijk meisje. Ze sloeg
haar armpjes om de mevrouws hals en
zei plechtig „Ik dan u wel."
„Maar nu krijgen jullie nóg een verhaal
te horen", zei de dominee, „Ante en
jij, Malena."
Alle zeven van de kleine
grijze hut „thuis"
„Ik ben bij de houtvester geweest in het
huis op de heuvel", zei de dominee
geheimzinnig. „Lieve God!" riep Ma
lena uit, alle verlegenheid vergetend.
„Bij Greta en Kaisa. Leven zij nog?" De
dominee vertelde van het blije echtpaar,
verrukt van „hun twee kleine meisjes."
„Zo lief, zo blozend", vertelde de domi
nee „en ze hebben alle bei een klein
geitje.... ehGoud„Goudsik!" riep
Malena vol vuur. „Ja en Witvlek", zei de
dominee. „O, die heeft twee witte vlek
ken onder haar neus in plaats van een
sik. Een goede melkgeit", zei Malena
deskundig. Het gezelschap flimlachte.
„Hun poppen heten Lisa en Malena",
ging de dominee verder. Malena's ge
moed schoot vol. „Ook was ik op de
hoeve van de Nilssons", vertelde hij en
ik zag daar Anna-Lisa, Erik en Kalle.
Anna-Lisa had een eigen weefgetouw
gekregen, prachtig beschilderd en zij zat
te weven of 't een lieve lust was. De twee
kleine jongens hadden op dat moment
dolle pret met hout op 't vuur te gooien.
Zij waren dikke vrinden." „O, o, o,!" riep
Malena opgewonden, haar handen gre
pen naar haar hoofdje. „Zij hadden ook
geiten en de mooiste heette Goudsik.
Erik en Kalle hadden ieder een veulen:
Ante en Magnus." „Was Erik wel
schoon?" vroeg Malena ongerust, „en
ook gekamd?"
„De schoonste, helderste knaap die ik
ooit zag", zei de dominee lachend.
„Maar ook was ik in een kleine grijze
hut met een helder raam, waarvoor een
lidcactus stond te bloeien." „O Ante!"
riep Malena, „de brilleman!" „Leeft hij
nog?" vroeg zij ongerust. „Wat heeft dit
kind een lief, warm hartje", zei de moe
der van Sylvia, die alle gelaatsuitdruk
kingen van Malena gevolgd had. „Een
dochtertje om in je hart te sluiten", zei ze
peinzend, „geduld zal ik hebben, maar 't
moment zal komen."
„Nu, die Laars Pelle kreeg op een avond
zeven hongerige kinderen aan de deur."
„O" zeiden Malena en Ante. Beiden
dachten zij aan hun niet bepaald onbe
rispelijke entree. „Maar hij heeft mij
veel over jullie verteld", zei de dominee.
„Zijn huisje was brandschoon, die grote
haard uitgekalkt en al zijn brandewijn-
flessen had hij in één keer stukgeslagen.
In plaats daarvan had hij zich een geit
aangeschaft en die heet..." „Goudsik!",
gilde Malena haast. „Och ja", zei ze, „hij
wilde zo graag onze Goudsik, ziet u,
maar die moest onze kleine meisjes
melk geven onderweg."
„En toen was ik nog even op de houtza
gerij, naast de woning van de opperbaas.
In die gezellige woning zag ik een kleine
jongen, die het opperbest maakt met ook
alweer een geit.... hoe mag zij heten?",
grapte de dominee. „Ach het was Mag
nus met onze eigen lieve Goudsik!" Nu
snikte Malena haast.
„En zo moest de brillema Goudsik een
maal zien om anders te gaan leven",
peinsde Malena. „Zo moesten wij trek
ken uit onze kleine grijze hut om allen te
komen waar wij nu zijn. Moeder wilde
het denk ik zo, denk je niet. Ante?" vroeg
zij nadenkend.
„Misschien heeft moeder mij naar Syl
via gezonden, zoals Goudsik naar Laars
Pelle", zei Malena eenvoudig. Ze keek
haar pleegmoeder recht in de ogen, liep
aarzelend op haar toe en omhelsde
haar. „Mag mijn kleine grijze poes ook
bij u wonen?" vroeg Malena. „Lief
kind", zei de moeder, „alles van jou is
mij welkom."
En zo leek alles gekomen als het moest
zijn. Elk kind uit de kleine, grijze hut in
de Frostmoefjeld had zijn „thuis" ge
vonden. Zeven kinderen vonden hun
weg zonder vader of moeder, in een ver
schrikkelijk noodjaar, nadat het vuur
daarbinnen in die kleine haard was
uitgedoofd.
Dieke Schipper-Vaarzon Morel