Na dwangarbeid Duitsland actief
bij opsporen NSB'ers Winschoten
Donderdag 2 mei 2002
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
Op 7 november 2001 bezoeken Piet Lindhout en zijn
vrouw uit Sint-Maartensdijk, en Han Moerland uit Sint-
Annaland het stadje Winschoten in Groningen. Het is
een bijzondere reis. Lindhout en Moerland zijn uitge
nodigd door b. en w. van de Groninger gemeente om
aanwezig te zijn bij de presentatie van een boek over
Winschoten in de Tweede Wereldoorlog. Hoe een stra
tenmaker en een huischilder via de Rotterdamse politie
dwangarbeid in Duitsland verrichtten en betrokken
raakten bij het oppakken van NSB'ers in Winschoten.
Aanbiedingen
Razzia
Piet Lindhout en Kees Moerland opgepakt bij razzia van Rotterdam
Jonge ventjes
Honger lijden
Bunkers bouwen
In de modder
Gestapo
Hard nodig
De schrijver Henk Strating biedt het
boek aan aan burgemeester J.G.
Vlietstra. Strating heeft een hoofd
stuk gewijd aan de inzet van een po-
litie-eenheid kort na de bevrijding.
Bij die eenheid dienden Piet Lind
hout en de vader van Han Moer
land, Kees Moerland.
Het is een feestelijke plechtigheid
in de raadzaal. Lindhout en Moer
land voelen zich vereerd. De 78-ja-
rige Lindhout als overlevende,
Moerland (54) als oudste zoon van
zijn in 1996 gestorven vader.
Lindhout: „Hoe is het toch moge
lijk hè, dat twee jongens, uit Smur-
diek en Setalland, via de Rotter
damse politie terecht zijn gekomen
bij de bevrijding van Winschoten?
En zoveel jaar later in een boek
staan en in het Noorden nog geëerd
worden?"
De geschiedenis van de politieman
nen kwam weer helemaal boven
drijven toen vorig jaar Lindhouts
dorpsgenote Riek Polderman bij
hem aanbelde en hem vertelde dat
zij was benaderd door Strating die
bezig was om een boek over Win
schoten tijdens de oorlog te schrij
ven. Strating was er bij zijn onder
zoek achter gekomen dat een van de
politiemannen, Lindhout, uit Sint-
Maartensdijk kwam. Stratings echt
genote bleek nog een nicht in de
smalstad te hebben wonen: Riek
Polderman, die daarop bij Lindhout
aanbelde.
„Ik bleek de enige overlevende van
de groep. Alle anderen zijn overle
den. Strating was natuurlijk heel
blij mpt mijn verhaal over die perio
de. Het staat ook in het boek."
Bij Lindhout kwamen de herinne
ringen weer naar boven. Hij wil ze
nog wel eens vertellen, maar tijdens
het gesprek valt hij af en toe even
stil. Dan wordt het hem te veel. Van
Cornelis Moerland Johs zn. die vol
gens Han nooit veel over de oorlog
vertelde, is echter wel een schrijven
bewaard gebleven. Hij zette in het
begin van de jaren negentig zijn 'le
vensverhaal' op papier voor het
krantje Volluk, van de familie
Moerland. Gedeelten daaruit vullen
het verhaal van Lindhout aan.
Moerland was voor het uitbreken
van de oorlog stratenmaker bij zijn
opa Kees Moerland in Sint-Anna-
land. Lindhout kwam na de am
bachtsschool terecht bij zijn vader
die huisschilder was in Sint-Maar
tensdijk. „In de oorlog zakte het
werk wat weg. De bezetter werd
hoe langer hoe grimmiger. In 1943
moesten de lichtingen uit 1923 en
Het was een straffe opleiding. Exer
citie, wetten uit het hoofd leren. De
leiding was hoofdzakelijk in handen
van de NSB. Daar heb ik Kees
Moerland ontmoet. Mijn enigste
motief om bij de politie te gaan,
was om niet naar Duitsland te hoe
ven. Dat deden veel jongens. In de
volksmond werd het POB ook wel
de politie onderduikers bataljon ge
noemd."
Tijdens de opleiding werd aanvan
kelijk niet aan politiek gedaan, ver
telt Lindhout. „Er werd nooit ge
vraagd of je Duitsgezind was. Op
het einde van de opleiding deden ze
wel aanbiedingen; of je lid wilde
worden van een bepaalde groep. Of
je onderduikers wilde oppakken.
Dan zou je 500 gulden voor een on
derduiker krijgen."
In januari 1944 slaagden Moerland
en Lindhout voor het examen bij de
'staatspolitie' en gingen dienst doen
bij de politiecompagnie van Rotter
dam. Zo'n compagnie telde steeds
honderd man. „Onze groep was de
eerste politiecompagnie van Rotter
dam. We werden ondergebracht aan
de Westersingel waar de gemeente
Rotterdam drie grote herenhuizen
als kazerne had ingericht."
Volgens het wetboek van strafrecht
waren de politiemannen opspo
ringsambtenaar. Ze kregen beschik
king over een karabijn en een pi
stool. „We moesten persoonsbewij
zen controleren bij het centraal sta
tion bijvoorbeeld. En distributie
kantoren bewaken. Dan zat je afge
scheiden, als één man, in een
bunker. Al snel dachten de mensen
dat je Duitsgezind was. Die waren
er wel bij, maar het gros was dat
niet. Je kon als politieman de bezet
ter ook saboteren door een oogje
dicht te doen. Het gebeurde ook dat,
als er een overval werd gepleegd op
een distributiekantoor, dan de poli
tie ook onderdook."
15 september 1944 was een bijzon
dere dag, zo herinnert Lindhout
zich nog. Het was de verjaardag van
zijn moeder, maar op die dag wer
den de Kruiskade en de Westersin
gel afgezet met Duitse troepen.
„Wij moesten aantreden met bewa
pening. We dachten dat er iets bij
zonders zou gebeuren. Overal zaten
sluipschutters op de daken. Onze
commandant zei dat we ontwapend
zouden worden door de Wehrmacht
en dat we ontbonden zouden wor
den. Maar door toedoen van een ge-
In Winschoten hield de politie-eenheid zich onder meer bezig met het
interneren van NSB 'ers en het opsporen en arresteren van Duitsers
die zich nog in dé omgeving schuil hielden. Hier bewaakt Lindhout
(staand in de auto) samen met een collega een chef van de Duitse
Gestapo, de geheime staatspolitie, tijdens een rondrit door de stad.
1924 naar Duitsland voor de Ar-
beitseinsatz. Ik ben van 1924. Je
ging toen verzinnen hoe je daar on
deruit kon komen. Je zou onder
kunnen duiken. Er is even sprake
van geweest. Bij familie op Noord-
Beveland, maar dat zag ik niet zit
ten. Ik ben een doener. In die tijd
stonden er advertenties in de krant
om bij de politie te gaan. Ik had een
nicht die was met Izaak Polderman
getrouwd en die had ook de politie
opleiding gedaan. Laat ik dat ook
maar doen, dacht ik."
Moerland werd via zijn oom (van
moeders kant) Dimme Scherpenisse
op het spoor van de politie gezet.
Scherpenisse was zelf politieagent
in Rotterdam, vertelt Han. Later
werd hij teamchef van het bureau
Sandelingenplein in de Maasstad
waar Moerland en Lindhout werk
ten.
Moerland en Lindhout werden ge
keurd en kwamen op 1 juli 1943 te
recht op de opleiding in Schalkhaar
bij Deventer, in een ontruimde mili
taire kazerne. Lindhout: „Het poli
tie opleidings bataljon, het POB.
meenteambtenaar konden we toe
treden tot de gemeentepolitie. Er
was een tekort. Ik werd straatagent
en werd gestationeerd in Rotter
dam-Zuid op het Sandelingenplein.
Dat was voor mij heel leuk want in
de buurt, op de Beijerlandselaan,
zaten veel mensen uit Smurdiek die
daar waren geëvacueerd. Op de
Sluisjesdijk had je het café 't Sluis
je en daar stonden altijd wel een
paar mannen uit het dorp. Als ik
dan dienst had, dan ging ik daar
naar toe om over Sint-Maartensdijk
te praten."
Ook 10 november 1944 staat in zijn
geheugen gegrift. Dat was de dag
dat er een grootscheepse razzia
werd gehouden onder de mannelij
ke bevolking van Rotterdam. Alle
mannen van 17 tot 40 jaar kregen
die ochtend het bevel zich te mel
den, met bagage en een mondvoor
raad voor een dag, om te werk ge
steld te worden. Eind augustus had
Hitier al besloten verdedigingslinies
Piet Lindhout (links) en Han Moerland met het boek over Winschoten in de oorlog, waarin een hoofdstuk gewijd is aan de 'Vliegende
brigade
aan te laten leggen en de schade van
de bombardementen te laten her
stellen. De operatie kreeg de naam
Organisation Todt (OT). Na Rotter
dam zou Den Haag volgen, daarna
Amsterdam en Utrecht. Seyss In-
quart had de Führer beloofd om tus
sen 1 augustus 1943 en 1 juli 1944
in totaal 150.000 arbeidskrachten
naar Duitsland te sturen. Om de raz
zia in Schiedam en Rotterdam uit te
voeren waren achtduizend militai
ren, met mitrailleurs en geschut en
afweergeschut, plus luidsprekerwa
gens ingezet. Een paar dagen voor
de operatie had de Ordnungspolizei
alle wapens van de Rotterdamse po
litie in beslag genomen. De bevol
king werd volkomen verrast. „Ik
had ochtenddienst en liep met mijn
boterhammen naar het bureau op
het Amelandseplein. Op de Strevel-
seweg zag ik een heel gedoe. Heel
Rotterdam zat vol met Duitse mili
tairen. We waren volledig ingeslo
ten. Je werd zo van de straat opge
pikt en bij de groep geduwd. We
werden naar de havens gedirigeerd
en moesten in een rijnaak. We wer
den zo in de kolenschepen gesode
mieterd. Ik had alleen mijn uniform
aan en een paar boterhammen bij
me."
Ook Moerland werd opgepakt, ver
telt Lindhout. „We zaten op hetzelf
de bureau. Dat was toeval. We zijn
gelijk opgepakt, maar hij zat in een
ander schip. In totaal waren er 100
politiemannen bij, bleek later."
De Rotterdamse en Schiedamse
mannen werden vervoerd per sleep
boot, rijnaak of trein. Ongeveer
20.000 mannen van de 50.000 wer
den per schip afgevoerd.
De mannen waren drie dagen on
derweg. „Het was onbeschrijfelijk
smerig. Allemaal gruis en stof. Er
zaten zoveel mensen op elkaar ge
pakt. Zo'n rijnaak is verdeeld in rui
men van ongeveer 25 vierkante me
ter. Daar zaten dan wel 150 man in.
Je kon nergens je behoefte doen.
Het was van tevoren allemaal ge
pland en heel goed georganiseerd.
Dat konden de moffen goed, maar
het was gewoon mensen stelen."
Na een nacht en een dag varen wer
den de mannen in Amsterdam over
gebracht naar de bananenloods in
de haven, waar ze konden rusten en
wat te eten kregen. „De vloer van
de loods hadden ze helemaal vol
stro gegooid. Toen moesten we
weer in een rijnaak. We wisten niet
waar we naar toe zouden gaan. Via
het IJsselmeer zijn we toen naar
Kampen gevaren waar we weer van
boord werden gejaagd."
Dat was op 13 november. Lindhout
en Moerland kwamen terecht in de
Theologische Hoogeschool. „Die
werd bewaakt door Duitse parachu
tisten, jonge ventjes van 18 jaar. Dat
stelde niet veel voor. Het ergste was
dat de bevolking van Kampen, die
ons erg goed hielp door eten te
brengen, dat na vier dagen verbo
den werd."
De mannen sliepen er op de vloer.
Via het Rode Kruis probeerden de
Rotterdamse agenten nog kleren
over te laten komen, maar die zen
ding werd door de bezetter in be
slag genomen. „A la minute. We za
ten nog steeds in hetzelfde schuitje.
We waren nog niet uit de kleren ge
weest."
Het einde was nog lang niet in
zicht. De mannen uit de rijnaken
werden op 19 november op de trein
naar Zwolle gezet. „Weer bovenop
elkaar gepakt in een ouderwetse
trein met houten banken. Ramen
dicht. Onderweg hebben er twee ge
probeerd te ontsnappen. Ze spron
gen gearmd uit de trein maar wer
den beschoten, precies door hun
armen. Ze werden in de trein ge
gooid en er werd verder niet naar
omgekeken." De reis ging naar Ol
denburg, ten noordwesten van Bre
men. Een deel van de mannen bleef
daar, de anderen reisden verder naar
het doorgangslager Ohmstede. Sa
men met andere burgers uit Rotter
dam. „Het was heel slecht weer. We
werden de trein uitgedreven: Los,
los, riepen de moffen. Ze deden net
of je misdadiger was. We kwamen
in houten barakken terecht. In het
kamp zaten Polen, Russen en Let
ten. Als politiemannen zochten we
elkaar op en we benoemden ook
een leider, net als bij een vakbond.
Onderofficier Trees van de rivierpo
litie in Rotterdam, een man met een
baard. We wilden er weg natuurlijk
en verzonnen een verhaaltje. We
zouden de grens weer overgaan bij
Weener en daar vertellen dat we
burgers hadden begeleid en dat we
nu weer terug gingen naar Rotter
dam. Maar die vlieger ging niet op.
Er zaten mannen van de SS op het
grensstation. We werden doorge
stuurd naar Emden."
De groep kwam in het lager Rüsten-
burg terecht. „Weer een vies lager.
In Emden zagen we pas wat de ge
allieerde bombardementen uitricht
ten. De stad lag voor een groot deel
in puin. Vele gebouwen waren inge
stort. Van 's ochtends tot 's avonds
moesten we puin ruimen om de we
gen weer vrij te maken." Moerland
schrijft: „Als voedsel kreeg ik vier
sneetjes brood, een klontje margari
ne en 's avonds een kom soep. Dat
was alles wat we per dag kregen.
Dat was honger lijden."
Zoals alle mannen van de compag
nie had Lindhout het er moeilijk.
„We regenden er doornat en er was
weinig eten. We hadden nog steeds
ons uniform aan. Kees Moerland
was een van de voormannen. Die
durfde veel. Die deed gevaarlijke
dingen. Hij stal bijvoorbeeld brood
uit de Wehrmachtkeuken. Die
broodjes stak hij onder zijn uni
form. Het is een wonder dat Moer
land niet is doodgeschoten. Maar
een mens doet veel voor een stukje
brood."
Lindhout zegt veel te danken te
hebben aan Moerland. „Als je in de
put zat, kon hij je opbeuren. Hij zag
altijd nog wel een lichtpuntje."
Na een weekje werden de mannen
weer op transport gezet. Nu naar het
zuiden, naar Osnabrück. „Ze scho
ven ons van het een naar het ander,
maar in Osnabrück werden we ge
scheiden van de burgers en stonden
we als 100 man apart. De druk op
ons was groot. Als er een van ons
zou vluchten, dan zouden er tien
doodgeschoten worden, zeiden ze."
Ook deze stad lag in puin. Moer
land: „Osnabrück was een belang
rijk spoorwegknooppunt naar het
westelijk front waar iedere nacht
werd gebombardeerd. Door honder
den mensen werden er kraters ge
dicht en de spoorlijnen hersteld zo
dat er 's avonds weer een paar
treinen door konden. Het was onbe
gonnen werk."
Lindhout: „Bijna geen enkel ge
bouw stond daar nog overeind. We
gingen nu niet naar een lager, maar
moesten in de trein overnachten. De
hele dag waren we bezig om de spo
ren te herstellen die de geallieerden
hadden kapotgegooid. De Duitsers
hadden de stelregel: vannacht ka
potgegooid, 's ochtends gerepa
reerd. We stonden de hele dag ach
ter de schop om spoordijken te
herstellen, 's Avonds reden ze de
trein met ons erin de polder in. In de
trein konden we niet fatsoenlijk sla
pen. Er was weinig eten en elke
nacht kwamen er vliegtuigen om de
spoorwegen te bombarderen. De
nood was zo hoog dat we zeiden: la
ten ze ons nu maar doodgooien."
Moerland: „We waren gehuisvest in
een coupé van een trein met acht
man. Ik sliep in het bagagenet!
Soms op de vloer of op de bank.
Het was ondertussen december ge
worden en erg koud. Er was ons be
loofd dat we eten zouden krijgen
via de OT. Bij het aantreden 's
avonds kregen we te horen dat we
niet goed gewerkt hadden en dan
verdween het eten in de zwarte han
del. Dit duurde een week en na die
week met bijna geen eten, werden
we weer op transport gezet."
Lindhout herinnert zich een voorval
uit die dagen. „Bij een van de hui
zen die nog overeind stonden,
kwam een vrouw in het zwart ge
kleed naar buiten met een pannetje
soep. We kregen allemaal een klein
bakje. Ze vertelde dat er al twee zo
nen van haar waren gesneuveld. Zij
leefde met ons mee, zoals vele men
sen onder de bevolking. Die soep
was een geschenk uit de hemel."
De mannen werden steeds naar an
dere plaatsen gebracht. „Daar waar
ze je nodig hadden. We waren goed
koop personeel. We kregen bijna
geen eten en drinken en toch werk
ten we." Na Osnabrück werden ze
verkast naar Rüstringen, ten zuiden
van de stad. Na drie dagen gingen
de dwangarbeiders weer terug naar
Emden waar ze in het lager Neue
Heimat bivakkeerden. Het slapen
was er beter. Ook het eten. Op 11
december moesten ze weer weg en
werden ze naar Norddeich vervoerd
aan de Duitse Waddenzee. „Daar
zijn we opgeknapt. De bewaking
was er minder streng. We moesten
bunkers bouwen langs de zeedijk.
Vele kleine bunkers. We moesten
karretjes met grind en zand duwen
over de hoge zeedijk. Eerst ging dat
met locomotieven, maar de diesel
olie raakte op. We moesten ook
prikkeldraad vlechten. We hebben
een grote bunker gebouwd achter de
dijk met een dak dat twee meter dik
was. Er ging eerst gevlochten ijzer
in, dan werd er beton op gestort en
wij moesten met stokken de beton
tussen het ijzer werken. Het werk
ging dag en nacht door. De Duitsers
waren bang dat de geaillieerden
daar zouden landen."
Moerland schrijft: „Eén van de bun
kers lag op ongeveer zeven kilome
ter van het dorp aan de zeedijk. Al
het materiaal, zand, grint, cement
enz. werd met een snelspoortreintje
naar de bouwplaats gebracht. Ik
werd aangesteld als machinist. Het
bestond uit een diesellocomotiefje
en 12 kuubse kipkarren. Het spoor
tje lag over de kruin van de dijk. Nu
wilde het geval dat er onder de dijk
drie boerderijen lagen. Al gauw had
ik een handeltje met die boeren.
'Per ongeluk' kiepte ik wel eens
een kar waarvan de inhoud dan
werd 'opgeruimd' door de boeren.
In ruil kreeg ik spek, eieren en
brood. Tegen de bouwleiding zei ik
dan dat er een kar uit de rails was
gelopen en die moest kippen om
hem weer in het spoor te krijgen.
Maar daar trapten ze niet in. Ik
kreeg vier Russen mee die het spoor
moesten opknappen. Na een paar
dagen lag het er als een staatsspoor
bij. Wat eten betreft had ik het daar
niet slecht. Wel was ik er altijd op
uit om eten te 'organiseren'."
Lindhout: „Het was winter en koud,
maar we kregen er contact met de
bevolking die voornamelijk uit vis
sers bestond. We hielpen dan wel
eens als de vis aan wal werd ge
bracht. Dan kregen we vis mee. Die
kookten we in grote pannen. De ba
rak was vies, maar van bunkerhout
hebben we zelf kribben getimmerd.
Met stro konden we jutezakken vul
len. Van een oude kachel hadden we
verwarming. Zo werd het steeds een
stukje comfortabeler. We konden ons
fatsoenlijk wassen en ook eens een
hemd wassen."
De houten barak was gecamoufleerd
en stond in de modder. De mannen
damden het water af en legden hou
ten vlonders zodat ze niet met natte
voeten de barak in hoefden. „We
werden bewaakt door de Grüne Poli
zei. Die was makkelijk. Zij zagen de
capitulatie al aankomen. Ze waren
goed voor ons. 's Avonds konden we
naar buiten om hout te kappen voor
de kachel en de keuken. Toen het in
het voorjaar langer licht werd zijn
Kees en ik bij een boerenvrouw voor
eten en drinken de tuin wezen spit
ten. Ze stond er alleen voor omdat
haar man aan het Russische front
zat, haar dochter in Italië en haar
zoon in Noorwegen. Tot aan april
zijn we als groep politiemannen bij
elkaar gebleven, 's Avonds konden
we overal karweitjes doen."
Begin april was het plotseling af
gelopen. Moerland: „Op een dag
We hebben ons toen op 17 april
met zijn negenen aangemeld bij
commandant Hommes van de Bin
nenlandse Strijdkrachten (BS) in
Winschoten."
De chirurg Hommes was comman
dant van de ordedienst en van de BS
(voortgekomen uit het verzet) en was
gevraagd een eenheid te vormen om
ondergedoken WA'ers en Landwach-
ters op te zoeken. Op 18 april werd
de eenheid een feit: Military police
home forces. De mannen kregen een
auto en meer wapens. Plus werd het
uniform vernieuwd uit de voorraad
kleding van geïnterneerde Winscho-
ter NSB'ers. Lindhout: „We moesten
hoofdzakelijk foute Nederlanders en
Duitsers opsporen. Velen waren naar
Oost-Groningen gekomen, op de
vlucht voor de geallieerden. Er zaten
ook leidingevende figuren tussen.
We kregen tips van de bevolking. Ie
dere dag was het wel raak. Ze moes
ten ondergebracht worden in interne
ringskampen. Zo hebben we een
Gestapo-officier opgepakt die in
Oost-Groningen veel mensen naar
de concentratiekampen heeft ge
stuurd. Het was een gevaarlijke fi
guur. We hadden de tip gekregen dat
hij in een klein boerderijtje zat. We
zijn er eerst een paar keer rond gere
den. Met drie man zijn we er naar
toe gegaan. De bewoners ontkenden
eerst dat hij er was. Op den duur
bleek hij in de schuur te zitten. Hij
gaf zich als een kleine jongen over.
En het was toen overal de gewoonte
om als je een grote vis ving, hem
tentoon te stellen. Op de auto werd
hij door Windschoten gereden. De
man is de gevangenis ingegaan en la
ter berecht."
Voor Moerland begon in Winschoten
een 'roemruchte periode'. „We
meldden ons aan bij de Oost-Gro
ningse verzetsbeweging. Een groep
van negen man, waaronder ik, werd
van wapens voorzien en we begon
nen met het opsporen van NSB'ers,
landwachters en andere verdachte
personen. We kregen de naam de
Vliegende Brigade. Inmiddels was
het Poolse leger opgerukt tot Emden
en was de oorlog afgelopen. Dat
werd in Winschoten uitbundig ge
vierd. Ons opgedragen werk begon
nu in volle omvang."
Er waren in Winschoten drie interne
ringskampen. Lindhout: „In zo'n
kamp zaten wel 600 mensen. Eentje
was ondergebracht in een oude leer
looierij. Dat waren grote loodsen die
allemaal leeg stonden." Moerland
kreeg de leiding over twee boerderij
en in de buurt van Boertange die als
kamp werden gebruikt voor de
we gedaan hadden omdat we in de
oorlog dienst genomen hadden."
Lindhout kreeg daar op 28 juni 1946
uitsluitsel over van het ministerie
van justitie. Volgens het zuiverings
besluit uit 1945 werd hij gevrijwaard
van het 'toepassen van maatregelen'.!;
De zuiveringsmaatregelen in Rotter-)
dam waren overwogen met betrek-
king tot 447 politiefunctionarissen;!
161 werden geschorst (de 'fouten').'
Er bleven er 286 over die niet 'fout'
waren geweest. Begin 1946 waren er
negen van hen gestaakt, was er 1
ontslagen en was aan 31 een discipli
naire straf opgelegd: 245 gingen ge
heel vrijuit.
Lindhout keerde terug naar Sint-
Maartensdijk omdat zijn vader ern
stig ziek was. Op 1 januari 1946 is
hem eervol ontslag verleend. Ook
die brief heeft hij bewaard. „Ik'
moest het verzoek wel omkleden. Ik
was de enige zoon in het schilders
bedrijf. Het was wel vreemd. Ik kon
het hier niet gewend worden na alles
wat ik had meegemaakt. Het was een
grote terugval. Het was zo erg dat ik
in het najaar van 1946 overspannen
ben geraakt. Ik ben toen een half jaar
thuis geweest. Het was gewoon een
oorlogstrauma. Er was weinig aan te
doen. Je moest gewoon weer op
nieuw leren leven. Daarom ben ik la
ter bij de brandweer gegaan. Dat
heeft me geholpen. Dat gaf weer wat
actie."
Moerland bleef langer in de Maas
stad. Hij trouwde er op 6 juni 1946
met Martina de Wilde en bleef in
Rotterdam wonen. Lindhout was bij
het huwelijk aanwezig. Maar ook
Moerland keerde terug naar Tholen:
„In mei 1947 nam ik ontslag bij de
politie en ging ik samen met pa en
oom Marien in de aannemerij wer
ken. We gingen 'inwonen' bij oom
Marien (aan de Ring - red.) omdat de
woningnood groot was."
Terug op Tholen werden de politie
mannen met enig argwaan bekeken,
zegt Lindhout. „Sommigen dachten
dat je eruit gegooid was. Ze dachten
al gauw dat je fout was. Dan kun je
wel van iemand denken, maar de fei
ten zijn anders. Het speelde nog een
rol toen ik in 1984 als commandant
afscheid van de brandweer nam en
de gemeente me een onderscheiding
wilde geven. Burgemeester Bae-
rends vertelde me dat er bezwaren
waren van het voormalig verzet op
Tholen. Het is toen ook nog eens uit
gezocht en ik kon documenten over
leggen. Niemand kent deze geschie
denis."
Lindhout sprak er eigenlijk alleen
met Moerland over die hij regelma
tig bezocht. „Als ik terugkijk dan is
het vreemd gelopen: je bent bij de
politie gegaan om niet naar Duits-
Op 18 april 1945 werd in Winschoten de Military police home farces opgericht waar maar liefst negen
Rotterdamse politieagenten deel van uitmaakten. Piet Lindhout staat rechts achteraan naast de auto,
Kees Moerland is de derde van links.
kregen we te horen dat we naar het
oostfront gebracht zouden worden
om daar verdedigingswerken aan
te leggen. We zouden te midder
nacht vertrekken. Ik vluchtte ech
ter met enkele agenten (collega's)
richting Nederland. We kwamen in
Nieuweschans terecht en doken
daar onder. Intussen was het Pool
se leger opgerukt tot aan het kanaal
achter Nieuweschans. Wij zaten
nog onder Duitse bezetting. Met
nog enkele mensen zag ik kans het
kanaal over te komen en trokken
we naar Winschoten. Dat was al
bevrijd."
Lindhout vertelt dat het weinig
heeft gescheeld of hij had het niet
na kunnen vertellen. Het groepje
vond op zondag 15 april onderdak
in de Marechausseekazerne in
Nieuweschans. Poolse eenheden
namen de volgende dag het dorp
in. „Ze schoten op de molen. Ik
heb de eerste Poolse tank binnen
zien rijden. Daarachter kwamen de
troepen. We hebben ons bij de
commandant aangemeld en werden
meteen volledig bewapend met
buitgemaakte wapens. We zijn toen
direct tegen de Duitsers ingezet.
Op een nacht lagen we samen met
een paar collega's met de Polen in
stelling ten oosten van Nieuwe
schans, in een mitrailleurnest, en
werden overvallen door drie Duit
sers. Die Pool heeft ons toen gered
door de Duitsers, die met getrok
ken pistolen en op kousenvoeten
naar ons toe waren gekomen, neer
te schieten. Je kon echt merken dat
het een ervaren frontsoldaat was.
Hij heeft ons het leven gered."
Nieuweschans werd evenwel her
overd op de Polen.
Lindhout trok met de Polen mee op
een tank naar het Duitse Leer (bij
de Eems). „We reden er tot op de
markt. De bevolking kwam rond de
tank staan. Je kon zien dat de men
sen opgelucht waren. Maar het
stond ons toch niet aan om met de
Polen verder Duitsland in te gaan.
NSB'ers, zegt Lindhout. „Hij be
zocht ons regelmatig en kwam dan
op een motor naar Winschoten. Een
keer is hij uit de bocht gevlogen. Hij
reed er ook op een paard rond."
De Rotterdamse hoofdcommissaris
wilde echter zijn politieagenten te
rug. Maar Hommes, die inspecteur
interneringskampen was en alge
meen adviseur van het militaire
commissariaat in Winschoten,
schreef op 15 juni 1945 dat hij zijn
dienders niet kon missen. De brief
heeft Lindhout nog altijd bewaard en
wordt geciteerd in het boek van Stra
ting: 'Hun paraatheid, hun correct
heid, hun snelle verplaatsing naar
punten waar wat te doen was, gaf
hun bij het Districtscommando van
het Militaire Gezag Oost-Groningen
den naam Vliegende Brigade, die
overal ingezet werd waar daadwer
kelijk zwaar werk te doen viel. Nu
hoop ik, dat U ze weer zult afstaan
voor de bewaking (als commandan
ten) voor de interneringskampen
hier, want zulke jongens hebben we
hier hard nodig'.
Een dag later (op 16 juni 1945) deel
de le luitenant Nienhuis van de een
heid aan dezelfde hoofdcommissaris
mee dat hij Lindhout voorlopig had
aangesteld tot 'hoofd inwendige
dienst van het interneeringskamp
Winschoten'. 'Hij heeft mij bij de
opbouw en inrichting van dit kamp
groote diensten bewezen en ik zag
hem gaarne in deze functie beves
tigd'.
Lindhout: „We zijn met spoed terug
gegaan naar Rotterdam. Ze zaten om
politiemannen verlegen. We gingen
er weer de normalestraatdienst
doen. Maar we waren ook drie we
ken gestaakt geweest van dienst, zo
als ze dat noemen. Vanwege het
onderzoek naar de politieke be
trouwbaarheid, de zuivering. We
mochten gaan en staan waar we wil
den. Het ging erom uit te zoeken wat
ben
veel
land te hoeven maar ik
slechter wegggekomen."
Han: „Vader heeft zeer weinig over
de oorlog verteld. Als kleine jongen
van een jaar of vijf, zes ben ik wel
eens mee geweest naar Groningen
waar we het huis bezochten waar hij
samen met Lindhout in de kost heeft
gelegen, bij kapper Fröhling. Hij
was een gesloten man. Maar ieder
voorjaar, in april en mei, had hij last'
van de oorlog. Hij was dan zeer ge
spannen en zorgelijk. Hij heeft daar
gewoon een trauma aan overgehou-!
den."
Ook Moerland werd volgens zijn
zoon door sommigen 'met de nek'
aangekeken nadat hij uit Rotterdam
was teruggekeerd. „Daar had hij wel
de pest aan, maar ze wisten niet wat
hij allemaal had meegemaakt in
Duitsland en in Winschoten bij de
vliegende brigade. Dat sleet dan
weer."
Kees Moerland leed ook aan een
zeer ernstige vorm van Parkinson en
was op zijn vijftigste al thuis. Op 20-
april 1996 is in de Schutse op een
tragische manier een einde aan zijn
leven gekomen, zegt zijn zoon. Op
zijn grafsteen staat: Je hebt je strijd
in stilte gestreden.
Bij Lindhout heeft het contact met
Strating weer veel losgemaakt. Hij is
blij dat hij - als enige overlevende
van de politie-eenheid - nog heeft
kunnen bijdragen aan de totstandko
ming van het boek. Met foto's en do
cumenten, met namen en verhalen.
„Het is nu voor het nageslacht be
waard."
Geraadpleegde literatuur:
-De zwarte dag van Rotterdam, 10
november 1944. Met tekeningen van
Frits Jansen en tekst van Claas Ek-
steen.
-Winschoten 1940-1945, van Henk
Strating, 2001, Uitgeverij Meinders
-Het Koninkrijk der Nederlanden in
de Tweede Wereldoorlog, dr. L. de
Jong, deel 10 en 12.