De watersnoodramp 1953
Ondergetekende P.Th. van Gurp, geboren te Nieuw Vossemeer op 7-12-1911, samen met mijn
vrouw wonende te Roosendaal Plataanhof 1, tel. 0165 541106, gepensioneerd adjudant van de
gemeentepolitie te Roosendaal geeft hier een relaas over de gebeurtenissen betreffende de
watersnoodramp te Nieuw Vossemeer.
Op zondagmorgen 1 februari 1953 bereikte ons het bericht dat ook Nieuw Vossemeer, ik zal het
hierna steeds ons dorp noemen, door een dijkdoorbraak onder water was gelopen en niet meer van
buitenaf te bereiken was.
Omdat mijn ouders, die van mijn vrouw en verder familie daar woonden, spoeden wij ons toch
daarheen. Bij het gehucht Notendaal gekomen zag mijn vrouw de lijken en kadavers van de
veestapel al tegen de dijk aanspoelen. Zij kwam dus onverrichterzake terug. In een korte tijd van
enkele uren waren het dorp en de polders daaromheen geheel onder water gelopen.
In de namiddag van die zondag probeerde ik met mijn inmiddels overleden collega P. IJsenbrant,
opnieuw het dorp te bereiken. Via de zogeheten Schiethoek gingen wij te voet over een dijk, waar
het water al twee meter hoog tegenaan stond. Een paard, dat zich blijkbaar had weten te redden,
ging getrouw met ons mee en zo kwamen we bij het grote gat in de dijk waar het water met
donderend geluid het dorp instroomde. Er waaide een noord-westerstorm, zodat wij ons boven op
de dijk maar net staande konden houden. Het was alsof het water kookte, het maakte een hels
lawaai, zodat wij de mensen die aan de andere kant van het dorp stonden, het was daar het
hoogste plekje van het dorp, niet konden verstaan.
Het gat was zo naar schatting tussen de 50 en 100 meter breed. Wij schreeuwden zo hard tegen
die onbekende mensen dat onze stemmen het begaven. We wilden van die mensen aan de
overkant van het gat weten of onze ouders nog in leven waren. En we riepen dat we om boten
zouden gaan om de mensen van het dorp af te halen. Maar wij kregen de indruk dat zij ons ook
niet konden horen. Daar waar wij stonden zagen we nog een gezin boven op zolder zitten. Dat
huis stond onder aan de dijk en het stond op instorten. Op ons aandringen verlieten zij het huis en
het is die nacht daarop ook ingestort. De hoge golven beukte met een enorme kracht overal
tegenaan. We waren dus genoodzaakt terug te keren over diezelfde dijk. Ook het paard ging weer
met ons mee tot aan de Schiethoek. Daar hebben wij het paard achtergelaten.
Op maandag waagde ik weer een poging om het dorp te bereiken. Ik kwam weer bij de
Schiethoek aan en trof daar 4 soldaten (commando's) aan met een boot met buitenboordmotor.
Zij waren daar niet bekend en vroegen mij (ik was in uniform) of ik met hen mee wilde varen
door de polder om zo het dorp te bereiken. Ik was daar blij mee, want ik wilde wel eens weten of
mijn ouders en schoonouders nog in leven waren. De buitenboordmotor deed zijn werk, dus we
vaarden door de polder in de richting van het dorp. De wind was gaan liggen.
Wij waren nog maar een paar honderd meter weg toen de motor uit elkaar klapte. De schroef
kwam tegen de ijzeren weipalen. Door de hoge waterstand in de polder kon men die niet zien
staan. Er waren geen roeispanen aanwezig! "Wat nou opper" riepen de mannen tegen mij in koor.
Ik gaf opdracht om grote takken van bomen, die daar ronddreven, te pakken en dat lukte. Daar
gingen we dus mee roeien. We hebben er toen ongeveer 2 uur overgedaan om zo het dorp te
bereiken.