I! J. MS IIIUTE1 t 1MIS. De DETAILPRIJZEN van zijn. —te— f "//ui (ontinenial 7ilTV f 1.80 f 0.95 f 0.521 f 0.271 de firma T. TJEBBES ZOON, aldaar. Wed. T. TJEBBES ZOON. <5^ beroemde Spaansche en Portugeesche WIJNEN gemeester af, tot den kleinsten straatben gel toe, het geringe huisje hebben kunnen wijzen in de Vrouwenstraat, waar Gatsetje Torentop, onder welken naam de kleine oude Gabriel bij zijne stadgenooten be kend was, een achterkamertje heette te bewonen. Heette te bewonen, want maar zelden was hij er te vinden, daar hij het hoogste ambt in de stad vervulde en het meest huisde op den toren van de Sint- Jacobskerk, waarvan hij, even als zijn vader en zijn grootvader, de trouwe, en met behulp van zijn koperen bril en den langen met haaienvel bekleedden verrekijker, ook de scherpziende wachter was. Op dien toren had de oude man het grootste deel zijns levens doorgebracht. In zijn jonge jaren was hij, als ieder rechtgeaarde Vlis- singsche knaap, het zeegat uitgeweest; had voor de Compagnie een reis om de Zuid gemaakt en met een slaafhaalder een paar keeren naar de Westkust of Guinea om „kroesvee" naar Dimmeraar (Demerary) en Isjekweep (Essequebo) te brengen. Daarna deed hij eenige smokkelreisjes naar Enge land, waarbij het soms heet toe ging, zoodat menige kordate jongen er het hagje bij inschoot, als de tolbazen het spoor roken en met zwaar gewapende snelzeilende sloepen de Vlissingsche sluikers achterna zaten. In een dier gevechten was Gabetje gekwetst geraakt, en hij placht te zeggen, dat hij zeker een „één poot" zou zijn geworden, als de handige meester Gallan- dat, die toen in Vliseingen als de kundigste wondheeler bekend stond, hem niet gecu reerd had, zoodat hij alleen maar een beetje krepel ging. Met het varen was het echter gedaan, en toen zijn oude vader in den Heere was gerust, had Gabe zijn zondagspak aangetrokken, vaders krul pruikje opgezet en was naar de buiten plaats Triton onder Koudekerke gekuijerd om den burgemeester Winckelman het postje te verzoeken. Zijn Edel Achtbare was zeer vriendelijk geweesten had zich zelf verwaardigd te zeggen: „Gabriel, ik „heb je grootvader nog gekend, en je vader „en jelui zijn bovenste beste torenwachters „en daarom zal niemand als jij het postje „hebben". Zóó gebeurde het ook, maar dat was nn al veertig jaren geleden, daar wij nu in November van 't jaar (17U0) zes en negentig zijn. Het is de moeite wel waard, goedgun stige lezer, om den smallen, lastigen hier en daar uitgesleten en afgebrokkenden steenen trap op te klimmen, om den ouden man een bezoek in zijn torenkamertje te brengen. Gij komt dan in een vrij ruim vertrek boven den omloop, schemerachtig verlicht door vier kleine openslaande ven sters met in lood gevatte ruitjes. De wanden zijn van eikenhout, door jaren en rook bruinzwart gekleurd en waarop don kere plekken op landkaarten gelijkende, aanwijzen, dat de leien, waarmede de buitenkant beslagen is, de vochtigheid onvoldoende hebben buitengesloten. Niet te verwonderen is het dus, dat de prenten welke er op gespijkerd zijn wat vlekkerig toonen en op de voorstelling van Jacobs worsteling, de aartsvader en den engel nauwelijks te onderkennen zijn. Beter is het met de afbeelding van den „admiraal", die men natuurlijk in iedere woning te Vlissingen vindt, en welke nu en dan vernieuwd is geworden. Tot verleden jaar had men hier ook de portretten kunnen zien van den ouden Prins en zijne gemalin, maar tot groote ergernis van Gabetje, een vurig aanhanger van Oranje, heeft Krijn de blauwverver, nu een der burgers- municipalen, „meest smeerlappen, meneer, „de goeden niet te na gesproken" door den stadsbode laten zeggen, dat de afbeelding van den dwingeland en zijn wijf moesten ver wijderd worden. Midden in de kamer hangt door een gat in den zolder een zwaar kabel touw, dienende om de klok te luiden, en als Gabetje het gebruik aanwijst, zal hij van menigen brand vertellen, waarvoor hij geklept heeft; dan krijgt gij een verhaal van den schrikkelijken nacht in Januari van 't jaar 49, toen het Prinsenhuis werd verwoest en de menschen vreesden dat de halve stad in vlammen zou opgaan; maar ook later heeft hij van hier menig ongeval gezien en nog pas enkele jaren geleden voor den vreesselijken brand geluid, in den winkel van de Feijteb, waarbij die brave sinjeur en zijn lief goed vrouwtje het leven verloren. Aan de eene zijde van dat klokkentouw is een beschot van ruwe planken met een kozijn er in, waardoor gij den slinger van het torenuurwerk kunt zien heen en weer gaan. Meer dan een eeuw lang heeft die ijzeren stang daar de korrels uit den zandlooper des tijds voor de Vlissingers afgeteld. „Of 't onweer was, of de sunne scheen, of pestelensie of watersnood," zegt Gabe, „altied maer: tik! tak! tak! tik!" Over het schot staat de schoenmakers werktafel, waaraan de oude torenwachter bezig is een paar pantoffels te lappen. Ik heb reeds zooveel verteld, dat gij hem gemakkelijk herkennen zult. De tijd heeft diepe rimpels gegroefd in het bruin ver weerde gelaat, de glans der donkere oogen is echter nog weinig verdoofd, al schitte ren zij meestal achter de groote ronde glazen van een koperen fok of knijpbril; met den tandeloozen mond schijnt onaf scheidelijk verbonden een bruin doorge rookt pijpje, een neus warmertje, waaruit onze vriend een zakje portorico van een half pietje het pond iedere week in rook verandert. Zijn schedel is waarschijnlijk kaal-, doch dit is moeilijk te bepalen, daar de oude man zijn versleten schippersmuts maar zelden afzet, en alleen Zondags het krulpruikje van zijn vader draagt. (Slot volgt.) Tan Houtens Cacao per i Kg. bus. heeft de eer hare geachte clientèle te berichten, dat zij tot ALLEENVERKOOPERS harer voor DOMBURG en omstreken heeft aangesteld Rotterdam, Juli 1891. Ons refereerende aan bovenstaande advertentie, hebben wij de eer ons beleefdelijk in de gunst onzer geachte clientèle aan te bevelen Domburg, Juli 1891.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1891 | | pagina 2