WAT ER VERDER GEBEURDE
Met het dagboek ben ik niet verder gekomen dan woensdag 4 februari 1953. Elieronder volgt
in het kort wat daarna is gebeurd, voorzover ik me dat kan herinneren en kan achterhalen.
Ik ben tot maandag 9 februari 1953 bij de familie Coenraads gebleven. Op die dag ben ik met
een speciale busverbinding via Antwerpen naar Goes gegaan, waar ik op school ging (ZTI).
Op school hoorde ik dat onze klasgenoot Maarten Goudzwaard uit Ouwerkerk, met wie we
altijd vanaf Zierikzee per boot en fiets naar school gingen, bij de ramp was omgekomen.
De eerste nacht heb ik in de school geslapen en reeds de volgende dag ben ik naar Zierikzee
gegaan, na hiervoor eerst een vergunning te hebben aangevraagd en gekregen. Vanuit
Zierikzee ben ik toen naar huis geweest om mijn schoolspullen en wat kleren op te halen. Ook
hiervoor had je een speciale vergunning nodig. Met deze vergunning kon je dan samen met
anderen gebruik maken van een motorboot, die verschillende bestemmingen langs ging. Het
was een bijzondere ervaring na al het gebeurde met een boot over het eiland te varen, bij ons
huis te komen en zo spullen van de zolder op te halen.
Via mijn klasgenoot Bart van Kleunen, die in Goes woonde, heeft zijn familie zich liefderijk
over mij ontfermd en kon ik daar in huis komen. Ik ben daar tot juni 1953 gebleven, toen ik
voor mijn eindexamen slaagde.
Vanuit Goes ben ik nog een keer, toen mijn ouders daar nog waren, tijdens een weekend terug
geweest bij de familie Coenraads.
Per 1 augustus 1953 ben ik in dienst getreden bij de Dienst Dijksherstel Zeeland van de
Rijkswaterstaat met als standplaats Zierikzee. Daar ben ik betrokken geweest bij het sluiten
van de dijkdoorbraak in de Westhavendijk en, tot ik in november 1954 in militaire dienst
moest, bij het herstel van deze dijk.
Mijn ouders en zus Beppie zijn 3 weken bij de familie Coenraads gebleven. Als ze terugkeken
op hun verblijf aldaar was de conclusie, dat ze het daar erg goed hebben gehad. De
probleempjes van de eerste dagen bleken achteraf vooral te maken te hebben met
gewenningen.
Mijn ouders en Beppie zijn van Chaam naar mijn zus Marie in Dubbeldam gegaan, die
getrouwd was met Leen van Ballegooie en toen 2 kinderen had: Elza en Evert. Leen heeft
gezorgd dat voor Vader aldaar een stukje grond kon worden gehuurd, waar hij in het jaar 1953
uien op verbouwde. Verder verzorgde hij de groentetuin.
Bij het dorp Noordgouwe op het eiland Schouwen-Duiveland werden in de loop van 1953
houten noodwoningen gebouwd om geëvacueerden in de gelegenheid te stellen terug te keren.
Mijn ouders kregen zo'n huisje toegewezen en hebben daar van november 1953 tot oktober
1954 gewoond.
De familie Van der Vegt is een week in Chaam gebleven en is toen naar Den Haag
vertrokken, waar ze een bovenwoning konden betrekken. Mijn zus Krina is met de familie
Van der Vegt meegegaan naar Den Haag en is daar bij de familie Nieuwenwenhuyze
ondergebracht. Hij was predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk aldaar. Toen ons
gezin in november 1953 de noodwoning op Noordgouwe kon betrekken is Krina in december
weer naar huis gekomen.
55