Ik liep over de Molendijk en zag dat ik meer mensen moest
waarschuwen. Ik was binnengegaan bij de familie Dries
Wolst. Ze woonden in een huis dat twee vertrekken had
naast elkaar in de lengte. Twee vertrekken betekent niet
twee kamers, maar twee gedeelten. Zij zaten ze in de
keuken. Dat was hier de gewoonte. Er was ook nog een
mooie kamer, maar die werd alleen voor bezoek gebruikt.
De gezinnen huisden altijd in de keuken, al was die ook nog
zo klein. Het gezin Wolst zat daar ook. Ze dachten daar
veilig te zijn. Ze waren zich van geen kwaad bewust. Maar ik
vertrouwde het niet.
Ik zei: ga allemaal tegen de binnenmuur staan, je huis
breekt zo doormidden. We stonden er nog niet of het huis
brak. We moesten zo snel mogelijk het huis uit. De kamer
had twee smalle ramen. We gingen door het raam dat het
kortst bij de binnenmuur was. We kwamen buiten op een
stuk dijk en moesten daar heel snel vandaan. We maakten
een ketting en de sterkste ging voorop. Dat was Jan
Lankhuijzen die met Kaat Katoen getrouwd was. Hij voerde
ons naar een schuur aan de kant van de Mijlpolder. Wim van
Steensel, die samen met haar man uit het huis van Wolst
was gekomen, liet de ketting los en werd meegesleept door
de sterke stroom en verdronk.
We waren net aan de overkant van de weg in een schuurtje
aangekomen of een
huisje sloeg in een keer
weg. Het brokkelde niet
eens af. Het viel zo door
het gat Bonaventura in.
Aai Roos stond ook bij
ons buiten. Hij was de
eigenaar van dat huisje.
Hij heeft het dus
overleefd.
Een ander huis dat
afbrak was dat van Dirk
Groenewoud. Op de