ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD, VOOR HET VOORMALIG 4E DISTRICT No. 1156. Woensdag 21 November 1906. 16e Jaarg. Buitenland. Binnenland. BRESKE1VSCHE COURANT. Abonnement per 3 maanden 0.50, franco per post door het geheele rijk 0.55, voor België ƒ0.625 en voor Amerika 0.825 bij vooruitbetaling. Abonnementen worden bij boekhandelaren en brieven gaarders aangenomen. Advertentiën van 1 tot en met 5 regels 25 cents, elke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaats ruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdag middag te twee ure. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag:- en Vrijdagavond bij den uitgever C. DIF.LEM.iff te Breskens. De Engelsche regeering zal geen ge hoor geven aan den eisch van een aan tal van haar aanhangers, om de Chinee- zen dadelijk uit Transvaal weg te zen den, of daarmede ook een begin te ma ken. Er is, sedert het onderzoek naar de zedeloosheid onder de koelies, stren ger toegezien, en de schuldigen gaan aanstonds de laan uit. Het zou ook niet verstandig zijn, zeide Churchill in het Lagerhuis, vlak voor de Transvaal- sche verkiezingen, die de kolonie een zelfstandige wetgevende vergadering zullen bezorgen, van Engeland uit in die kwestie in te grijpen. Al dadelijk heeft de rijksregeering besloten, aan Transvaal zelf de regeling van de Chi- neezenkwestie over te laten. Ging zij nu toch op eigen hand de zaak aanvat ten, dan zou dat ginds bitterheid wek ken. Het is zooals gedacht werd, de Engelsche regeering schuift zich de moeielijkheid van den hals. Voorts zeiden Churchill in het Lager-, en Lord Elgin in het Hoogerhuis, dat de beschuldigingen overdreven waren. Het kwaad was erg genoeg, maar niet zoovalgemeen als men beweerd heeft. Ook is 't niet waar, dat de politie en de mijnbestuurders de oogen voor het kwaad dichthielden. Zij hebben 't zoo veel mogelijk tegengegaan. En einde lijk was 't onjuist te zeggen, dat de Kaffers door het kwaad besmet zijn, want het is bekend, dat bij sommige in- boorlingenstammen in Zuid-Afrika deze ontaarding ook bestaat. (Maar kunnen dan Kaffers, bij wie ze ook bestond, niet door de Chineezen bedorven zijn?) Lyttelton, de vorige minister van ko loniën, onder wiens bewind de Chinee zen in Transvaal gebracht zijn, vatte deze laatste bewering van Churchill als een verdediging voor het gebruik van Chineezen op. Vervangt men ze door Kaffers, zoo zeide hij, dan neemt men het kwaad niet weg, en dan is het ge bruik van Chineezen uit menschlievend oogpunt te verkiezen, want hun sterfte in de mijnen is de helft minder dan van Kaffers. Een groot deel van het debat in bei de Huizen werd uit den aard ingeno men door de beschuldiging, van liberale zijde tegen de vorige regeering en haat- partij ingebracht, dat zij nl. de Chinee zen in Zuid-A'frika hebben gebracht, wetende dat er dit verfoeisel van ko men zouen door de verdediging van de aangevallenen. Den aartsbisschop van Canterbury werd verweten, dat hij zijn zwak protest tegen het stelsel van eenige tienduizenden Chineezen bij el kaar op te sluiten indertijd dadelijk had laten varen, toen er gezegd werd, dat de Chineezen hun vrouwen en kinderen mochten meenemen en dat hij sedert niets meer van zich had laten hooren, ofschoon al spoedig bleek wat een be spotting die bewering was geweest toen er over de veertigduizend Chinee zen in Transvaal waren, waren er twee vrouwen meegekomen. Gewag dient nog gemaakt te worden van een protest van Lord Redesdale te gen een algenmene beschuldiging ten deze tegen de Chineezen uitgesproken. Wie het Chineesche volk kent, zeide hij, heeft eerbied voor dat zedelijke en, over het geheel, rein geaarde ras. Het kwaad zit dus, zegt de Westminster Gazette, in de omstandigheden, waaronder men die koelies in Transvaal heeft laten le ven. Daaraan moet een einde komen. Men kan der Fransche regeering niet verwijten, dat zij al te streng tegen de Katholieken optreedt. Integendeel, zij geeft in de laatste tijden blijk van een mildheid van gevoelens, althans van een ruime opvatting, welke haar voor zeker eer aandoet. Wanneer de Fran sche regeering het strengste recht liet gelden, dan zou de Katholieke eoredienst na den llden December in de kerken geen voortgang meer kunnen hebben, daar de paus de oprichting van veree- nigingen voor den eeredionst (aan wie, volgens de scheidingswet, het beheer der kerkelijke goederen was opgedragen) verboden heeft. „Zonder vereenigingen voor den eeredienst geen kerken", luid de eerst het onverbiddelijke devies der regeering. Van dit strenge standpunt is het Fransche gouvernement echter in 't belang van den binnenlandschen vrede teruggekomen. Ook zonder vereeni gingen voor den eeredienst zullen de Katholieken de kerken mogen blijven gebruiken. De Katholieken zullen zich echter in dit geval hebben te houden aan de wet op vrijheid van vergadering van 1881. Volgens dezo wet moet elke openbare vergadering worden voorafge gaan door een verklaring, waarin plaats, dag en uur der vergadering aan de over heid gemeld worden. Ook voor gods dienstoefeningen gelden deze bepalingen, maar volgens het 25e artikel der schei dingswet is het voor godsdienstoefenin gen voldoende, wanneer de vereischte kennisgeving eens per jaar wordt ge daan. De Katholieke priesters hebben dus maar eens op een jaar een kennis geving aan de overheid te sturen en dan hebben ze verder het geheele jaar vrij gebruik van de kerken. Een for maliteit dus en meer niet Door sommigen wordt intusschen be weerd, dat de paus een dergelijke ken nisgeving niet zou goedkeuren, doch van een zijde, waar men het weten kan, wordt verzekerd, dat dit een praatje is. We willen er inmiddels nog even de aandacht op vestigen, dat minister Bri- and in zijn jongste redevoering vrij dui delijk heeft laten doorschemeren, dat de regeering geneigd is den Katholieken een nienw uitstel toe te staan. Dat wil dan zeggen, dat de fatale tcmijn, waar binnen de vereenigingen voor den eere dienst moeten zijn opgericht, vershoven wordt. Het schijnt alzoo, dat den Katholie ken alsnog de gelegedheid zal worden geboden over te gaan tot de oprichting van de door de scheidingswet voorge schreven lichamen tot beheer der kerke lijke goederen. Na het uitdrukkelijk ver bod des pausen in zijn jongste encycliek is het evenwel niet denkbaar, dat de Katholiekeu hun gedragslijn in deze zullen veranderen. Hot wordt hoe langer zoo meer dui delijk, dat men in de vermindering van het blijvend gedeelte der militie een stormram wil maken tegen het huidig Kabinet. Dit blijkt reeds hieruit, dat men dit vraagstuk te berde heeft gebracht bij de algemeene beschouwingen op de Staats- begrooting voor 1907, voorloopig behan deld in de afdeelingen, ofschoon het uit- teraard bij het hoofdstuk Oorlog thuis behoort. De regeering laat niet na in hare memorie van antwoord het vreemde van zulk een bespreking te doen uit komen, maar erkent tevens dat liet on derwerp „een deel raakt van haar pro gram" en brengt dan blijkbaar met zekeren nadruk het volgende onder de aandacht der vergadering „Vooropgesteld moge worden de zeer stellige verklaring, dat de Minister van Oorlog bij het nemen van geen enkelen maatregel en bij het doen van geen en- FEÜULLETON. $0, at^r «it tl^ g«^I|ietlfui$ tmtt |(tt wo(f\stJndcttwij$ ii) TjMcIijlf Wie zich in het algemeen een denk beeld wil vormen van den toestand hier te lande op het gebied van het volksonderwijs gedurende de tweede helft der 17de en een goed deel der 18de eeuw, kan niet beter doen dan den tekst voor zich nemen van het schoolreglement, dat den S Mei 1(555 voor de zoogenaamde Generaliteitslanden, dat isStaats-Brabant, Staats-Vlaanderen enz., door de Staten-Generaal werd vast gesteld. Het stuk zelf is te uitvoerig om hier in zijn geheel te worden afge drukt, daarom laat ik enkel een over zicht volgen van de voornaamste bepa lingen, die het behelst. Ten aanzien van de kwaliteiten en bekwaamheid der schoolmeesters schreef het voor dat niemand school mocht hou den, zonder voorafgaande vergunning van den Raad van State, op verbeurte van 100 gulden voor de eerste, 200 voor de tweede, 300 voor de derde maand en arbitrale correctie. De onderwijzers moesten verder eerst door de classis of haar gecommitteerden geëxamineerd wor den, en bewezen hebben dat zij promp- telijk konden lezen alle gedrukte boe ken en geschreven brieven, een goede hand van schrijven bezaten, bekwame- lijk de psalmen Davids konden zingen en „ter nooddruft (zooveel noodig was) rekenen", ook moesten zij vrome lieden zijn, wel ervaren in de fundamenten van de christelijke religie om deze aan de discipelen te kunnen onderwijzen, met hun huisvrouwen lidmaat wezen der Gereformeerde kerk „hebbende een welgeschikte familie" en een goede me thode om de jeugd ten spoedigste met een getrouwe naarstigheid te kunnen leeren", en de Nederlandsche geloofsbe lijdenis en den catechismus onderteeke nen op strafte van afzetting. Opdat zij te beter hun ambt zouden waarnemen, was het hun niet geoorloofd te tappen of gelagen te zetten, de belastingen te pachten, politieke ambten te bekleeden met hun betrekking onvereenigbaar, of eenige nering en hanteering te doen „waardoor de jonge jeugd in 't leeren en goede manieren eenigszins verhin derd of de kerk ontsticht mocht wor den". Hun dienst behoorden zij zelf waar te nemen, zonder ondermeesters te gebruiken tenzij bij ziekte of andere wettige verhindering er niet anders dan met voorkennis en verlof van de be trokken magistraten en kerkeraden of predikanten, en alleen onder voorwaar de dat die ondermeesters ook genoeg zaam bevoegd waren en zich aan dit reglement hielden. De school moest gehouden worden 's morgens van 8 tot 11, 's namiddags van 1 tot 4 uren, zoowel des zomers als des winters, ook al ware het dat er slechts weinige kinderen ter school kwa men, en geopend en gesloten worden met gebed. De onderwijzer had er op te letten of de scholieren aanwezig waren of niet, en in het laatste geval te „vernemen naar de oorzaak van hun afwezen en dan voorts naar bevind van zaken te handelen". Twee halve dagen moest er vrijaf gegeven worden, Woensdag- en Zaterdagnamiddag, en twee weken va- cantie en niet meer in het jaar „im mers nimmermeer" op Roemsch-Katho- lieke feestdagen. Behalve lezen moest de schoolmeester de kinderen van jongs af aan het Onze Vader leeren, de Twaalf Artikelen, de Tien Geboden, het Mor gen- en Avondgebed en het gebed voor en na den eken. Zoodra zij redelijk konden lezen moest hij hen dagelijks met alle naarstigheid „fundamentelijk" leeren schrijven en „alle 14 dagen of alle maanden naar de veelheid der schoolkinderen een stichtelijk voordicht geven, en alle maanden door een prijs tot naarstigheid opwekken". De be kwaamste leerlingen behoorden geoefend te worden in het leeren van een cate chismus, de kleine kinderen zou men een kort begrijp of compendium van dat geschrift moeten leeren. Des Woens dags en Zaterdags moest men de be- kwaamsten in het psalmzingen, het op zeggen van de vragen en antwoorden van den catechismus zoover zoeken te

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1906 | | pagina 1