ALBERT SCHWEITZER f DE TOVENAAR IN HET OERWOUD NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN ALBERT SCHWEITZER had een suc cesvolle carrière kunnen kiezen als theo loog. Op zijn 27e doceerde hij al aan de Straatsburgse universiteit. Hij had een beroemd musicus kunnen worden, hoog begaafd organist, Bach-kenner als weini gen. En tenslotte stonden in de medische wetenschap alle wegen voor hem open. Maar als medicus koos hij de weg naar het oerwoud, naar de vergetelheid. Als theoloog verkondigde hij de van vele zijden aangevochten theorie, dat Jezus aan de desillusie van zijn Messiaanse roe ping de dood gestorven was, terwijl de essentie van zijn leer, God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf, bleef bestaan. Het goede is alles wat leven wekt en behoudt, het kwade is alles wat leven bederft en vernietigt. Om leven te behouden en het kwade dat het leven aantast te bestrijden, trok hij naar Frans Aequatoriaal Afrika. Hij stichtte er een primitief hospitaal en wijd de zich aan de medische verzorging van de inboorlingen, geholpen door hen, die door zijn idealisme waren gegrepen. Hoe wel hij daar niet werkte als zendeling arts, heeft hij de ogen van hen die zen ding of missie bedreven, geopend voor de noodzaak van de z.g. medische zending. KRITIEK De andere talenten, waarmee hij had kun nen schitteren, gebruikte hij ter financie ring van het Lambarene-project. Hij schreef theologische verhandelingen, hij schreef over muziek en over zijn werk in Lambarene, hij gaf, soms even terugke rend tot de beschaving, orgelconcerten die door hun zeldzaamheid zowel als door zijn geniale Bach-interpretatie tallozen trokken. Rondom de man met de leeuwen kop weefde zich een aureool. Er was rond Schweitzer ongetwijfeld veel Schwarme- rei, maar hij zelf gaf daartoe geen aanlei ding. Hij was niet romantisch, want hij werd alle dagen geconfronteerd met de verre van romantische werkelijkheid, de ellendige toestand der inboorlingen van Afrika. In deze tijd, waarin het ontluisteren van grootheden tot een geliefkoosd tijdver drijf is geworden, is ook op het werk van Schweitzer kritiek uitgeoefend. Hij zou als dictator heersen, hij zou wetenschap pelijk achterlopen, zijn hospitaal zou niet meer aan de eisen voldoen. Van andere zijde werd dit weer fel tegengesproken. Het kan allemaal niet afdoen aan de ge weldige betekenis van zijn pionierswerk, van zijn zelfopoffering. PIONIER In feite is Schweitzet de pionier geweest van de ontwikkelingshulp in een tijd toen er nog geen onderontwikkelde gebieden bestonden, maar alleen koloniën. Zonder opdracht, zonder een organisatie achter zich, geheel op eigen initiatief, van uit zijn persoonlijke verantwoordelijkheid voor de medemens, zocht hij die mede mens op daar, waar hulp het meest no dig was, in het diepste van het zwarte werelddeel. Wantrouwen en verdenking heeft hij moeten overwinnen, ook tijdens wereldoorlog II toen de Franse autoritei ten niet wisten wat ze met deze Duitse onderdaan moesten beginnen, maar uit eindelijk was zijn werk zijn beste getuig schrift. In al het krijgsrumoer van Ontwakend Afrika verstilde de publiciteit rondom Schweitzer, met uitzondering van de kri tiek die op zijn instelling werd uitgeoefend. Nieuwe naties, begerig te demonstreren dat ze op eigen benen konden staan, eis ten de aandacht op. Het beeld van de tovenaar in het oerwoud, begaan met de ellende der zwarte bevolking, paste daar in slecht. En in het westen gingen organisaties aan de gang, in opdracht van regeringen, ge leid door ambtenaren, met veel publici teit, om hulp te gaan verlenen aan onder ontwikkelde gebieden. Wat betekende, tussen al deze luidruchtige, miljoenen- verslindende activiteit, het privé-experi- ment van één man? UIT VERLIES WINST Voor Schweitzer veranderde er niets. Hij bleef zijn roeping getrouw, hij zette zijn werk voort, hij zou tot zijn dood toe blij- hem die de roem verzaakte, groter roem lijkheid scheen op te slokken, maar dat heme die de roem verzaakte, groter roem heeft gebracht dan hij ooit in de westerse wereld had kunnen verwerven. Hij zocht die roem niet, hij profiteerde er slechts van wanneer het er om ging zijn onderne ming te financieren. Ze was hem middel, geen doel. Negentig jaren is hij geworden en het overgrote deel dier jaren heeft hij, als Mozes, doorgebracht in de wildernis. Hij verachtte niet de schatten der westerse cultuur, maar maakte deze op de meest practische wijze ten nutte van hen die aan cultuur nog niet toe waren doordat heel hun bestaan er op diende te worden gericht te blijven bestaan. En zo bracht hij in praktijk het woord van Hem, wiens leer hem bezielde tot zijn keus en tot zijn werk: „Wie zijn le ven zal willen verliezen, die zal het be houden". Nationale Reclasseringsdag 1965 Geen purperen mantel maar tweede mijl in niemandsland De stichting Zeeuws Amateurfestival die deze week in de schouwburg in Middel burg avonden op cultureel gebied ver zorgt, begon dinsdagavond in de catego rie toneel. In de loop van deze week werd dit festival voortgezet met o.a. muziek en ballet. Deze eerste avond werd door een flinlk aantal toneelliefhebbers bijge woond. De heer A. Venema, voorzitter van de stichting Zeeuws Amateurfestival opende deze avond, waarbij o.m. de com missaris van de koningin en de burge meesters van Middelburg en Vlissingen aanwezig waren. De heer Venema ging even nader in op het festival en gaf daarna het woord aan de commissaris van de koningin, mr. J. van Aartsen. De heer Van Aartsen vond de opzet van dit festival zeer geslaagd en sprak de wens uit dat deze week zou slagen. Frankering bij abonnement, AXEL ZATERDAG 11 SEPTEMBER 1965 79e Jaargang No. 49 AXELSE COURANT VERSCHIJNT IEDERE ZATERD/ ABONNEMENTSPRIJS: Losse nummers 10 cent. Halfjaar-abonnement: Axel binnen de kom f 2,90. Andere plaatsen 3,90 Buitenland f 4,50 Hoofdredaktie: J. C. VINK Redaktie en Administratie: Axel, Markt 12, tel. 01155-646, postbus 16 Drukker-uitgeefster. FIRMA J. C. VINK ADVERTENTIEPRIJS: 10 cent per mm. Bij kontrakten belangrijke reduktie. Ingezonden mededelingen 30 cent per mm. Kleine advertenties 1-10 woorden f 1, elk woord meer 15 cent. De Bijbel verhaalt hoe Mozes, na een briljante opleiding aan het hof der Farao's, zijn verder leven doorbracht in de woestijn, deels als schaapherder, deels als leider van de uittocht van zijn volk uit Egypte. Zo zag men Albert Schweitzer, een veelzijdig begaafd man, schijnbaar zijn talenten begraven om vervolgens naar het oerwoud te trekken, waar hij in Lambarene begon te pionierene"n daardoor wereldberoemd werd. ding Gaol), waarmee hij zich als dichter prach tig bevestigde. Maar als briljante figuur uit de society had hij afgedaan. Hij werd inderdaad ge declasseerd en na zijn vrijlating leefde hij - ta melijk aan de zelfkant - een eenzaam en afge zonderd leven in Frankrijk. Wilde s maatschap pij had volkomen gefaald. Het is tegenwoordig nog wel mogelijk, dat be paalde kringen iemand zó diep of zó ver versto ten, dat hij zich moet aanpassen aan een ander milieu, maar het woord „klasse" komt in zo'n verhaal niet meer voor. Doorgaans kan iedere veroordeelde, die met'zijn „reclassering" mee werkt elders een plaats vinden in die sociale laag, waarin hij krachtens zijn capaciteiten altijd al het best op zijn plaats was. Hij wordt, al of niet door middel van het apparaat der reclassering, op de een of andere wijze „ge-re-socialiseerd", dat wil zeggen, dat hij opnieuw in de maatschap pij wordt ingepast. „Reclassering", zo staat er, „is zedelijke en maat schappelijke verheffing van personen, die een strafbaar feit hebben gepleegd, teneinde herha ling te voorkomen. Zij wordt onder toezicht van rijksorganen uitgeoefend door op zekere voor waarden als redasseringsinstelling erkende ver enigingen, welke dan subsidie genieten. Zij tre den op vóór de veroordeling ter voorlichting van de rechter, tijdens de straf door celbezoek en door toezicht en bijstand bij voorwaardelijke ver oordeling en invrijheidstelling, alsmede na straf door hulp". Dat „reclassering" wordt genoemd „zedelijke verheffing", daarmee kan men het wel eens zijn. Anders is het gesteld met de „maatschappelijke verheffing". Waarschijnlijk werd bij de formule ring van deze zin aangenomen, dat een veroor deelde min of meer automatisch zou zijn gedaald op de maatschappelijke ladder. In vele geval len is dat natuurlijk wel zo - wie eenmaal steelt is altijd een dief, zo wil het gemakzuchtige spreek woord het - maar aan de andere kant worden bijvoorbeeld „dronken brokkenmakers" tamelijk gemakkelijk op hun eigen sociale trede hersteld: niet alle mensen wegen een bepaalde „misdaad gelijkelijk zwaar. Maar wat voornamer is: de stra[ heeft niet tot vooropgezet doel iemand maat schappelijk te verlagen. Integendeel: de straf is in feite een vóórstuk van de re-socialisatie. Reeds vóór, maar ook tijdens en niet minder na de straf tijd wordt getracht de verstoring in de relatie tussen de betrokkene en de maatschappij op te heffen. Dat klinkt misschien een beetje droog, maar in deze weinige woorden ligt een moeizaam ge groeid inzicht samengeperst. Vroeger immers be schouwde men een „misdadiger doorgaans als iemand die slechts op zijn plaats was in de „on derwereld" en die in een maatschappij van bur gers kortweg de benaming „boef had, iemand die alleen door angst voor nieuwe straf mis schien zou kunnen worden weerhouden van re cidive. In onze tijd zijn de bevoegden een geheel ande re mening toegedaan. Iemand, die zich tegen de wet keert, wil men het liefst zien als een „maat schappelijk ziektegeval", dat wil zeggen als iemand, die niet in een gezonde verhouding staat tot de maatschappij. Het spreekwoord dat zegt „De gelegenheid schept de dief kwam al aardig dicht bij deze moderne opvatting. In het eigen tijdse jargon zou men dit spreekwoord kunnen vertalen met: de omstandigheden vormen de boos doener (hetgeen als ironisch woord veel menselij ker klinkt dan „misdadiger"). In deze opvatting liggen de omstandigheden niet alleen binnen hem zelf, maar ook buiten hem, dus in de omringende maatschappij. Disharmonie in het spel tussen de structuur van de betrokkene en de structuur van zijn omgeving hebben hem in de positie van boos doener gesteld: in zijn conflictsituatie hadden bin nen- en buitenwereld beide een aandeel. zo'n gulden is méér waard als men daarbij be seft, dat hij rinkelt in zijn persoonlijke niemands land, in dat geheime stuk van onszelf, waarin wij zo nu en dan braafjesdoende weten dat we tekort schieten. Al weten we dan niet altijd waar of hoe we dat doen. Het is natuurlijk niet zodat ieder vergrijp begaan door een ander ons zelf kan worden aangerekend. Als iemand in een dwangsituatie een aanslag pleegt op een staatshoofd, kan dat misschien wel door psychiaters worden verklaard uit invloeden in zijn naaste omgeving op die dader. Bijvoor beeld door frustraties, veroorzaakt door het ego- istische optreden van zijn moeder. De rest van de natie is dan uiteraard vrij van enige schuld. Dat wil zeggen: van schuld in dat speciale geval. Daarbij is het verre van ondenkbaar, dat wij dan weer in onze naaste omgeving veroorzakers kun nen zijn van spaningen, die medemensen tot krui meldieven of koningsmoordenaars of verkeers- overtreders maken. Kortom: door zelf het ver keerde te doen, kunnen we stimuleren dat ande ren het nóg verkeerdere niet meer kunnen laten. Als u dat allemaal vaag vindt en een beetje ethisch, dan hebt u gelijk. „Wie werkt maakt fouten" zegt een derde spreekwoord. In deze maatschappij werken we met elkaar en maken we met elkaar fouten. Sommige fouten stapelen zich dusdanig op, dat één van ons „correctie be hoeft, om het maar zachtzinnig te zeggen. Die correcties tezamen kosten veel geld en het is niet te veronderstellen dat daaraan ooit een einde zal komen. Dat is jammer, maar van meer belang is, dat wij met elkaar de maatschappij dichter naar een ideaal willen voeren. En spiegelt de maatschappij zich niet in de wijze, waarop zij haar ontspoorden corrigeert? Onze maatschappij tendeert steeds meer naar ge duld en begrip en naar wat te lezen staat bij Mattheus, namelijk dat de zon opgaat „over boo- zen en goeden" en dat het „regent over recht vaardigen en onrechtvaardigen" en voorts: „en zo wie u zal dwingen ééne mijl te gaan, ga met hem twee mijlen". In deze laatste zin vooral is het wezen van het ouderwetse woord reclassering zeer klassiek en toch modern vervat. „En zoo iemand met u rechten wil, en uwen rok nemen, laat hem ook den mantel", staat er eveneens. In zekere zin geeft u een deel van die mantel, wanneer u een gulden in de bus werpt. Dat is een daad van begripvol burgerschap. Overigens wie een „gecorrigeerde naast zich krijgt, kan zijn burgerschap duidelijk bewijzen door met die geresocialiseerde mens twéé mijlen mee te gaan. Want met geld alleen gaat het niet. In de om gang van burger tot burger, van nog „onbe sproken" mens tot wie „gefaald" heeft, gaat het om de erkenning van schuld over en weer. Dat houdt in, dat de gefaalde er met het onder gaan van zijn straf niet af is. In de erkenning van zijn eigen schuld ligt het begin van zijn resocialisatie. Maar: die erkenning kan hij alleen kwijt aan hem, die twee mijl naast hem gaat onder dezelfde zon en in dezelfde regen. Oscar Wilde, die het weten kon, heeft gezegd: „Al moest ik de bedelzak en de lompenmantel van de uitgeschudde armoede dragen, zolang als ik vrij ben van alle wrok, hardheid en haat, zou ik in staat zijn het leven met veel groter gerust heid en vertrouwen in het gezicht te zien dan wanneer ik in purper en fijn linnen gekleed zou zijn en de ziel binnen in mij zou krank zijn van haat". Helaas waren zijn oude vrienden niet in staat die weg met hem te gaan. Zij waren niet zozeer bang voor hem, maar bang voor zichzelf. Zij hadden niet de moed die tweede mijl te gaan in het niemandsland, waarop men de „besproke ne" in zichzelf ontmoet. Nog omstreeks de eeuwwisseling verzuchtte de Britse schrijver Oscar Wilde uit eigen er varing: „Wanneer 's mans straftijd voorbij is, laat de maatschappij hem aan zichzelf over, dat wil zeggen dat zij hem in de steek laat juist op het ogenblik, wanneer haar hoogste plicht jegens hem begint". Ruim een halve eeuw later - en zeker in Neder land - is dat al lang niet meer zo: vrijwel ieder een die een tijdlang door de maatschappij uit haar midden is verbannen, wordt het mogelijk gemaakt te „redasseren" hetgeen - naar mijn gevoel - eigenlijk een ouderwets woord is. Het heeft te veel te maken met „klasse". De bredere aanpak van het redasseringswerk stamt dan ook uit een tijd, waarin bijvoorbeeld woorden als „klassenstrijd" en „klassenjustitie" nog geladen betekenissen hadden. In 1910, toen hier in Nederland het centraal college van reclas sering werd opgericht, kwamen naar de opvat ting van de „betere standen" misdadigers voor namelijk voort uit de laagste klassen van de be volking. Het is natuurlijk waar, dat men daarin - gedrven door armoede - gemakkelijker tot kleine diefstal overging dan in de rijen der beter ge situeerden, waarin overigens geheel andere ver grijpen voorkwamen, 'bijvoorbeeld grote vermo gensdelicten. Niet zelden werden deze met de mantel der liefde bedekt, maar soms verwekte een vergrijp een dusdanig schandaal, dat het saam horigheidsgevoel van de klasse het liet afweten. In Engeland is Oscar Wilde daarvan het slacht offer geworden, ofschoon hij een delict had ge pleegd, waaraan tegenwoordig in Engeland ieder een zal proberen stilzwijgend voorbij te gaan en dat in Nederland zelfs niet eens een delict héét. Wilde werd om zijn „anders zijn" tot twee jaar dwangarbeid veroordeeld. Tijdens zijn zeer zwa re tijd in de gevangenis van Reading schreef hij een beroemd geworden gedicht (Ballad of Rea- In deze opvatting neemt „de maatschappij" dus als vanzelf een deel van de schuld op zich. Dat is ook juist. Geen enkele maatschappij immers ver mag ooit zó ideaal te zijn, dat vergrijpen tegen de wet niet meer zullen voorkomen. Een maat schappij kan nooit meer dan een ideaal benaderen en elk lid van die maatschappij, elke „gewone burger" kan in feite ook nóóit meer dan dat. Tussen wat hij persoonlijk „eigenlijk" wenselijk acht en wat hem persoonlijk slechts mogelijk is, ligt een stuk niemandsland. Het is in dat stuk niemandsland, dat elke burger faalt ten opzichte van zijn medemens. Het gevoel, dat wij als bur ger tekort schieten en onmachtig zijn een vol maakt mensbeeld te bereiken, is overigens al véél meer dan een zeer groot aantal mensen op kan brengen. Zoiets mag vlak voor de Nationale Reclasseringsdag wel eens gezegd worden. Op zichzelf kan men het wel heel nuttig vinden, dat er iets wordt gedaan voor mensen, die tegen de lamp van de wet zijn gelopen. Dat mag dan best een gulden uit eigen zak waard zijn. Maar: MR. VAN AARTSEN OPENDE ZEEUWS AMATEURFESTIVAL

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1965 | | pagina 1