L
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwscli-Vlaanderen
No. 5.
VRIJDAG 2;I APRIL 1933.
J9e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
Huldebetooging te Delft.
-
fijAS
j i/CV^
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-U1TGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postrek. 60263.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
-< tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure.
Eerste Blad.
Begunstigd door prachtig weer
heeft 2en Paaschdag de Volks-
hulde één der hoogtepunten
van de Willem de Zwijgerher
denking, onder groote belang
stelling plaats gehad. Reeds in
den morgen waren de straten
druk bevolkt, en trein na trein
rolde het station binnen om
nieuwe bezoekers aan te voeren,
nog gezwegen van de honderden
die per autobus, per Westlandsche
tram of met eigen vervoermid
delen kwamen.
Overal werd druk gevlagd.
Terwijl de Delftsche politie
ruiters de toegangen tot de markt
afgesloten hielden, vulde het plein
zich tegen 12 uur allengs met
genoodigden en groepen uit alle
deelen des lands, zoodat een on
afzienbare rij vaandels, vlaggen
en banieren zich uitstrekte. Alles
verliep naar orde, hoewel hier
en daar wel eens stoornissen op
traden.
Te één uur ving de bijeenkomst
in de kerk aan en geen plaats
was onbezet, toen ds. J. J. Stam
den kansel beklom en het orgel
„Dankt, dankt nu allen God" in
zette. Ds. Stam kreeg vervolgens
gelegenheid zijn rede, getiteld
„Prins Willem als leidsman", uit
te spreken.
Wanneer wij hier aldus spr.
in deze oude stad, de laatste
woonplaats van den Prins, op
deze eerbiedwaardige plek bij
zijn graf, samen komen om te
gedenken, zullen wij ons bewust
moeten zijn van drieërlei
Allereerst: deze volkshulde aan
de nagedachtenis van Vader Wil
lem kan en mag geen feestelijke
zijn. Afgezien van het feit, dat
de zware tijden, die wij beleven,
dit niet verdragen, moet 't ons
allen toch wel tot diep nadenken
stemmen, dat wij als Neder-
landsch volk nog steeds niet ten
volle de idealen van den Prins
kunnen verwezenlijken. Integen
deel, de gescheurdheid, die wij
blijkbaar wel dragen en verdra
gen kunnen, is zoo fel, dat de
herdenking van het levenswerk
van hem, die de verscheurde
Provinciën tot een eenheid wilde
brengen, een parodie dreigt te
worden.
Dit, en dat is het tweede,
waarop ik nadruk leg, dwingt
ons in deze ure tot ootmoed
Geen uitbundigheid, maar ver
deemoediging kan alleen de juiste
toon zijn, waarin wij ons woord
willen spreken.
Aanvaarden wij die toon, dan
is ons in de derde plaats duide
lijk, dat ons hier zijn ons allen
verplichtingen oplegt. Verplich
ting om, wanneer de herdenking
van wat de Zwijger voor ons
volk beteekent, ons waarlijk ernst
is, te willen leven in het besef
van saamhoorigheid en solidari
teit, waarin wij elkander hebben
te dienen.
Immers, dit is het grcote voor
beeld dat Prins Willem als leider
ons gegeven heeft. Een voor
beeld, dat nu meer dan ooit mis
schien, tot ons spreekt.
Gij kunt van mij niet verwach
ten dat ik in den korten tijd
daarvoor nu gegeven, zijn betee-
kenis als leider kan uiteenzetten.
Slechts enkele trekken van dit
beeld moge ik meer naar voren
brengen.
Wij danken God, zoo besloot
spr. voor wat H j in den Vader
des Vaderlands ons gaf en willen
aanvaarden de voortzetting van
zijn arbeid in de richting, die hij
ons gewezen heeft.
Nadat ds. Stam zijn rede had
uitgesproken volgde de kransleg-
ging op het grafmonument van
Prins Willem van Oranje door de
Wilhelmus var. Nassouwe Com
missie.
Onmiddellijk daaraanvolgend
zong de Delftsche bariton Bram
van der Stap het oud-Ned. lied
„Neerlant en Oranje".
Niet zoodra waren de laatste
tonen verstorven of de Wilhelmus
van Nassouwe-commissie begaf
zich naar de graftombe van den
Grooten Zwijger in het koor.
Uit naam van het Nederlandsche
volk, heeft de voorzitter, de heer
F. J. J. Besier, uit Den Haag, een
krans van witte seringen aan den
voet van de tombe neergelegd.
Daarop werd ten besluite der
kerkelijke bijeenkomst „Mijn
schilt ende betrouwen" gezamen
lijk aangeheven.
Voetje voor voetje verlieten de
genoodigden het gebouw, en trok
men naar de Markt, waar het
Wilhelmus gezongen werd. Di
rect nadat het eerste couplet was
verklonken, gaven de Vlamingen
van hun, door sommigen zoo ge
vreesde aanwezigheid blijk, door
de Vlaamsche Leeuw aan te heffen.
De redevoeringen.
Het spreekgestoelte was opge
richt voor het Raadhuis. Op de
Markt waren twee groote, en op
het Kerkplein nog een luidspreek-
installatie aangebracht. Het ge
sprokene was vrij goed te volgen,
hoewel te constateeren viel, dat
de belangstelling van de betoogers
voor het gesprokene niet onver
zwakt bleef. De eerste, die de
met oranje versierde sprekerstri
bune beklom, was Generaal Snij
ders, die met krachtige stem zijn
betoog voorlas, als volgt:
Medeburgers 1
Willem van Oranje.... Vader
des Vaderlands! Onder dezen
eerenaam heeft hij in onze geesten
en harten geleefd, sedert onze
schooljaren, toen hij als edele en
grootsche historische figuur onze
gedachtenwereld binnentrad en
ons met eerbied en bewondering
vervulde, tot op den dag van
heden, waarop wij, met rijpere
kennis van zijne beteekenis als
vaderlander en staatsman, in dui
zendtallen zijn samengestroomd,
om bij de vierhonderdjarige her
denking van zijn geboortedag
zijne nagedachtenis te eeren.
Het is ons een behoefte heden
den nobelen mensch en grooten
staatsburger, den onwrikbaren
strijder en martelaar te huldigen,
dien ieder rechtgeaard, ontwik
keld Nederlander erkent als den
grondlegger onze staatkundige en
geestesvrijheid. En het is ons
een reden tot voldoening en trots,
dat de geheele beschaafde wereld
in deze herdenking deelt, omdat
men onzen Oranje-Prins alom als
een der meest beteekenende man
nen van zijn tijd beschouwt, die
onuitwischbaar zijn stempel heeft
gedrukt op een der gewichtigste
tijdsgewrichten in de ontwikke
ling der beschaving.
In de historische gestalte van
Willem van Oranje wekken ge
lijkelijk onze bewondering: de
Mensch, de Krijgsoverste en de
Staatsman.
Waarom zijn wij opgegaan naar
deze historische plaats en hebben
wij het levensbeeld van dezen
man in onze herinnering willen
terugroepen
Omdat ook heden het Vader
land in een toestand van nood
en ernstige zorg verkeertomdat
groote moeilijkheden en gevaren,
binnen- en buitenslands ons be
dreigen omdat ons volk, opnieuw
of moet ik zeggen nog altijd
aan innerlijke verdeeldheid ten
prooi, zijn hoogste belangen
roekeloos en verblind op het
spel zet.
In dezen droeven tijd gevoelen
wij een innige behoefte ons op
te heffen tot hem, die ons een
treffend en bezielend voorbeeld
van edelen burgerzin en onkreuk
bare burgerdeugd gaf. Wij ge
voelen ons gedrongen, ons te
spiegelen aan zijn leven, dat 'n
doorloopend beeld van plichts
betrachting en zelfverloochening
ten bate van zijn volk biedt. En
wij willen ons bezinnen aan de
lessen, die hij ons gaf, omdat wij
beseffen, dat redding van den
wissen ondergang onze natie
slechts mogelijk zal zijn door
onszelve te herzien, ons te ont
worstelen aan den greep der par
tijschappen eenheid en samen
werking te betrachten en't natio
nale belang te erkennen als het
hoogste goed.
En wanneer wij ons dan gaan
opmaken om dien weg te volgen,
welke ons naar een nieuw en
krachtig nationaal leven zal voe
ren, dan behoeven wij niet lang
uit te zien naar een leidsvrouwe,
aan wier hand wij veilig zullen
gaan. Vier eeuwen geleden redde
Oranje onze voorvaderen uit han
gen nood en zware verdrukking
en wees hij den weg naar de
vrijheid, den weg, die het Neder
landsche volk tevens zou leiden
naar eer, aanzien en welvaart.
Vier eeuwen lang heeft het Oranje
huis 't wel en wee van ons volk
gedeeld, het in voor- en tegen
spoed met trouw en beleid ge
diend en uitkomst gebracht, zoo
dikwijls de nood tot de lippen
was gestegen. Onverbrekelijke
banden binden ons aan dit edele
geslacht.
Laat ons daarom in deze don
kere dagen, waarin stoffelijke en
zedelijke ondergang ons bedrei
gen, het oog met vertrouwen op
heffen tot Haar, die zich reeds
zoo dikwijls een waardige telg
Harer voorzaten heeft getoond en
die in Haar warm hart, Haar
nobele inborst, groote waarde
inbrengt in het onverbrekelijk
verbond met Haar volk.
Ook Haar gelden de woorden,
welke ons oude volkslied zijn
Wilhelmus van Nassouwen in
den mond legt
„U herder zal niet slapen,
Al syt ghy nu verstrooit".
Nadat generaal Snijders zijn
met luid applaus begroete rede
uitgesproken had, zong de me
nigte, begeleid door de Harmo
niekapel en St. Franciscus het
„O, Heer, die daer des hemels
tente spreijt".
Hierna was het woord aan den
heer Ant van Duinkerken.
Alle staatkundige werkdadig-
heid, aldus spr., stelt zich ten
doel een stoffelijk waarneembaren
vorm te geven aan de abstracte
idee. Daarom is het juist, te
spreken van een staatskunst.
Immers, het blijvende te beelden
in de vergankelijke materie, is de
roeping van het kunstenaarschap,
Hoe.men de politiek van Wil
lem van Oranje in haar onder-
deeien wenscht te beoordeelen,
hoe men haar daadwerkelijke ge
volgen wil uwaardeeren, zuiver
kan hij slechts worden beschouwd,
indien men haar herleidt.tot de
grondgedachte die haar be
heerschte.
Bij 's Prinsen eerste optreden
is deze gedachte nog weinig om
schreven. Immers, in het verzet
der edelen tegen het landvoogde-
lijk bewind en in den meer al-
gemeenen strijd om de privilegiën
j der Nederlandsche steden, spreekt
nog de Middeleeuwsch-feodale
regeeringsopvatting, beteugeld
weliswaar door de idee der ste
delijke onafhankelijkheid, welke
zich gevestigd had sedert de op
komst van de burgerij en die
haar duidelijkste uitdrukking vond
in het bestaan der vrije Hanza
steden aan de Oostzee.
Oranje stelt zich in dienst der
Nederlandsche steden tegen de
leenheers-hegemonie van Philips
II. Maar hij verdiept dien strijd.
Niet als krijgskundige neemt hij
de leiding der troepen maar als
staatskunstenaar neemt hij de
leiding van den geest.
Het is de idee der innerlijke
onschendbaarheid van het natio-
naliteitsbewustzijn, door hem ge
formuleerd als de bestendige ge
dachte aan het „gemeyne Vader
land", de patria communis aller
leden van een zelfden volksstam.
Deze moderne idee heeft hij zoo
zuiver aangevoeld als de ge
schiedkundige omstandigheden
zijner dagen toelieten.
Nadat de heer van Duinkerken
zijn rede had beëindigd, gaven
de Vlamingen opnieuw van hun
enthousiasme blijk, door opnieuw
hun volkslied aan te heffen, dat
echter weer door het Wilhelmus
werd overstemd.
Toen de heer van Duinkerken
was uitgesproken, werd medege
deeld, dat de rede van den heer
Brugmans door de Radio Omroep
Controle Commissie was verbo
den, „op grond van gevaar voor
de openbare orde en van wette
lijke voorschriften" en door den
burgemeester van Delft „op grond
van haar propagandistisch socia
listische strekking".
Ook het Ned. Jongeren Verbond
had zijn principiëele bezwaren
tegen de rede van den heer Brug
mans uitgesproken.
Dr. A. Jacob sprak aldus
Volksgenooten.
Niet geringer dan voor Neder
land is er voor Vlaanderen de
plicht d.n Prins te eeren.
De eerste schouwplaats van
zijn bedrijf waren de Zuidelijke
Nederlanden, zij zijn het laatst
in zijn gedachten geweest.
Men kan het werk van den
Prins niet begrijpen, zoo men niet
eerder nog dan op de Noordelijke,
het oog op de Zuidelijke Neder
landen gericht houdt. Men kan
evenmin doordringen tot dit be
grip, zoo men zijn stralende per
soonlijkheid alleen ziet rijzen als
een meteoor, zoo men haar niet
op- en uitziet gaan langs de vaste
baan der geschiedenis, zoo men
haar slechts ziet als een vlam
mend teeken en niet meteen als
een zinrijk bindteeken tusschen
het gewordene en het wordende
in den door de Historie varenden
stroom van den drang, die op
stuwt uit den schoot van het volk.
De cultuur van Nederland en
die van Vlaanderen ziet men el
kaar steeds meer doordringen.
Een nieuwe cultuur is in aantocht
in de Nederlandsche Delta, een
cultuurvorm sui generis, de cul
tuur van de poortwachters van
het Kanaal en deze kust van de
Noordzee de Nederlandsche cul
tuur, die naar het woord van den
dichter ziener, als de schoonste
zijner droomen welhaast zal ko
men. Op dit gebied althans ver
krijgt Oranje's ideaal ons ide
aal meer en meer zijn ver
vulling.
Tenslotte voerde het woord
prof. dr. F. C. Gerretson.
Beminde Volksgenooten
Niet tot herdenking van een
doode, maar tot eerbetuiging aan
een levende zijn wij hier ver
gaderd.
Hier staan wij, mannen en
vrouwen uit Noord en Zuid, om,
als vanouds, onder den open
Hemel, Willem van Oranje te
huldigen als den leider van het
Nederlandsche Volk. Zijn ge
stalte verbeeldt ons. Zijn ge
dachte leeft in ons. Zijn geest
bezielt ons. Zijn moed sterkt ons.
En sterkte voorwaar, hebben
wij van noode Want nauwelijks
banger was het ons, toen hij, een
vorst onder de vorsten, in dezen
uithoek der Nederlanden, als in
een laatste retranchement, zijn
graf kwam zoeken, dan nu.
Dichter en dichter legert een
donkere nevel zich ever ons
volksleven. Alom binnen den
open tuin der Nederlanden open
baart zich in het geestelijke, naast
verwildering, die zorg baart, ver
starring, die geen hoop laat. En
in het stoffelijke jaagt bittere nood
den speelman van het dak, waar
onder overvloed zoo lang de
tafelen dekte.
Het oudere geslacht ziet het
werk zijner handen vernietigd
afgebroken wat het in noesten
vlijt had opgebouwdde draden
van het weefsel breken hun bij
handen af. En de jongere gene
ratie staat, weerbaar en gewa
pend voor den levensstrijd, ledig
langs den weg en kent de ver
rukking van den arbeid alleen
door de bitterheid niet te mogen
arbeiden.
Er wordt geleden, opstandig
berustend. Stoffelijk, maar on
eindig dieper geestelijk.
De strijd, dien wij in onze
dagen hebben te strijden, is, in
den diepsten grond, dezelfde,
dien Oranje voor ons gestreden
heeft. Ook hij heeft gekampt
op twee fronten. En voor het
Gezag èn voor de Vrijheid.
In den strijd tegen de tyrannie
heeft Oranje gezegevierd. Maar
die andere strijd, de strijd tegen
het lauwe en trage Volk, dat in
zijn ikzuchtige hardhoorigheid
maar niet begrijpen wilde wat
Oranje bedoelde als hij aan
spoorde te kampen voor de
vrijheid van het „gansche Va
derland" dien strijd heeft hij
verloren.
Van zijn zege (wij gedenken
het dankbaar) plukken wij ook
thans nog de rijpe vruchten;
maar van die nederlaag (wij ge
voelen het diep) dragen wij ook
thans nog het smartelijk lidtee-
ken. Dat tweezijdige van zijn
strijd heeft Oranje's leven tot
een tragedie gemaakt. Ja, het
volk in zijn zuiver voelen heeft
hem wel verstaan. Het heeft den
Vader des Vaderlands, eenmaal
gevonden, niet meer losgelaten.
Het klemt zich, ook nu nog, aan
Hem, aan zijn Erfgename vast.
Maar wie, onder de edelen en
wijzen uit zijn, uit onze dagen,
ïeeft het diepste in hem verstaan
Hoe vaak Is hij: die beleed nis{
AXE
£i:| S3