Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuw sell - VI aan deren.
No. 54
VRIJDAG 7 OCTOBER 1932
48e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
Vergeten en onthouden.
FEUILLETON.
Een moeilijke taak.
Binnenland.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-U1TGEVER
ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure.
Vergeetachtigheid is een kwaal,
welke men gemeenlijk toeschrijft
aan een slecht functionneerend
geheugen, of aan achteloosheid,
en onthouden komt geheel op
rekening van een goede memorie.
Bij kinderen gaat dit ook meestal
op, ofschoon ook niet bij hen
geheel en niet steeds. Bij vol
wassenen is vergeten en onthou
den geen zaak van het geheugen
maar van het hart. Dat wil men
meestal weten noch erkennen.
De liefde is het die 't vermogen
tot onthouden beheerscht. Heel
vaak is zwakheid van geheugen
sterkte van het egoïsme. Wij
vergeten, wat eh wie ons koud
laten. De werkgever zegt terecht
tot zijn vergeetachtigen helper,
dat deze „het hart niet bij de
zaak heeft", en als de onderwijzer
zijn vergeetzieken leerling verwijt,
het hoofd niet bij het werk te
hebben gehad, bedoelt hij niet
zoozeer het hoofd als zetel van
het geheugen dan wel als het
werktuig van het hart.
Men kan niet zelden de gene
genheid en de liefde van anderen
jegens ons en omgekeerd afmeten
naar het vergeten en onthouden.
Wat ons hoog ligt, d.i. in het
hoofd, woont in ons hart. Wie
wij vurig liefhebben, vergeten wij
niet. Als de Israëliet, denkende
aan Jeruzalem, zingt„Eer ver
geet mijne linkerhand zichzelf,
dan dat ik U vergete, o Jeruza
lem dan spreekt hij daarmede
uit zijne groote liefde voor die
„Stad des grooten Konings".
Ons „Vergeet mij niet"dat wij
in bloementaal of in poëzie, hem
of haar, die(n) wij liefhebben,
toeroepen, beteekent„Onthoud
mij uwe iiefde niet 1" Wat er
schoon is in de Schepping, is de
Godsstem tot ons: „Hebt Mij
lief!" Wie beweert, door drukte
verhinderd zijn geweest, ons
schriftelijk of persoonlijk te ge
denken, zegt maar wat. Het ge
heugen en het werk doen maar
al te vaak dienst als zondebokken.
,Zou een moeder haar kind ver
geten en waarachtig moederzijn
Immers neen 1
Er is echter ook een vergeten,
een opzettelijk niet-onthouden uit
liefde. Vergeven en vergeten zijn
daden van liefde. Wie zegt:
„Vergeven kan ik vergeten
niet 1" heeft niet vergeven van
harte. Wie dat wel, d.i. door de
liefde gedrongen, doet, die wil
vergeten en vergeet. De spons
ging er over, het is weg, het be
staat niet meer.
Hoe klein en kort van duur was
de dankbaarheid van den Opper
schenker aan het hof van den
Egyptischen Farao, jegens Jozef,
dat hij den armen onschuldig-
gevangene vergeten kon, die hem
ten dage, dat hij in doodsangst
had gezeten, door droomuitleg
ging als aan het leven terugge
geven had Zeer tereeht beleed
hij dan ook later ruiterlijk den
koning en heel de omgeving van
diens hof: „Ik gedenk heden
mijne zondenZijn vergeten
was inderdaad zondighet was
geen memorie-kwestie maar een
tekort aan dankbaarheid. En die
komt uit het hart.
Hoe klein en kort van duur is
dikwijls onze dankbaarheid Hoe
langdurig daarentegen onze wre
vel, onze wrok, haat en wraak
zuchtWij vergeten, wat wij
steeds onthouden, en onthouden,
wat wij snel vergeten moesten,
en dat alles, omdat de liefde in
ons te weinig een levensfactor is.
Hoe snood vergeten wij, wat God
ons deed en doet
Jezus heeft gesproken „Wie
Mij liefheeft, bewaart Mijne ge
boden, en Mijn Vader zal Hem
liefhebben, en wij zullen tot Hem
komen en woning bij hem maken".
Zijn geboden bewaren, is doen en
niet vergeten, wat Hij van Zijne
volgelingen eischtLiefde kwee
ken en liefde loonen. Dan woont
de God der liefde bij ons. Dan
zijn wij één met Hem dan ver
geten wij Hem niet, die ons nocit
vergeten k a n en onze schulden
niet onthouden w i 1.
Werkloozensteun in natnra.
Woensdag heeft de Min. van
Bin. Zaken, jhr. mr. Ruys de
Beerenbrouck de commissie ge
ïnstalleerd, aan welke is opge
dragen, na te gaan, en der re
geering van voorlichting te dienen
over de vraag, of de steun aan
werkloozen niet geheel of ten
deele in natura zal dienen te
worden verstrekt.
De minister heeft daarbij de
volgende rede uitgesproken
Uitgangspunt van ieder rede
lijk streven, aldus spr., om aan
dezen nieuwen maatschappelijken
nood het hoofd te bieden, is ons
oprecht medegevoel met deze
beproefde groep van medemen-
schen.
Da ramp der werkloosheid is
een last geworden voor de hon
derdduizenden arbeiders, wier
krachten willig zijn om arbeid
aan te vatten, doch die eiken dag
weer doelloos rondloopen, omdat
zij geen arbeid kunnen vinden.
Daarnaast gaat de gemeen
schap onder dien last gebukt,
juist in deze zware tijden.
Als zeer voorloopig cijfer
noemt spr. plm. 64 millioen als
het bedrag, dat het Nederlandsche
volk, ter leniging van de gelde
lijke nadeelen van de werkloos
heid heeft uitgegeven.
Dit is een looden last, ook al
brengen wij gezamenlijk dit offer
met bereidwilligheid.
De overweging dat geen mo
gelijkheid onbeproefd mag wor
den gelaten heeft de regeering
ertoe gebracht de mogelijkheid
van een zekere steunverleening
in natura onder de oogen te
zien. Hierbij spelen ook een rol
de zich dagelijks meer opdrin
gende, groote moeilijkheid om
talrijke voortbrengselen van ons
eigen land, vooral land- en tuin
bouwproducten door een doel
treffende distributie onder de
bevolking te brengen.
Wellicht zou op deze wijze
kunnen worden voorkomen, dat
groote voorraden levensmiddelen
onverkoopbaar blijven liggen.
Nu zij op den voorgrond ge
steld, dat de regeering toen zij
zich deze vraag stelde, geen
uitgesproken meening omtrent
het vraagstuk had. Ook thans
is dit evenmin het geval, daar
het anders niet noodig zou zijn
geweest het vraagstuk door een
breed samengestelde commissie
onder de oogen te laten zien.
De bedoeling van de regeering
is geen andere, dan dat uwe
commissie het zeer moeilijke
vraagstuk van de eventueele ver
strekking in natura nauwgezet en
opjectief onderzoekt en de regee-
ring spoedig adviseert: lo. of
het principiëel mogelijk en wen-
schelijk is, lettende èn op de
financiën van rijk en gemeente
èn op de belangen van de ge-
steunden in een of anderen vorm
de verstrekking in natura aan
gesteunden van overheidswege
te verwezenlijken en 2o. zoo de
principieele vraag bevestigend
beantwoord wordt, de voorstellen
te doen, welke inzake de prac-
tische uitvoering noodzakelijk
zijn.
Dames en Heeren, ging spr.
voort, de regeering is zich be
wust van het feit, dat u geen
gemakkelijke taak is opgedragen.
Daarom verheugt het mij, dat gij
allen zoo welwillend aan den
oproep van de regeering gevolg
hebt gegeven.
Het verheugt mij, dat gij, mijn
heer de voorzitter, die het land
zoo vele jaren op belangrijke
posten hebt gediend en die zich
thans ambtshalve met het werk
loosheidsvraagstuk hebt moeten
vertrouwd maken, bereid waart,
de leiding van deze commissie
op u te nemen.
Ook u, dames en heeren, zeg
ik dank voor uwe welwillende
bereidverklaring.
Gij behoeft niet te schromen,
wanneer uwe zienswijze mocht
afwijken van de denkbeelden van
de meerderheid van de commissie,
deze in afzonderlijke nota's aan
de Regeering kenbaar te maken.
Verder zou het mij hoogst
aangenaam zijn, zoo uw onder
zoek daartoe aanleiding mocht
geven om, voordat gij eind-ad
viezen uitbrengt, reeds voorloo-
pige aanwijzingen van u te mogen
ontvangen.
De voorzitter der commissie,
de heer Lambooy heeft hierop
o.m. geantwoord, dat de com
missie overtuigd is, dat scherpe
critiek haar niet zal worden ge
spaard, maar dat onder de hui
dige omslandigheden de Neder
landsche staatsburger verplicht is,
naar zijn vermogen en naar beste
weten de regeering voor te lichten.
Spr. betreurde het, dat vertegen
woordigers van een der grootste
arbeidersorganisatie's bij de sa
menstelling der commissie afzij
dig bleven en dat van een groote
groep der bevolking, waarvan
zeer velen tot de werkloozen
De verliefde wednwe.
behooren. Spr. meent dat dit een
ieemte in de commissie is, maar
hoopt, dat indien noodig, ook
die groep van haar meening zal
doen blijken, indien mogelijke
bezwaren tegen de verstrekking
in natura mochten rijzen.
Wijziging Onderwijswet.
Omdat het vroeger ingediende
wetsontwerp niet tijdig kan ge
reed zijn om de noodige bespa
ring te krijgen voor 1933, is thans
een nieuw wetsontwerp ingediend
tot wijziging der Lagere Onder
wijswet.
Thans wordt voorgesteld te
herzien het getal onderwijzers,
dat aan de openbare en bijzon
dere scholen voor lager onderwijs
ten minste moet verbonden zijn,
het recht var. gemeenten en
schoolbesturen op rijksvergoe
ding, het recht van de onderwij
zers op wachtgeld alsmede de
termijnen vervat in art. 191 eerste
lid en art. 193 vijfde lid, van
welke termijnen wordt voorge
steld ze te verlengen tot een na
der bij de wette bepalen tijdstip.
Aan elke school voor gewoon
l.o. aldus wordt voorgesteld
wordt het hoofd bijgestaan
door ten minste één onderwijzer,
zoodra het aantal leerlingen 35,
door twee zoodra het 76, door
drie zoodra het 131, door vier
zoodra het 186 bedraagt. Voor
elke vijftig leerlingen meer wordt
één onderwijzer meer vereischt.
Aan elke school voor u.l.o.
wordt het hoofd bijgestaan door
ten minste één onderwijzer zoo
dra het aantal leerlingen 72 be
draagt. Voor iedere 26 leerlingen
meer wordt één onderwijzer meer
vereischt.
Steun aan den tuinbouw.
Naar het zich laat aanzien,
schrijft de N. R. Crt., zai zeer
spoedig, een wetsontwerp wor
den ingediend tot steun van den
tuinbouw.
De steun zou worden verleend
via de veilingen en volgens het
stelsel van richtprijzen voor ver
schillende producten.
Aan den steun zou terugwer
kende kracht tot 1 Januari 1932
verleend worden. De rekening
is, dat er over 1932 5 millioen
gulden voor noodig zou zijn.
Voor het reeds verstreken ge-
AXELSCHE
COURANT
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postrek. 60263.
72)
Ongetwijfeld wachtte ze er op, dat
ik zou beginnen te spreken, maar
daar ze naar de mode van het hof
gekleed was, zag ze er zoo anders
uit, dat ik het slechts vermocht haar
zwijgend aan te staren. Dit was niet
het meisje, waarmede ik in de bos
tenen van St. Gaultier zoo vertrou
welijk had omgegaan, ook niet de
bleeke vrouw aan wier zijde ik naar
Patijs was gereden.
2e keek mij op haar beurt verbaasd
haïi. Haar gelaat werd bleek, haar
oogen werden groot van angst.
Is er iets gebeurd, mijnheer?
vroeg ze eindelijk.
Integendeel, freule, zeide ik op
heeschen toon. Ik kom juist van
hen heer de Rosny.
En
Hij heeft me luitenant-gouvei-
neur van de Armagnacs gemaakt.
2e maakte een diepe buiging voor
Het doet me genoegen, dat ik
f daarmede mag gelukwenschen. zeide
8e met trillende stem. Het is niet
toeer dan u verdiend hebt.
Ik irachtte haar op dezelfde manier
te bedanken, hoewel ik er innerlijk
niets voor voelde, omdat ik voor iets
heel anders was gekomen, maar daar
ik niet wist hoe er over te beginnen,
bleef ik onbeweeglijk staan.
Is dat alles, mijnheerzeide ze
eindelijk ongeduldig.
Neen, freule, antwoordde ik op
zachten toon. Maar ik zie hier niet
het meisj-, dat ik gedacht had te
vinden en waar ik zoo langen tijd op
gewacht heb. Ik ben gekomen om
mijzelf en alles wat ik bezit aan haar
voeten te leggen, maar ik zie haar
helaas hier niet.
Werkelijk niet, mijnheer, antwoordde
ze met phgende oogen.
Neen, freulr.
En eensklaps hief ze een lachend
gezichtje met stralende oogen naar
mij op.
Wel, dat spijt me, mijnheer de
Marsac, hoe jammer dat u uw liefde
aan iemand anders hebl gegeven en
dat juht nu, nu de koning wri, dat u
met mij gaat trouwen...
O, freule! riep ik uit, terwijl ik
voor haar neerknielde. Maar bent
u het daarmede eens?
Ik zou niets liever widen, mijn
heer.
Den volgenden dag werd freule de
la Vire mijn vrouw. Het is waar, dat
de koning, die niets wilde doen, wat
Turenne zou kunnen hinderen, niet
bij de inzegening tegenwoordig was,
maar hij werd vervangen door me
vrouw Cathérine, zijn zuster, die mij
de bruid bood.
Het huwelijk van Francois d'Agen
met de weduwe van mijn vroegeren
vijand had een jiar later plaats.
Al den tijd, dat ik deelnam aan den
veldtocht naar A'ques en I vy, hield
mevrouw d'Agen mijn vrouw gezel
schap. It deien veldtocht had ik het
ongeluk om zwaar gewond te worden
en zeker zou ik gevangen genomen
zijn, had S mon Fie x me met het
gevaar van zijn eigen leven niet onder
een kogelregen van het slagveld weg
gedragen. Zijn daad werd door den
koning opgemerkt, die mij vroeg hem
af te staan en hem als schrijver in
dienst nam. In korten tijd had hij het
tot secretaris gebracht en ook hij
sleet een gelukkig leven.
Ik eb.dig dit verhaal met de bijvoe
ging dat het geluk voortaan met mij
was. Iï werd in de gelegenheid ge
steld mijn voorvaderlijk kasteel op te
bouwen, waar ik met mijn geliefde
vrouw en kinderen nog vele gelukkige
dagen mocht doorbrengen,
EINDE.
Een referendaris te Belgrado wilde
dezer dagen fe bal der reserve-off.-
eieren bezoeken. Een redelijk ver-
langer, nietwaar? Hij was reserve
officier, zou dus in uniform gaan en
kocht zich, vol vóó -vreugde, een paar
zwart-gelakte shimmy-schoenen. Hij
zette die keurig in zijn kamer, een
pensionkimer.
Toen onze referendaris op den avond
van het bal bezig was zich uit te
dossen, merkte hij tot zijn verbazing,
dat de rechter lakschoen verdwenen
was. De hospti zwoer duizendeeden,
dat het lot van dezen schoen haar
volkomen onbekend was. Ei waarom
zou de referendaris aan die eeden
twijfelen? Wat zou zijn hospti
moeten beginnen met zijn rechter
schoen Hij nam een kloek besluit
en snelde met zijn gewons schoftien
naar den schoenmakir wien bij ver
zocht deze te verlakken volgens de
methode klaar-t:rwij -u-wacht. Tei-
wijl de schoenmaker naarst g lakte,
vertelde de ambtenaar wat hem over
komen was.
„Hoe heet uw hospita informeerde
de lakker. En toen hij den naam
hoorde schaterde hij Hij roerde in
een hoop oude schoenen, die schoen»
lapperswerkplaatsen pleegt te sieren,
en vischte er een «waar-toegetakelden,
overigens nieuwen lakschoen uit op.
«DU heeft uw hospita me vandaag
gebracht. Ik moest de zool er afhalen.
Die heeft ze meegenomen, omdat ze
denk', dat die zool haar geluk zal
aanbrengen".
De referendaris snelde weer naar
huis, werd grof tegen zijn hospita en
vond tenslotte de zool in een kachel,
In plaats van naar het bal, begaf hij
zich naar de politie en diende een
aanklacht in»
Het verhoor der hospita liep uit op
een liefdesgeschiedenis. Zij was we
duwe, vertelde ze, en minde haar
huurder even heimelijk als hartstoch
telijk. Nu had ze gehoord, dat de
oude zigeunerin Militza daor haar
voorspellingen reeds vele weduwen
„gegarandeerd gelukkig" had gemaakt.
Zij was naar Militza gegaan, en deze
had gezegd„Neem den rechter
schoen van den man, dien gij bemint,
haal de zool er af en doe eiken mor
gen een stukje van die zool in de
koffie van den beminde. Dan wordt
hij vast er. zeker uw bruidegom".
„F.n nu vond ik het een ellendig idee,
voer de weduwe voort, mijn beminde
een stukje oude zool in z'n koffie te
doen, U begrijpt, hoe blij ik was, toen
hij die nieuwe lakschoenen kochl".
De politie liet haar „wegens onge
neeslijke domheio" loopen. Maar de
oude Militza, die naast schoenzolen
ook uitgebraden hazenooren als liefde
middel placht aan te bevelen, werd
veertien dagen opgeborgen,