Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaa li deren. No. 16. VRIJDAG 27 MEI 1932. 48e Jaarg. J. C. VINK - Axel. BLOEITIJD. FEUILLETON. Een moeilijke taak. Binnenland. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Cent; franco per post 1 Galden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-UITGEVER ADVERTENTIÈN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor eiken regel meer 12 Cent. Greote letters werden naar plaatoroiMte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. Ofschoon dit jaar de lente nog al een tijd op zich heeft laten wachten en koude en gure dagen de blad- en bloesemknoppen be letten om zich te ontplooien, heeft nu toch de laatste dagen in be trekkelijk korten tijd de natuur aan het landschap weer een ge heel zomerschen aanblik gegeven. De naakte boomtakken zijn om- tooverd in reusachtige bouquetten van wit en rose. Tusschen het kale hout van iepen en olmen en het wollige waas der groen- omsluierde struiken staan nu de pruimen en appels en peren en kersen in hun wonderen lente- dos, de teere pracht van hun bloeitijd. Tallooze teere bloem pjes zijn het, die de takken be dekken, nog voor de blaadjes zich geheel gevormd hebben en die nu den geheelen boom ma ken tot één wit-roze pracht van lentebloei, tot een jeugddroom, waarin alle gedachte aan de grove realiteit der dingen, aan nut en voordeel en alles, waarvoor de menschen zich inspannen, ver vluchtigd schijnt in een waas van teere verlangens en onbestemde verwachtingen. Als die verwachtingen en ver langens zijn deze bloempjes, teer tot aan het onstoffelijke, maar de vruchten en daden van het leven moeten eruit groeien. En als de jeugd is deze bloesempracht, waarin geen plaats schijnt dan voor den droom van schoonheid en verlangen, maar die niettemin van ernstige beteekenis is, als de bloeitijd van het volgende leven. Want niet alle bloesems wor den vruchten. En of zij het zullen worden, daarover beslist deze tijd. Nu moet de boom bemest zijn en verzorgd worden, willen de bloesems zich ook tot vruchten zetten en moet zoo mogelijk de jonge bloei tegen nachtvorst beschermd worden. Nu, in dezen tijd van uitbarstende jeugdpracht, nu er geen gedachte mogelijk schijnt aan zoo iets als vruchtdraging en oogst, wordt over dien oogst beslist en het resultaat van een leven bepaald. Nu, in dezen tijd, moet de boom gezond en sterk zijn en zijn volle kracht ontplooien kunnen en nu moet hij verzorgd worden, wil al deze bloesempracht niet ver- geefsch geweest zijn. De tuinders en vruchtenkweekers weten het wel en nemen hun maatregelen en verdubbelen hun aandachtige zorgen. Maar de mensch weet het niet altijd. Wanneer we jong zijn, lijkt het leven ons als een lentedroom en wij zelf staan daarin als de bloe- semende boomen in den rijken tooi onzer idealen en verwach tingen. Dat is ook een wondere pracht om aan te zien zoo'n jeugd leven, waaraan de uitbarstende levenskracht uitbloesemt in ver rukkingen. In stille, eerbiedige bewondering staan wij die heer lijkheid aan te zien, zooals we het een bloeienden boomgaard doen. En het wordt ons, oude ren, soms vreemd te moede, wan neer we denken aan de eigen jeugd met zijn schittering van le venskracht en rijke beloften. We herinneren ons de verwachtingen en kijken onwillekeurig naar het resultaat, dat we thans in handen houden. Dat brengt een trek van pijn op het gelaat en een vreem de droefheid in het hart. Geen zomer toch bracht nog, wat de lente beloofde. Overal «allen de bloesems af, die niet tot vruchten rijpen konden. We zien het. wan neer we onder de wit-roze wol ken van bloesems doorloopen, die nu de vruchtboomen en de boom gaarden zijn. Maar wie als de boomen te prijken staan in den vollen tooi hunner lentebloei, we ten het niet en denken er niet aan. Hoe zou het ook kunnen De bloeitijd van het leven is allerminst een tijd van berekening en bezonnenheid. Men leeft als in een overvloed van verwach tingen en idealen en in het zekere, zegevierende gevoel van eigen levenskracht. Men kent alleen de schoonheid en de vreugde en den onstuimigen lust van het verlan gen. Hoe z®u men voorzichtig kunnen zijn en zorgzaam, waar zoo volle rijkdom ons in een overdaad van verwachtingen en als in een onverwoestbare burcht van zelfbewustzijn leven doet? In rijke trossen hangen de bloe sems neer aan de overladen takken van onzen levensboom. Eens zul len we de hand maar hebben uit te steken om een overvloedigen oogst van vruchten te grijpen. Maar immers niet alle bloesems rijpen tot vrucht? En nu, in den bloeitijd, heeft de vruchtzetting plaats. Aan het leven zeker, waar over we geen meester zijn, maar aan onze zorg en inspanning ook zal het liggen, of er velen nutte loos afvallen, dan wel een rijken oogst ons deel zal zijn. En het is moeilijk, dat te bedenken, wan neer de rijkdom van bloesems onuitputtelijk schijnt en het afval len van enkele ons niet deren kan. We weten nog niet, dat nacht vorsten komen en stormwinden en dat zoovele onzer verwachtin gen, die deze bloesems zijn, nooit tot de gehoopte vruchten ontkie men zullen. We bedenken ook niet, dat vele andere ineen zullen schrompelen ten gevolge van ge brek aan levenskracht en zij ver dorren lang voor de herfst geko men is. Overmoedig spelen we met den bloesemrijkdom van onzen bloei tijd. En als we den diepen ernst van het leven een oogenblik be wust worden, dan meenen we, dat we later nog wel kunnen zorgen voor de ontwikkeling der vrucht,—dat ons leven anders zal worden en onze arbeid en onze inspanning ernstiger, wanneer maar eenmaal onze jeugdroes voorbij is, en we ons tot gesta- diger werken en leven zetten zullen. Maar later is gewoonlijk te laat. In den bloeitijd moet zich de vrucht zetten en de bloeitijd van ons leven beschikt over dat leven. Het bedenken daarvan moet ons niet tot bedachtzame jonge oude mannetjes maken. We mogen dol doen en ons uitvieren en ons laten gaan. Maar het besef moet levendig blijven, dat niet dolle uitgelatenheid, maar zelfbeheer- sching en levensernst en het ver vullen van een levenstaak het groote, volle levensgeluk brengen. Mr. K. Tweede Kamer. Steun aan de melkveehouders. Woensdag is het wetsontwerp aangenomen, dat beoogt om tij delijk maatregelen te nemen, waardoor hulp wordt verleend aan de melkveehouders. De steun zal bestaan in de oprichting van een Crisis-zuivel- centrale en een Crisis-zuivelfonds. In dit fonds zal gestort worden de opbrengst van merken op boter, margarine, kaas er. andere vetten. Uit het fonds wordt toe slag verstrekt aan de melkvee houders. In de margarine zal over het algemeen boter gemengd moeten wordenvoorloopig 25 pet. Als het wetsontwerp inge voerd is, zullen de prijzen van bovengenoemde producten be duidend stijgende boter zal vermoedelijk op f 1,80 per kilo komen, de (gemengde) margarine op ongeveer f 1,15. Aan de melkveehouders zal een zooda- nigen toeslag worden verstrekt, dat zij voor de aan de industrie geleverde melk ten minste 5 cent per liter ontvangen. De eerste spreker over het wetsvoorstel was de heer Braat, die een schildering gaf van den noodtoestand onder de boeren. De boeren komen in opstand. De melk wordt in de rivier ge gooid. De Regeering blijft in gebreke om wat te doen. De nood stijgt zoo, dat het melkvee binnenkort zal worden afgeschaft. Waarom riep Boer Braat op daverenden toon uit waarom Omdat de Minister geen maat regelen neemt. En wat de Regeering thans wil een richtprijs van 5 cent voor een liter melk beteekent het doodvonnis voor alle melkvee houders. Het is een hongerprijs. De heer Braat stelde dan ook een motie voor, waarin de Re geering wordt uitgenoodigd den prijs te verhoogen, doch deze motie werd verworpen met 77 st. De heer van der Sluis heefter de aandacht op gevestigd, dat het bij dit wetsontwerp om zeer vele millioenen guldens gaat en feitelijk vraagt de Minister daar voor carte blanche. En hij stelde voorts in het licht, dat de hoofd oorzaak van de crisis op zuivel gebied ligt in gebrek aan afzet gebied. Het best zou dan ook zijn een energieke poging te doen om den afzet terug te krij gen, met name tegenover Duitsch- land. De afzet is het eerste en het laatste, en in dit opzicht heeft meende hij de Re geering niet gedaan wat mogelijk is, want we hebben tegenover Duitschland moreele en materi- eele troeven in handen. Wat de Regeering thans voorstelt, is on voldoende, en offert bovendien door de vermenging onzen naam op botergebied op. Als wij den afzet niet kunnen terugkrijgen, moet de productie worden be perkt. Met het ontwerp is 100 millioen gulden gemoeid en dit bedrag moet de burgerij opbren gen. Met name de margarine zal zoo in prijs stijgen, dat de afge vaardigde zich daarom met de maatregelen niet kan vereenigen. Door die stijging zullen velen gedwongen worden tot het eten van reuzel. En dan komt daar nog bij, dat niet de boeren, maar allereerst de menschen van het grondkapitaai van het ontwerp zullen profiteeren. Om deze beide redenendat het geld door den kleinen man moet worden opgebracht en niet aan den boer ten goede zal ko men, verklaarde de heer van der Sluis tegen het ontwerp te zullen stemmen. (Wordt vemlgd)' AXELSCHE COURANT. Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postrek. 60263. 37) O, ik weet, dat u zich wreken wil, mijnheer de Marsac, antwoordde hij rustig. Maar er is nog meer dat ik weet, als u maar een oogenblik wilt luisteren, dan zal ik u alles van uw doen en laten vertellen. Ik keek hem verbaasd aan. Er was niets meer over van den gluiperiger», langen man dien ik bij mijn moeder gezien had. Het was nn een dood kalm man, die zich een houding gaf, alsof hij mij in zijn macht had. Ik keek hem met vernietigende blik ken aan, waarop hij met een spotter.- den lach zeide Gij denkt, dat ge mij in uw macht hebt. Ik kan je één ding verzekeren, zeide ik, dat als je het waagt mij te ontsnappen, je daar niet veel pleizie' van zult hebben. Juist, antwoordde hij langzaam knikkend. En nu zal ik eens bewijzen, dat precies het omgekeerde het geval is en dat ge geheel in onze handen bent en ik u maken en breken kan GQ weet heel goed, dat ge In Biois niet thnis hoort. Dat gaat je niets aan, antwoordde ik scherp, ik kan gaan. waarheen ik wil en denk er om dat je dezen keer met 'n man te maken hebt en niet met een weerlooze vrouw. Gij denkt, dat ge beschermd wordt, antwoordde hij met een zuren lach. Maar er is maar één woord V^n den hertog van Nevets noodigen De jeugd zij als een korenveld, Verrukk'iijk schoon de oogen, Dat joelt en zwoelt en brnist en zwelt Door d'uchtendwind bewogen Staan eens die wilde velden kalm, BIJ schoven saam gebonden, Dan word' aan ied'ren gouden halm Een rijke vrucht gevonden. ge zult in den kerker geworpen wor den als er ten minste niets ergers ge beurt, want de koning is bang van de Ligue. Koning of geen koning 1 ant woordde ik hem met meer zekerheid, dan ik innerlijk wel voelde, want ik herinnerde mij de opmerking, die Hendrik van Valois tegen de Mornay gemaakt had. Ik kon van hein niet de minste hulp verwachten. Ik ben absoluut niet bang van je. ik heb te goed ondervonden, dat je een groote bedrieger bent. Ik weet, dat je je on der een valsch kleed verbergt en ik zal je aan de kaak stellen, schreeuwde ik in een aanval van woede, die steeds heviger werd, naarmate ik voelde, dat hij me in zekeren zin in zijn macht had. Eén woord is slechts noodig om je naar de galijen te sturen. Gij kunt wel mooie praatjes verkoopen, maar dat zal u weinig helpen, zei de monnik spottend. De menschen ge- looven u toch nietik sta hier bekend als vader Antoine en Iedereen is er van overtuigd, dat ik een monnik ben. bovendiea beschermt de Ligue me, die in Blois zeer machtig is. Maar zal ik u nu eens verteller, wat ik van u weet Twee dagen na Kerstmis, mijn heer de Marsac, hebt u Chlzé ver* laten met een jonge dame. ik zou haar naam kunnen noemen als u dat aangenaam is. Vier dagen later be reikte u Blois, waar u haar medeaam, I naar het huis van uw moeder. Den volgenden morgen werd ze weggelokt door toedoen van den heer de B>ühl. Twee dagen later bevrijdde u haar uit het huis in de Rue d'Arcy, maar raakte haar weer kwijt op het oogei» blik der overwinning. Toen bent u tot den dood van uw moeder in Blois gebleven en twee dagen later bent u naar het kasteel van den heer de Rosny gegaan en Ga door mijnheer, mompelde ik, mij een weinig voorover buigend, onder mijn jas had ik mijn dolk al uit de schede getrokken. U hebt vannacht hier geslapen, ging hij voort, vanmorgen bent u hier gebleven in het gevolg van den heer de Rambouillet. Voor het oogenblik haalde ik ver ruimd adem, daar ik bemerkte dat het voornaamste punt, het doel van mijn verblijf in Blois, hem ontgaan was en dat hij niets afwist, van het onder houd bij den koning. Met een zucht van verlichting liet ik den dolk, dien ik vast van plan was geweest te ge bruiken, indien het bleek, dat hij van alles op de hoogte was, in de scheede terugvallen. Met een nochalant gebaar deed ik mijn mantel weer dichter om me heen. Wel, mijnheer, zeide ik hoffelijk. ik heb geluisterd en wat is na de bedoeling van dit alles? Mijn bedoeling, antwoordde hij met glinsterende oogen. Ik heb u eenvoudig laten zien, dat ge in mijn macht zijtu is de geheime hand langer van den heer de Rosny. Ik ben er een van de Ligue. Van u weet ik alles, maar wat weet u van mij Weten, antwoordde ik grimmig, is niet alles, mijnheer. Hij antwoordde slechts en ik zal nog meer van u te weten komen, mijnheer de Marsac. U weet inderdaad veel, ant woordde ik met een gevoel als was ik gevangen in de geheime strlkke-, die hij me gespannen had. Maar ik vind wel, dat n heet onvoorzichtig bent. Zoudt u me ook kunnen vertellen, wat mij er van zou afhouden om u hier op de plaats zelf dood te steken De tegenwoordigheid van drie mannen, mijnheer de Marsac, ant woordde hij luchtig, terwijl hij den heer Francois en de anderen aanwees. U vergeet, dat u hier boven de Loire bent en u hier geen handlanger van de Ligue ongestraft kunt vermoor den. Maar nu is het genoeg, want het is al laat en de heer Francois o'Agen begint ongeduldig te worden. Laten we dit gesprek dus morgen ochtend voortzetten. Niettegenstaande zijn beleefde woor den lichtte er een ba'elijke triomf in zijn oogen en ook de klank in zijn stem verhoogde nog mijn overtuiging, dat bij zich zijn macht over mij vol komen bewust was. Hij was inderdaad geheel veranderd. Het was niet meer de gluiperige la faard, die weetlooze vrouwen pijnigde en van haar laatsten cent beroofde, maar een machtige handlanger van de Ligue, die een verborgen kennis bezat en op de hoogte was van alle geheimen. Ik zal morgen met u prater. 1 zeide ik koel. Op welk uur Hij schudde het hoofd met een lis- tigen lach. Duizendmaal dank, waarde heer, maar ik zal u dat nog wel nader laten weten, antwoordde hij. Tot weerziensen voordat ik het wist, was hij in den nacht verdwenen. HOOFDSTUK XVII. Ik voegde me weer bij den heer Francois d'Agen, die met de bedienden op een afstand stond te wachten. Zeg eens, begon ik, weet iemand van u ook hoe de man heet, die daar juist is weggegaan Vader Antoine, bedoelt u Zoo, vader Antoine, ook goed I Je kunt hem een anderen naam geven. Als u mij de kens laat, zal ik hem zijn gewonen naam geven, mijnheer de Marsac, zeide hij koel. want er kan hier niet vee! gezegd worden. Als de muren van Blois ooren hebben, dan staan alle muren hem ten dienste maar ik dacht, dat u hem kende, ging hij voort. Hij is de secretaris van de Retz en een van die welke door groote mannen met eerbied worden behan deld, en waar zelfs de machtigen steun bij zoeken. Als ik tusschen hen te kiezen had, zou ik hem liever te vriend houden dan Crillon. Maar weet u wel, dat hij maarvoor- geeft priester te zijn en dat hij niets is dan een spion van de Ligue vroeg ik. HQ haalde de schouders op. Hij is natuurlijk handlanger van de Ligue, anders zou hij geen secretaris van de Retz zijn. Maar dat hij geen priester zou zijn? U kunt dat toch niet bewij zen. Maar luister eens, wanneer kan ik eens bij u komen We spraken nu af, dat hij mij den volgenden dag zou komen bezoeken en na afscheid te hebben genomen, ging ik met Simon Fleix naar huis. Mijn voeten waren als bevroren van het lange stilstaan, maar mijn hoofd was koortsig verhit van angst en vei- twijfeling De maan was ondergegaan en het was stikdonker in de straten, Onze fakkel was opgebrand en we hadden geen licht meer, maar waar ieder ander slechts duisternis moest zien, zag ik een smal, gluiperig, grijn* zend gezicht, dat me met vervolging en dood bedreigde.

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1932 | | pagina 1