Nieuws- eu Advertentieblad voor Zeeuwsch- Vlaanderen. No. 100. VRIJDAG 25 MAART 1932 47e Jaarg. J. C. VINK - Axel. Paaschvreugde. FEUILLETON. Een moeilijke taak. Raadsverslag. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-UITGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postrek. 60263. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor eiken regel meer 12 Cent. Greote letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franse ingewacht, uiterlijk tet Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. Eerste Blad. Wegens het Paasch feest verschijnt het eerstvolgend nummer van dit blad Woensdagavond aanst. Weldra zullen we na den droe ven herinneringsdag van heden weer hooren het feestelijk gelui der torenklokken en trekken we vol vreugde tempelwaarts om te hooren spreken over die groote overwinning van het leven over den dood. Of we trekken de natuur in, die eveneens meeviert het feest van hoogtij. Want alom klinkt de kreet van blijdschap en overal ruischt een lied van verrijzen en leven, voor wie wil hooren en zien In de lieve stemmen der voge len, in 't gefluister van den lente wind, in het ontluiken der blad knoppen, waardoor het blijde groene kleed der hope zich ont plooit en aan de geheele wereld een frisschen tooi geeft. Het juicht alles Paschen, blij Paschen En geen wonder dus dat dat vreugdevol lied ook weer klank vindt in het hart van den mensch, het hoogste wezen der schepping, die als antwoord op die ontroerende weelde uitroept Halleluja I Maar er is meer. Paschen geelt oneindig meer blijdschap aan dengene, die daarin herdenkt, hoe de gekruisigde Heiland ver brak de boeien van het graf, als Overwinnaar van dood en hel en door de opstanding Zijn ver lossingswerk bekroonde en daarin door alle tijden heen bevestigde wat is voorspeld, of liever voor zegd, dengenen, die het begrijpen konden Terecht viert daarom de geloo vige wereld feest Worden ter eene zijde kerken en tempels met feestgewaad getooid en verheugt men zich ter andere zijde in gemeenschappelijk dankgebed na de weken van medeleven met het ontzaggelijke lijden van onzen Zaligmaker, waarvan de betee- kenis wint, naar mate wij ge- looven Men heeft met Christus getreurd en geledenhem gevolgd op Zijn bitteren lijdensweg met Maria en Johannes gestaan onder het kruis, het hart van weedom vol Doch nu zien wij Hem ais tri - ompnator, van Goddelijken glans omstraald, opstijgen uit het graf, èn wachters èn zegels van den Hongen Raad ten spijt. Het is haar, als hoort zij het woord, dat de engel tot de vrouwen sprak: „Hij is niet hier, Hij is verrezen Dat is de grootste boodschap, die ooit gehoord is Daarin is alles opgesloten DAt was de kreet der overwinning en voor den Christen geeft die boodschap de meeste stof tot juichen en danken Christus' verrijzenis toch is niet alleen de bekroning van het ver lossingswerk en een zalig onder pand van onze toekomstige op standing, het is ook het groote, het historische bewijsvan Christus' Godheid en van de waarachtigheid van ons geloof. Reeds Paulus schreef in een zijner onsterfelijke brieven: „In dien Christus niet verrezen is, is ons geloof ijdel En hij ont zenuwde daarmede reeds van te voren al wat in later tijden tegen Christus' opstanding zou worden aangevoerd Allen toch, die in Jezus van Nazareth niet anders willen zien dan een gewoon mensch, trachten op allerlei wijze de verrijzenis des Heeren tot een iegendeoftot een fictie te herleiden Doch, hoe ook aangevochten door de kop stukken van het ongeloof, hoe ook op zoogenaamd wetenschap pelijke gronden bestreden, het feest van Christus' opstanding staat historisch vast. Geschied vorschers yan erkende wereld reputatie hebben zulks alsonom- stootelijk erkend. Wij echter, die gelooven, heb ben deze getuigenissen, hoe ge wichtig ook, niet noodig Wij weten uit het woord der Heilige Schrift, dat Christus van de dooden is opgestaan en „dat Hij het is, die door God tot rechter van levenden en dooden is gesteld Zoo mogen wij dan in blijde gerustheid onze vreugde uitstorten en God verheerlijken voor hetgeen op dezen dag is geschied Waarlijk, dit is de dag, „dien de Heer gemaakt heeft' Hij is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft Halleluja Moge die Paaschvreugde, door onze werken geadeld en bevrucht, ons het gansche leven door ver gezellen, ons beschijnen in den nacht van kommer en droefenis ais de hoopvolle sterre die ons wijst naar den blijden Paasch- morgen, welke eenmaal voor allen zal gaan gloren, die in Christus' Naam gelooven en daarnaar leven I (Vervolg van het Tweede Blad). Dhr. DE RUIJTER kan ook niet onderschrijven, dat op non chalante wijze gewerkt wordt en gelooft in een ernstig streven om in 't vervolg fouten te voorkomen. Als de h.h. Visser en van den Berg willen samenwerken, zal men meer bereiken dan met een nieuwe regeling. Dhr. 1Z. DE FEIJTER: Maar is nu eigenlijk bewezen, dat de gem. opz. het werk niet uitvoert, zooals is voorgeschreven De VOORZ Neen. Dhr. HAMELINK protesteert er tegen, als dhr. Oggel zegt, dat spr. van opzet spreekt, om het volk op te hitsen en werpt dat verre van zich af. De fouten zijn klein voor degenen, die de rege ling uitvoeren, maar groot voor de betrokken arbeiders. Ze ge tuigen van ruimheid van geweten voor de eersten. Wat zou dhr. Oggel zeggen, als een rood col lege aldus handelde Dhr. OGGELIk zou zachter in mijn oordeel zijn. Dhr. HAMELINK Dat was te hooren in Rotterdam en ook in het antwoord dat hij hier geeft, als hij van opruien spreekt. Dat er fouten gemaakt worden is mogelijk, maar niet zulke groote als nu. Er is weinig contact tusschen Visser en den opzichter en dat zal zoo blijven, als er niet meer tijd beschikbaar is. Spr. wil een nieuwe regeling om te verbeteren, niet om te bla- meeren. De zielstoestand van betrokke nen geven spr. het recht otn hier zijn houding te forceeren. Als dhr. Oggel niet wil meewerken, zal spr. blijven criteeren. Al is het dat men een oogenblik ge- ergerd kan zijn, daarom moet men niet onmiddellijk zulke uit drukkingen bezigen. Spr. hand haaft zijn voorstel. Het voorstel wordt echter niet gesteund en komt dus niet in stemming. n. Antwoord op de vragen van dhr. van Bendegem in zake het verstrekken van kolenbons aan degenen, die niet behoeftig waren. B. en W. deelen mede, dat zij op 1 Maart j.l. hebben besloten, om tijdens de bittere koude, die er toen heerschte, aan behoeftige werkioozen een kolenbon te ver strekken. Hun is gebleken, dat inder daad kolenbons zijn terechtge komen in gezinnen als door vra ger bedoeld. B. en W. betreuren, dat zulks is geschied en spreken hun afkeuring er over uit dat van een maatregel, welke beoogt hulp te verleenen in gevallen waar zulks noodig is, door sommige personen misbruik is gemaakt. De afgifte van bons is na het bekend worden van die gevallen dadelijk stopgezet ter voorkoming van meerdere fraude. Ten slotte verklaren B. en W. zich bereid geen bijzondere maat regelen te zullen nemen met be trekking tot de werkloozenzorg alvorens het advies van de steun- commissie te hebben ingewonnen, opdat zooveel mogelijk worde voorkomen, dat van gemeente wege steun wordt verleend in gevallen, waarin zulks niet noo dig blijkt te zijn. Dhr. VAN BENDEGEM Voor zitterIn de eerste plaats zeg ik B. en W. dank voor hun grondig onderzoek in deze. En doet het mij genoegen, dat ze ook deze fraude hebben geconstateerd. En ten tweede verheugt het mij, dat ze er mee instemmen, om in 't vervolg dusdanige maatregelen te trefien, dat dit zooveel moge lijk voorkomen worde. Maar toch wil ik hier nog dit aan toe voe gen, dat ik hoop, dat in den vervolge wanneer er nog eens kolenbons, of iefs dergelijks worden uitgereikt, in de eerste plaats rekening gehouden worde met het inkomen en met den toestand van zoo'n gezin. En dat er ook in 't vervolg eens de ge legenheid wordt geschonken, aan die menschen, die op zoo'n mo ment niet werkeloos zijn. En dan bedoel ik hiermede, dat ook al die arbeiders, die bij den boer werken, al is het, dat ze op zoo'n moment werkzaam zijn, maar wanneer de inkomsten en den toestand van hun gezin het ab soluut toelaten, dat ook zij daar voor in aanmerking komen, ook die menschen de gelegenheid wordt geboden, zoo'n gave of bon te kunnen ontvangen. Want voor zitter het wil niet altijd zeggen, dat iemand die op zoo een mo ment werkzaam is, méér inkomen heeft, dan iemand die werkeloos is. En ik hoop dan ook, dat door middel van de courant er publi citeit aan gegeven wordt, opdat dan de wel werkende, maar dik wijls noodlijdende gezinnen, ook eens hiervan kunnen profiteeren. Dus voorzitter ik ben er absoluut voor, dat er wat voor de nood lijdenden wordt gedaan. Maar zou in het vervolg gaarne zien, dat de gaven en bonnen eens meer op de juiste plaats terecht kwamen. Want gelijk het voor gevallen is, zou het kunnen ge beuren, dat zij, die het niet noodig hebben, dit bekomen, en zij, die het wel noodig hebben, niet ontvangen. De VOORZ. deelt nog mede, dat B. en W. tot dien maatregel overgingen, toen hun ter oore (Wordt vervolgd») AXELSCHEffi COURANT. 22) Hoe meer het uur van de ontmoeting naderde, hoe meer ik mezelf verweet het bewuste teeken te hebben verloren en de freule alleen te hebben gelaten in Blois. Het was een koele ochtend. De lucht was wat betrokken en de koude wind, die me de laatste dagen vlak in het gezicht woei, was geheel gaan liggen. De weg was door den plot seling ingetreden dooi modderig en vol kuilen en daar ik van tijd tot tijd een omweg moest nemen, omdat de weg onbegaanbaar was, begon ik te vreezen afgedwaald te zijn. Na eeni- gen tijd zoo te zijn voortgereden, in twijfel of ik verder zou rijden of terug- keeren, zag ik eindelijk een huis aan het kruispunt van verscheidene bosch paden. Te oordeeien naar een trog, die voor de deur stond, begreep ik dat het een herberg moest zijn en daar ik mijn paard wat wilde voeren, reed ik er heen en klopte aan. Daar het huis zoo afgelegen stond, verbaasde het mij dat dadelijk drie of vier gezichten aan het raam versche nen. Een oogenblik kwam het bij me op of ik misschien niet beter had ge daan door te rijden. De herbergiei kwam evenwel zeer beleefd naar bui ten en bracht me naar een stal achter het huis. Daar ik ma tr weinig te ver liezen had volgde ik. In den stal stonden nog vier paarden. Terwijl ik mijn eigen paard van voer voorzag kwam «r nog een ruiter aanrijden. Het was een lange, sterke jongeman, die een eenvoudig verkleurd lederen p. k aan had en geen andere wapens had dan een jachtgeweer. Hij bereed een prachtigen schimmel en was van top tot teen bespat. Hij knikte den her bergier toe, toen hij zijn paard op stil zette en naar zijn gebrande teint te oordeeien, was het iemand, die veel in open lucht leefde- Hij nam me nieuwsgierig op, terwijl ik mijn paard liet drinken. Toen ik de gelagkamer binnentrad en brood en kaas, dit k medegenomen had, ging opeten, kwam hij naast mij zitten. Na mij een poosje zwijgend aangestaard te hebben, riep hij den herbergier en vroeg hem een schotel vleesch klaar te maken, reebout of gevogelte. De herbergier had niets van dien aaid, maar de edele heer kon kaas krijgen of gestoofde linzen. De edele heer wenscht geen kaas, noch gestoofde linzen, antwoordde de vreemdeling norsch. Wat beteekent deze geur dan, vriend? ging hij voort, terwijl hij diep snoof. Ik ruik toch dat er iets goeds gebraden wordt 1 Het is een stuk reebout en een klapstuk, die gebraden worden voor vier heeren van de rechterlijke macht, zeide de waard, terwijl hij er met veel verontschuldigingen aan toe voegde, dat de heeren het alleen voor zichzelf besteld hadden. WatEen vierde gedeelte van een reebout, die ze mtt hun vieren mogen opeten riep de vreemdeling met smakkende lippen. Wie zijn het Twee advocaten en hun klerken van de rechtbank in Parijs j ze hebben een stuk land hier dicht bij bezichtigd en gaan vanmiddag weer wegi ant» woordde de waard, Maar dan is er geen enkele reden, dit ze zoo'n honger zouden hebben en zooveel moeten eten, bracht de vreemdeling er heftig tegen in. Ga naar die lieden toe en zeg dat er een edelman is die een heel eind heeft gereden, sinds vanmorgen zeven uur vast en om vergunning vraagt met hen aan tafel te zitten en mede te eten. Een vierde gedeelte van een reebout en dan nog een klapstuk voor vier lieden van de rechtbankriep hij op een toon van verachting uit. 't is ongehoord, vindt u ook niet, mijnheer, voegde hij er bij, zich plotseling tot mij wendend. Hij was op zoo'n vermakelijke en zoo'n ernstig gemeende wijze boos en teek mij zoo strak aan, dat ik mij haastte om te zeggen dat hij ge lijk had. En toch eet u kaas, mijnheer, antwoordde hij geprikkeld. Ik zag dat, niettegenstaande de een voud van zijn kleertn, hij een edelman moest zijn en het viel mij niet moei lijk hem eenvoudig te bekennen dat mijn beurs niet al te best gevuld was en ik me dus met iets eenvoudigers tevreden moest stellen. O, is dat het geval? zeide hij haastig. Wel, als ik dat geweten had, dan zou ik wel kaas met u mede gegeten hebben, want om u de waar heid te zeggen, ik wil liever met een edelman vasten, dan een fijn middag maal gebruiken met iemand anders. Maar het is nu al te laat. Toen ik u bezig zag met het voeren van uw [eaard, kreeg ik den indruk, dat u nog al in goeden doen was. De beurs is uitgeput en heeft zijn diensten gedaan, antwoordde ik. Hü keek mij vervaasd aan, maar voordat hij iets kon zeggen, kwam de waard terug. Wel? vroeg de vreemdeling op geruimd, is het in orde? Het spijt mij, edele heer, ant woordde de man verltgen, maar de heeren kunnen het niet toestaan. Wat, riep hij verontwaardigd, durven ze dat waarachtig te weigeren Ze zeggen dat ze niets kunnen missen, mijnheer, ging de waard stot terend voort. Ze hebben net genoeg voor zich zelf en voor een hondje, dat ze hebben medegebracht. Een luid gelach in het vertrek er naast deed ons hegrijpen, dat het vier tal zich vroolijk maakte over het ver zoek van den vreemdeling. Ik zag dat hij vnurrood werd en ik was op een woedenden uitval vcorbereid, maar in plaats daarvan bleef hij een oogenblik in gedachten staan. Eindelijk, zeer tot verlichting van den herbergier, schoof hij een steel aan en bestelde een flesch van den allerbesten wijn. Hij vroeg mij schertsend een klein stukje kaas, die er volgens hem, beter uitzag dan de kaas die de waard had, en mijn glas volschenkend, klonk hij zoo vroolijk met mij, alsof hij nog nooit gehoord had van het gezelschap in de andere kamer. Ik was meer dan verbaasd, want ik had gedacht dat hij een opgewon den man was en niet een, die zich bij een beleediging zou neerleggen. Ik hield mijn gedachten voor mij en spoedig waren we in een onderhou dend gesprek geraakt. Ik merkte echter op, dat hij meer dan eens on der het spreken ophield om te luis teren naar de vier Heden in de andere kamer. Ik was zeer verbaasd toen hij ineens opstond, het raam opende en naar buiten keek. Wat is er zeide ik, opstaand om hem te volgen. Hij antwoordde met een rustig knikje en voegde er na eenigeoogen- blikken bijU zult het wel zien. Ik stond op en bij het venster ge komen zag ik drie mannen te paard die de herberg naderden. De eerste, een groote donker uitziende man met flikkerende zwarte oogen en een ge vederden hoed op 't hoofd, droeg pi stolen bij zich en had op zijde een kort zwaard hangen. De twee anderen, waarschijnlijk dienaren, waren groote kerels, die groene jassen en lederen broeken droegen. Zij bereden goede paarden. Een voetknecht hield twee honden aan leidsels. Halt t riep de vreemdeling uit, teen ze vlak bij waren. Maignan 1 Mijnheer, antwoordde de man met den gevederden hoed, terwijl hij stil bleef staan. Je zult zes paarden in den stal daarginds vinden, riep de vreemdeling op bevelenden toon. Maak de vier die links staan los, geef ze alle vier een slag en laat ze er van door gaan. De man was al op weg naar den stal voor het bevel geheel was uit gesproken en nadat hij zijn teugels aan een van de bedienden had over gegeven verdween hij om zijn op dracht uit te voeren alsof het de gewoonste zaak van de wereld gold.

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1932 | | pagina 1