Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen
No. 98.
VRIJDAG 18 MAART 1932
47e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
Binnenland.
FEUILLETON.
Een moeilijke taak.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Cent; franco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-UITGEVER
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters warden naar
plaatsruimte berekend.
Adverte-ntiën werden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag li ure.
Eerste Blad.
Waar is hulp?
In de nood zitten en niet ge
holpen worden.
Dat is gaan in de loopgraven
van het geloof. Zulke dagen van
nood zijn er om te beseffen dat
menschen toch eigenlijk niet hel
pen kunnen. Dat zijn dagen om
te leeren verstaan, dat het leven
zelf ons geen steunsel geeft. De
nood leert een sprong doen. Je
moet maar geen uitweg meer zien.
Dan kijk je op 't laatst vanzelf
naar omhoog. In de nauwste
straat, in de enge steeg van onze
kommer, is tusschen de twee rijen
van schamele woningen waarin
geen toevlucht meer is, toch altijd
nog de spleet, welke de hemel
door laat.
Die diep in de bekommering
gezeten heeft, weet wel dat alleen
dat op zien naar omhoog, eigenlijk
al rust geeft.
Dat komt omdat we dan niet
grijpen kunnen, maar wachten
moeten.
Zoolang wij het van onze men
schen verwachten, wachten we
nietzoolang dwingen we, klam
pen we ons vast, bedelen we,
laten we niet los. Allemaal actie
van ons. Allemaal hulp, die we
ons zelf verschaffen. Allemaal
steunseltjes voor ons zelfbehoud
Maar los daarvan, met kracht-
looze handen op zien naar den
hemel, dat is: gelooven.
Daar is al onze activiteit bij
stilgelegd. Daar is onze wil en
onze angst en onze greep, weg.
Daar is niets meer: van ons zelf.
Alleen maaropzien en wachten.
En dat eerste op zien naar
omhoog, waar je al rust bij vindt,
is niets anders dan onze eigen
moeheid gewaar worden en het
opgeven. Dat isuitrusten van
onzen eigen wil en eigen zorg
en .eigen handelen.
Dat is: je bekommernissen op
Hem werpen.
Daar zit in dat woord zoo
prachtig het: loslaten, het: weg
werpen, het je zelf ontdoen van
een last. Op Hem werpen.
Dat is het heeie geheim.
Maar de menschen kunnen het
zoo moeilijk. Zij dragen zoo
graag hun eigen pak op hun
schouder. Ze zwoegen zich liever
dood, dan dat ze dat pak van
zich afwerpen. Want het is niet
flink en niet krachtig en niet
manlijk, het pak van je zorgen
op een ander te werpen.
En toch, is dat de eenige voor
waarde.
Het nu eindelijk 's niet meer
zelf willen doen. En het nu
eindelijk eens erkennen, dat God
het beter kan.
Datloslaten van zichzelf is
veel zwaarder dan de heele last
van je zorgen.
Dat getob over ons zelf. Dat
geploeter om er met eigen kracht
te komen. En te weten, dat er
Eén is, die zorgen wil. Als we
Hem maar willen laten zorgen.
Maar het gaat ons niet vlug
genoeg, of het gaat den verkeer
den kant op, of het gaat juist
niet zoo als wij het zouden willen.
En dan nemen we hetHem weer
uit handen. Ons ongeduld is
ongeloof.
God bekroont den moed van
ons wachten op Hem met Zijn
zorg voor ons.
Maar we hebben geen tijd.
Want we hebben geen kennis
aan de Eeuwigheid.
We vinden, dat hij niet genoeg
voortmaakt. En daarom is dit
woordwerpt al uw bekommer
nissen op Hem want Hij zorgt
voor UEeuwigheidslicht.
En geen tekst op het kalender
blaadje van alleen-maar-van-
daagnu je net zoo om f500
verlegen zit
LEEKEBROEDER.
Opening van de Jaarbeurs.
Voor Utrecht, voor geheel in
dustrieel en handeldrijvend Ne
derland was het Dinsdag een
belangrijken dag. Een lichtpunt
temidden van malaise en de
pressie vormde de opening van
het derde Jaarbeursgebouw door
H. M. de Koningin en de opening
van de 26ste jaarbeurs.
Te 10,45 arriveerde de trein,
waarna H. M. de Koningin, ver
gezeld van Z. K. H. Prins Hendrik
en H. K H. Prinses Juliana be
nevens het gevolg zich per auto's
naar de Kon. Nederlandsche
Jaarbeurs begaven.
Bij het betreden van het met
palmen en takken gesierde admi
nistratiegebouw werden aan H. M.
de Koningin en aan de Prinses
bloemen aangeboden.
De koninklijke familie werd
ontvangen door den heer F. H,
Fentener van Vlissingen, voorzit
ter van den Raad van Beheer
der Koninklijke Nederlandsche
Jaarbeurs.
Nadat de Vorstelijke personen
hadden plaats genomen hield de
heer Fentener van Vlissingen een
rede.
Niets is in deze moeilijke tijden
beter in staat ons aan te moedi
gen vastberaden op den ingesla
gen weg voort te gaan, zoo zeide
spr., dan de 200 hoog gewaar
deerde steun dien wij zoo her
haaldelijk en ook thans weer van
onze geëerbiedigde Koningin
mochten ontvangen.
Toen Uwe Majesteit op 11
Maart 1930 de eerste uitbreiding
van het gebouw opende, kon met
voldoening worden geconstateerd,
dat alle beschikbare ruimte reeds
aanstonds in beslag was geno
men en hier en daar werd toen
reeds de vraag opgeworpen,
wanneer tot de volgende uitbrei
ding zou worden overgegaan.
In de woorden, die ik de eer
had, bij die gelegenheid tot Uwe
Majesteit te mogen richten, heb
ik o.m. doen uitkomen, dat een
ernstige economische depressie
de welvaart van de wereld en met
name die van ons werelddeel be
dreigde.
Welnu, het is niet bij dreigen
gebleven. Wilde de Koninklijke
Nederlandsche Jaarbeurs haar
taak naar behooren blijven ver
vullen, zoo achtte zij het nood-
zakelijk, dat juist in deze zoo bij
uitstek moeilijke tijden, ten volle
aan de eischen van het toch reeds
zoo beproefde bedrijfsleven moest
kunnen worden voldaan.
Het heuglijke feit, dat het nieu
we gedeelte, dat zoo dadelijk
door Uwe Majesteit zal worden
geopend, evenals de twee eerste
gedeelten reeds aanstonds gehee
gevuld is, levert wei het bewijs,
dat aan uitbreiding van ons vaste
gebouw dringend behoefte be
stond.
Hoewel de vaste lasten, welke
op de Jaarbeurs drukken, helaas
nog steeds te zwaar zijn ten op
zichte van de waarde op het te
genwoordige zoo veel verlaagde
prijsniveau onzer vaste bezittin
gen, bewijst het feit, dat zij steeds
haar renteverplichting prompt is
kunnen nakomen en in totaal tot
op heden f 665 000 op haar schul
den heeft kunnen aflossen, dat
haar financieele positie gezonc
kan worden genoemd.
Het valt niet te ontkennen, dat
de economische toekomst van de
wereld en ook van ons vaderland
tot groote zorg aanleiding geven.
Maar wij hebben meer slechte
jaren gekend en hopen ook deze
crisis-periode te boven te komen'.
Het ligt niet in den aard van ons
volk in zulke tijden met de han
den in den schoot bij de pakken
neer te zitten. Wij blijven ver
trouwen stellen in de toekomst
van het Nederlandsche bedrijfs
leven en daarom in de blijvende
beteekenis en den toenemenden
groei van onze Koninklijke Ne
derlandsche Jaarbeurs!
H. M. de Koningin antwoordde
hierop met de volgende rede
Aan het verzoek om de nieuwe
uitbreiding van het jaarbeursge
bouw te komen openen, heb ik
ook ditmaal gaarne gevolg ge
geven. Dubbel waardeer ik in
dezen tijd van wereldcrisis de
ondernemingsgeest, die daaruit
spreekt en heb vertrouwen in een
betere toekomst. Uw verblijdende
mededeeling, dat het vergroote
gebouw reeds weer geheel ge
vuld is, bewijst, dat dit dus on
danks den ongunst der tijden bij
handel en nijverheid weerklank
heeft gevonden. De onveranderde
wetten van het verkeer, welke
op den duur tot herstel moeten
leiden, bevatten zoowel de ze
kerste beloften voor den her
nieuwden bloei van onze volks
welvaart, alsook van dien dezer
jaarbeurs, omdat ik met u over
tuigd ben, dat zij geroepen is bij
dat herstel een belangrijke rol te
vervullen.
Arbeidzaamheid, taaiheid en
durf waren steeds ons onver
vreemdbaar erfdeel, thans komt
het er inderdaad op aan te vol
harden en door te zetten, bezield
door een sterk bewustzijn van
eenheid en saamhoorigheid, de
moeilijkheden van het heden moe
dig onder de oogen te zien, daar
bij het beste gevende waarover
ieder van ons beschikken kan.
Dan zal in de toekomst, welke
onze volharding en toewijding
moet scheppen, de bloei van ons
verleden zijn wederga vinden.
Van harte èn hoop èn vertrouw
ik daarin en besluit met den
wensch, dat ook de Utrechtsche
jaarbeurs dan van haar kioek
beleid de verdiende vruchten zal
plukken.
Na afloop van deze rede zette
de voorzitter van de jaarbeurs de
heer Fentener van Vlissingen de
roep in: „Leve de Koningin",
die door een driewerf hoera van
de aanwezigen werd gevolgd.
Hierna verliet het gezelschap
de zaal van het Jaarbeursrestau
rant. In de hall van het eerste
Jaarbeursgebouw werden de vor
stelijke personen opgewacht door
prof. dr. H. W. Methorst.
Nadat Hare Majesteit, Prins
Hendrik en de Prinses met veel
belangstelling van een en ander
tennis hadden genomen, begaf
het gezelschap zich door de stand
zaal van het eerste gebouw naar
de middengang van het tweede
gebouw, waar een bloemenguir-
lande was aangebracht. Met den
zelfden hamer waarmede H. M.
in 1918 de Tweede Nederland
sche Jaarbeurs heeft geopend,
verbrak de Koningin de bloemen-
guirlande. Op dit plechtig oogen-
CWe'dt vervolgd,)
AXELSCHE
COURANT
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postrek. 60263.
Werpt al Uw bekommernissen
op Hem, wam Hij zorgt voor U.
1 Petr. 5 6.
20)
Ik werd mij het gevaar bewust en
voelde me van een vreemde kracht
bezield. Ik had de mannen in mijn
macht. Ze konden noch voor- noch
achteiuit, hadden geen vrijheid om
hun zwaarden te bewegen en boven
dien werden ze door het licht gehin
derd. Plotseling had ik een hunner
een slag op het hoofd gegeven, dat hij
voor dood bleef liggen. Een ander,
die tot nu toe op de been was geble
ven, viel achterover en kwam in de
armen-van Fresnoy terecht. Deze keek
me met blikken van razernij aan. Ze
waren nog slechts met z'n tweeën.
Houd u taaihoud vol i riep een
stem achter mij, en snel omkijkend
zag ik het gezicht van freule de la
Vire, die door de deur keek. Haar
oogen schitterden. Houd moedriep
ze in de handen klappend.
We zijn er bijna, freule, riep ik
vroolijk. Hare aanwezigheid gaf mü
moed.
Nu, mijnheer Fresnoy, ging ik
voort, ik wacht op u, zal ik mijn
mantel maar aantrekken om warm te
worden
Hij antwoordde met een vloek en
keek me besluitelocg aan.
Kom liever naar beneden, zeide hij.
Stuur uw bediende dan naar bt-
heden, dan zal ik komen, antwoordde
ik, er is plaats genoeg op het por'
taal. Ik heb echter hazst, want de
freule en ik moeten verder en het Is
(tl laat.
Hij aarrelde en keek naar den man
die aan zijn voeten lag.
Ik maakte hem voor lafaard en el
lendeling uit en overwoog of het niet
beter zou zijn als ik naar hem toeging,
toen ik een kreet hoorde en bemerkte
dat de jonkvrouw niet langer door de
geopende deur keek.
Met schrik vermoedde ik, dat er
misschien nog andere deuren in de
kamer uitkwamen, ik sprong naar de
deur om te kijken, maar nauwelijks
had ik den tijd om een blik naar bin
nen te werper, of Fresnoy was me
achterna gehold en slaagde er in mij
in een hoek te dryven.
Ik had nog net tijd mij om te draaien,
vooidrt hij zich op mij geworpen zou
hebben. Fresnoy duwde mij zoo
h;rd mogelijk achteruit. Ik wierp mij
op hem en nu begon de worsteling.
Dan lag de eer, dan de ander boven,
maar daar Fresnoy zeer onmatig leef
de was hij spoedig uitgeput. Ik
dacht hem reeds meester te zijn, toen
een ander mij van ter zijde ineens
aanviel en mij een slag tegen de kin
gaf.
Fresnoy, van mijn schrik gebruik
makend, stond haastig op en wilde
mij opnieuw aanvallen. Gelukkig strui
kelde hij over den stoel en viel voor
over. De man, die overbleef sloeg op
de vlucht. Daar lag Fresnoy, voor
dood. Ik keek een oogenblik naar
hem in tweestrijd of ik hem zou doo-
den of niet. De herinnering aan oude
dagen, toen hjj op eerlijke wijze aan
den kost.was gekomen en we zij aan
zij in het gevecht hadden gestaan,
weerhield me. Ik wendde mij om en
haastte mij naar de deur. Het licht
scheen nog door het gebroken paneel,
roaar sedert eenige oogenbl leken had
ik niets meer gehoord. Een blik in de
kamer en ik begreep wat de oorzaak
er van was. De kamer was leeg..
Zulk een teleurstelling op het oogen
blik van de overwinning was hard. Ik
zette den stoel voor de deur en klom
door de opening naar binnen. In een
enkelen oogopslag zag ik, dat hei een
ongemeubeld vertrek was. Van de
tafel nam ik de brandende kaars en
keek de kamer rond. Ik zag een deur
die op een kier stond. Bevend ging
ik er doorheen en kwam in een nauw
gangetje terecht, waarin zich een trap
bevond, die zonder twijfel naar de
vertrekken van de bedienden leidde.
Ik slaakte een zucht van verlichting,
want ik had hoop, dat jonkvrouw de
la Vire hier langs gevlucht zou zijn.
Ofschoon het reeds laat was om de
stad te verlaten, zou ik haar dan mis-
schien nog kunnen inhalen. Ik holde
de trappen af, terwijl ik met mijn
hand het licht der kaars voor tocht
behoedde. Toen ik de laatste trap
was afgedaald, stond een stok-oude
vrouw voor de deur.
Zij schreeuwde van ontzetting toen
ze mij zag en viel op den grond. Ik
zag er dan ook met mijn bebloed ge-
zicht en opgeheven zwaard tamelijk
angstwekkend uit. Ik begreep echter
ook dat het nu den tijd niet was, sen
timenteel te zijn en vroeg haar alleen
hoe ik naar buiten moest komen. Het
was of de vrouw haar stem van schrik
verloren had. Ze staarde me ontzet
aan, maar __toen ik bleef aandringen
herstelde zij sich in zoover, dat ze een
paar kreten uitstootte en met gestrek-
ten vinger naar de deur wees.
Het was buiten ioo donker, dat ik
niet wist, v/aar ik mij bevond. Lang*
ismerhand voelden mijn tastende
handen boomen en ik begreep dat ik
in den tuin was. Na een oogenblik
gezocht te hebben kwam ik aan een
inuur, waarin ten poortje was, en
waardoor ik op straat kwam.
Ik bevond me in een nauw steegje,
de Rue d'Arcy. Waar wartn echter
de freule, Franchette en Simon? Er
was niemand te bespeuren en door
onrust gekweld, begon ik te roepen,
eerst de freule, toen Simon, maar he
laas, ik kreeg geen antwoord. Toen
ik opkeek zag ik boven in het huis
licht bewegen en begon te vreezen.
dat men freule de la Vire en Fran
chette ergens anders gebracht had.
Ik keerde terug om te trachten een
of anderen uitleg van de oude vrouw
le krijgen, maar toen ik de deur
wilde openen bemerkte ik dat deze
van binnen gegrendeld was. Ikdnwde
er uit alle macht tegen, maar zonder
resultaat; ten einde raad snelde ik
naar de plaats, waar ik Simon gezegd
had te wachten. Het had reeds zes
uur geslagen, maar ik koesterde nog
een flauwe hoop dat ik hem met de
paarden zou vinden.
Helaas, er was niemand te zien!
Daar stond ik in de duistere straten.
Al mijn moeite was vergeefsch ge
weest. In mjjn wanhoop doorkruiste
ik ongeveer de geheele stad, maar
zonder resultaat, ik ging naar het
huis van mijn moeder en toen ik ook
daar niets vond, begaf ik mij naar de
stallen. Overal zocht ik, doch ik vond
niets. Zelfs waagde ik me op het
marktplein, waar een groote menscher.-
imnigte bijeen was en ik kans liep
ais een verdacht individu aangehouden
ie worden, want met mijn bloedende
kin en verwilderd voorkomen maakte
IK een aresbehalve ganstigen indruk*
Voorbijgangers namen me met ver
schrikte gezichten op en gingen voor
m?,..°.p ziï> Jerwijl nachtwachten en
militairen mij aanriepen en me tot
stilstaan aanmaanden.
Uren bleef ik zoo ronddwalen. Om
tien uur gaf ik het op en uitgeput
naar lichaam en geest klom ik de
trappen op van het huis waar mh'n
moeder lag.
Ik vond er een oude vrouw bü het
vuur zitten, die schrok als ze
mij zag.
Mijn moeder lag nog steeds in slaap.
Ik vroeg de vrouw om wat eten klaar
te maken. Toen ik gegeten had, bleef
ik nog een oogenblik versuft voor mij
uit ziiten staren, maar weer tot mijzelf
komende vroeg ik haar bij mijn moe
der te blijven en zocht de kamer van
Sitnon Fleïx op. Daar legde ik mij op
bed en viel in een vasten slaap.
Den volgenden dag en nacht waakte
k aan het bed van mijn moeder, die
langzaam lag te sterven. Ik vond het
vreeselijk, dat ze in deze zolderkamer
lag en het deed mfj leed, dat ik niets
vermocht om haar lot te verbeteren.
HOOFDSTUK X.
Het was de tweede dag een weinig
na zonsondergang, toen ik iemand
langzaam de trap op hoorde komen,
Ik ging naar de deur en hoopte dat
het de dokter was, die nog niet was
gekomen.
De voetstappen, maakten op de trap
200 n lawaai, dat mijn moeder wakkef
werd en zich overeind richtte. Ze was
geheel bij kennis en haar oogen ston«
den wijd open,