So. 50. Vrijdag 28 September 1023, 39* Jaarg. ij is de Wï?atee SÉ Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. r J. C. VINK - Axel. #et praalgraf in eere hersteld, als huldeblijk aan onze Koningin. FEUILLETON. Binnenland. Du blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER—UITGEVER Bureau Markt C 4. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regeis 60 Cent; voor eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdag voor middag ELF ure. De eigenaardige en toch ook wel aantrekkelijke keuze van het geschenk, dat onze Koningin is aangeboden als „stoffelijk blijk" van nationale hulde, verzinnebeeldt de historische èn de reëele waarde van het nauwe verband, dat eeuwen lang de geschiedenis van het Huis van Oranje met die van Ne derland samenweetde In de Nieuwe Kerk te Delft, waarvan de restauratie dat geschenk zal zijn, rusten in den Koninklijken grafkelder niet minder dan 34 Oranjevorsten en -vorstinnen, be ginnende met Willem den Zwijger, die er in 1584 is bijgezet. Een steenen kroniek dus van meer dan 3 eeuwen, met het prachtige praalgraf van Prins Willem als kern. Samenloop van omstandigheden heeft gewild, dat dit praalgraf ook een jubileum heelt, immers is het juist 300 jaren geleden voltooid door Hendrik de Keyser. Hooft heeft hem, den grooten beeldhouwer en bouwmeester, „de roem des vader lands" genoemd. Den roem van zijn schitterend mausoleum te Delft heeft hij niet beleefd in 1614 begonnen met den bouw, is hij een jaar vóór do voltooiing op 56-jarigen leeftijd over leden. Zijn oudste zoon Pieter de Keyser, ook architect, heeft het werk voltooid. Omdat het koorhek, dat den toegang tot het praalgraf afsluit, vernieuwd wordt (een der belangrijkste onder- deelen van het restauratieplan, dat begroot is op bijna 2 ton) zal de be langstelling ernaar weer verlevendigd worden, temeer daar het oude koorhek in 1838 publiek geveild voor 163.- den doorkijk op het praalgraf be lemmerde. Tot dusver was het ver vangen door een zielig hekje, dat ge maakt is door een smid, dieStijl heette Het praalgraf zelf, dat alles bijeen 34.000 heeft gekost, wat voor dien tijd heel wat meer dan nu beteekende, is in hoofdzaak samengesteld uit wit en zwart Italiaansch marmer, toetssteen uit Dinant en brons. Het baldakijn is omzoomd met 16 wapenschilden, in gekleurd metaal. Het witmarmeren, levensgroot beeld van den Prins, uit gestrekt op een matras van dezelfde steen, is met die matras en het beeld van zijn bond, die aan ziju voeten ligt, uit éóa stuk gehouwen. Een schitterend werk, dat den dichter Jan Vos inspi reerde tot een grafdicht op Hendrik de Keyser, waarin hij geestig op diens te vroegen dood doelde „Maar hij is tevergeefs aan 'tIJ in ['t graf gedreven, „Door 's Prinsen grat te Delft zal Keyser [eindloos leven." Het levensgroot zittend beeld van Prins Willem, in volle wapenrusting, is vóór de tombe, het 2000 K G. wegend beeld van „de Faam" er achter opge steld. De vier vrouwefiguren in de nissen der hoekpijlers verbeelden Gerechtigheid, Vrijheid, Godsdienst en Dapperheid. Het is dus alleszins begrijpelijk, dat 75) men de omgeving van zulk eeD kunst werk in waardige verhouding wilde brengen tot de beteekenis, die het ook als nationaal gedenkteeken heeft. Die omgeving was verre van waardig de Nieuwe Kerk te Delft is eendeels door verwaarloozing en anderdeels door misplaatste restauratielust (waartegen Victor de Stuers met zijn „artistiek brandhout" zoo fei tekeer ging, toen hij het over koorhek en koorbanken had) in een toestand gekomen, welke het alleszins noodig maakte, haar ingrijpend onder handen te nemen. Dit werk geschiedt thans onder lei ding van den architect van der Kloot Meyburg, die ook de fraaie kerk van Goes restaureert. Niet alleen in-, ook uitwendig is er heel wat geknoei van goedbedoelde „restarauteurs" uit vroe ger jaren goed te maken. Inwendig is echter het meeste te doen. Vele slanke boogramen hebben door plompe dichtmetseling hun vorm verlorende prachtige koperkronen zijn vervangen door stijllooze gasarmenvan het koorhek is al gewaagd. Er zal nu een nieuw hek komen, streng aanpassend aan de omgeving, en ontworpen door den Directeur der Quellinusschool te Amsterdam, zoodat de Nederlandsche kunstnijverheid hierbij kan openbaren, wat zij presteert. De kolommen der kerk, die onder een kalklaag zijn „beschermd", zullen weer ongedekt met de Gotische versieringen prijken. De totaal-indruk der Nieuwe Kerk, welker imposant interieur thans nog gedrukt wordt door een noodhulppla fond, dat 8 meter lager ligt dan het kapgewelf, zal verrijkt worden door wegneming van dat noodplafond boven het koor, terwijl het kapgewelf dan tevens beschoten en gedecoreerd zal worden. De groote ramen van het koor krijgen gebrand glas-in-lood, waartoe vlakbij het atelier van den bekenden glaskunstenaar Schouten de meest artistieke en bij het kerk-cbaeet aanpassende bewerkingen kan leveren. Zoo kon door harden arbeid gedu rende een vijftal maanden de Nieuwe Kerk te Delft als de bewaarplaats van het mausoleum der OraDjes, in her nieuwde schoonheid prijken, toen het 25-jarig Regeeringsjubileum bereikt was en de Koningin ontving, wat nationaal zelfrespect en vaderlandsche erkentelijkheid hebben saamgebracht. De Koningin naar Alkmaar, De Koningin heeft, naar de Alkm. Cf. meldt, het plan, op Maandag 8 October met een extra trein te Alkmaar aan te AXEL* n A T Telef. 56. - Postgiro 60863. (Vrij uit het Duitsch.) ACHTTIENDE HOOFDSTUK. De passagiers, welke zich met de post- stoomboot van Londen naar het vasteland wilden begeven, waren voltallig en stonden of pratend op het dek, of zochten het zich in de salon van den stoomboot, of in hunne slaapkajuiten gemakkelijk te maken. Onder de eersten bevond zich een jonge dame met ernstige zachte gelaatstrekken, die met haar bejaarden begeleider een schoone jonge vrouw nablikte, welke juist haar klein meisje uit het gedrang de nauwe scheepstrappen afdroeg. De heer had een kort levendig on derhoud met haar gehad en was daarop, be denkelijk het hoofd schuddend, tot zijn gezellin teruggekeerd. „is de schoone vrouw ziek vraagde het jonge meisje den heer, „zij zag er verschrikkelijk bleek uit, zoo zelfs, dat ik gaarne het kind, dat zij op den arm droeg, van haar had over genomen." „Zij weigerde mij haar behulpzaam te zijn," antwoordde hij, „en de kleine scheen ook be angst te midden der vele vreemde menschen, want zij hield zich aan haar moeder vast. Ja, ja, zij is ziek, de arme vrouw, en mij schijnt het toe, dat het ergste nog komen moet. Ik heb haar een enkele maal geneeskundigen raad gegeven, den laatsten keer acht dagen geleden, toen haar dienstmeisje uit eigen be weging mij heeft gehaald en ik haar in een hevige koorts vond. Toen reeds zeidezijmij, dat zij naar Duitschland heen moest, het kostte wat het wilde en zij voert dit besluit uit, naar ik zie, in weerwil van den dringenden raad, welken ik haar eergisteren nog gaf. Ik stel een levendig belang in haar; doe mij het genoegen, Esther, en trek u harer aan gedurende den overtocht. Ik zou haar gaarne behulpzaam geweest zijn met raad en daad, maar zij schenkt niet licht haar vertrouwen. Haar omgeeft iets geheimzinnings, dat schier ondoordringbaar is en men moet haar, zooals dit slechts een dokter vergund is, in haar innigsten huiselijken omgang, in haar teedere opofferende moeder liefde, in de gansche bekoorlijkheid harer zachte reine vrouwelijkheid gezien hebben, om iederen twijfel aan haar te bannen. Maar juist dat geheim, hetwelk haar omgeeft, schijnt met den tijd een smartelijk geheim te zijn geworden en is stellig de oorzaak harer krankheid. Open dus uw liefdevol hart, mijn goede Esther, wellicht gelukt het u, in zooverre haar vertrouwen te winnen, dat gij haar nuttig kunt zijn." „Wees onbezorgd, heer dokter," hernam de jonge dame, „ik zal haar behulpzaam zijn, zooveel in mijn vermogen is. Waarheen gaat zij van Hamburg uit of blijft zij daar?" „Zij scheen het doel harer reis niet gaarne te willen noemen, zij zeide, dat zij in Hamburg eerst nadere bestemming wachtte met betrekking tot haar reis." „En haar naam, dien zult ge, als haar dokter, toch wel weten „Zij heet mevrouw Wangen, de naam is Duitsch, evenals haar eigen afkomst." Esthers gelaat toonde een zoo onmiskenbare verrassing, dat het haren gezel in het oog viel. „Kent ge wellicht een familie van dien naam i'n Duitschland vraagde hij. „Mijn vader kende een jongen man, die zoo heette, en die wel in betrekking zou kunnen staan tot het geheim, hetwelk de dame om geeft. Ja, het is zeer goed mogelijk I Ik weet nu ook, waarom haar schoonheid mij zoo bekend voorkwam en ontroerde. Ik heb een portret gezien, hetwelk de trekken heeft van haar, die nu wellicht den naam Wangen voert en op dit portret gelijkt zij verrassend. De jonge man is zeer kort geleden in Londen ■«mwiviwimw gestorven en hierdoor wordt ook de smart en de schrik verklaard, die zoo storend op haar gezondheid gewerkt hebben." „Ei, dat zijn zeer belangwekkende en on verwachte ophelderingen," hernam de doktei, „het is zeer merkwaardig, dat in het oogenblik van gevaar juist iemand opdaagt ter hulpe der arme vrouw, iemand, die eenigszins bekend is met haar lotgevallen. En nu ach I daar wordt gebeld, wij moeten het schip verlaten, Leef gelukkig, dierbare Esther, wij allen zullen u zeer, zeer missen. Dank uwen vader daar voor, dat hij ons u heeft geschonken voor eenigen tijd, een tijd, die door het aandenken aan u steeds een aangename herinnering zal blijven. Vaarwel, vaarwel, schrijf spoedig en zoo mogelijk, keer ook spoedig weer." Hij kuste haar op het voorhoofd en verliet met de overige personen, welke niet tot de passagiers behoorden, het schip en toen dit eenige minuten later vertrok, groette Esther, met haar zakdoek wuivend, ten laatsten male haar vaderlijken vriend. De tijd harer vrijwillige verbanning was lang reeds voorbij, haar doel, ten minste zoo dacht zij, bereikt. Werner had nu een plaats verkregen als predikant, iets, waarnaar hij zoolang reeds gewacht had en daar zij den invloed van den overleden opperjachtmeester als de eigenlijke drijfveer dezer bevordering, niet kende, zoo zag zij daarin uitsluitend het loon van haar eigen besluit, om door haar vertrek den steen des aanstoots op te ruimen, die Werner in den weg lag. Dien tijd had zij doorgebracht in het huis van een Engelsch dokter, welke een nicht harer moeder gehuwd had. Deze nicht was tot het christendom overgegaan en de overeenstemming van gevoelens, welke bestond in de geestelijke ontwikkeling van het jonge meisje en van die der oudere vrouw, was oorzaak, dat het vast gestelde tijdstip van vertrek werd overschreden. Onder den zachten en onmerkbaren invloed dezer begaafde en rijke vrouwenziel, onder de werking van dit gelukkige familieleven, dat gebazeerd was op werkelijk christelijke grond slagen, vor.d langzamerhand een wending plaats in Esthers eigen verlangen. Nu ver stond zij den geest des Christendoms en kwelde zij haar verstand niet meer over den oorsprong van Hein, die de Goddelijke leer verkondigde, welke haar belofte in zich draagt. Eenzaam opgegroeid onder de hoede haars vaders, was zij door mannen opgevoed, had zij zich gewend, alles bedachtzaam met haar verstand te onder zoeken, voordat zij het den weg deed vinden tot haar hart en daar zij de leerstellingen van het christendom niet vermocht te begrijpen, kwam zij er ook niet toe, haar gemoed te verkwikken aan de hemelsche moraal, in het huisgezin van den dokter ging zij den omge keerden weg, zij werd door de uitwerking, die zich het schoonste openbaart in een innig familieleven, waar de een de gebreken van den ander verdraagt, waar de liefde alles duldt en alles vergeeft, teruggeleid tot de oorzaak. Zoo onmerkbaar had de verandering plaats gehad in den kring der menschen, onder welke zij had geleefd, dat zij zich die eerst nu ten volle bewust werd, nu zij zich de vraag voor legde, of met den terugkeer in het huis haars vaders wel ooit het wederzien zou kunnen verbonden zijn van den man, die haar zoo dierbaar was en dien zij nu na de lange scheiding veel nader stond, dan toen zij hem nog dagelijks zag. Onverwacht scheen een nieuwe schakel ge vonden te zijn, want zij hield zich levendig bezig met de gedachte, of de schoone blonde vrouw, die zich met haar kind naar de slaap- kajuit begeven had, ook Magdalena, de zoo smartelijk vermiste kon zijn. Aan tafel verscheen deze niet; op Esthers vraag berichtte de kapitein, dat de dame ernstig ziek geworden was en door de hofmeesteres werd verzorgd. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1923 | | pagina 1