OERMmUBDA. I6e Jaarg1 i\o. 4. Zaterdag 14 April 1000. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeu wsch-VIaanderen F. OIELEMAN, AXEL. niet. DE KLAS. Kuiten land. FEUILLETON. Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. A B 0 N N E M E N T S PR IJ S per 3 Maanden 50 cent; franco per post 60 cent voor België 80 cent. Afzonderl. numm. 5 ct. COURANT. DRUKKER - UITGEVER Advertentiën van ltot 4 regels 25 oent voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters wordei naar nlaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlnk tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE uren. Dinsdagavond verschijnt de Axelsche Courant Aldus luidt de gebruikelijke naam van het Algemeen Depot van Discipline" te Vlissingen. Het is een inrichting, die in een kwaden reuk staatde soldaat, die er heen gaat, heeft het ernaar gemaakt, en het laven, dat hij er leidt, is alles behalve gemakkelijk buitengewoon stren ge discipline en straf voor de geringste overtreding. Het doel dier instelling is om verbeterend te werken op hen. die er geplaatst zijn, doch de uitwerking is anders. Reeds meermalen is er over ge klaagd, dat menigeen, die er van terug komt, verharder van gemoed, verdorve ner van ziel, verstokter en balooriger is dan toen hij er kwam. Die meening vinden we thans beves tigd door een artikel van den auditeur militair te 's Gravenhage, mr. A. C Wesenhagen, in den „Militairen Specta tor". Uit dat artikel blijkt duidelijk, dat de tuchtregelen bij »de klas* gebruike lijk, veelszins behoefte hebben aan grondi ge herzieningze zijn dikwijls verre van menschkundig en schijnen er op gemaakt om overtredingen uit te lokken. Enkele verbodsbepalingen zijn pure plagerijen, al mogen ze ook als zoodanig niet be doeld zijn. O. a is den klassianen ver boden de handen in de broekzakken te houden, zelfs als ze in de cel opgesloten zitten allerlei kleinigheden zijn strafbaar gesteld en het is waarlijk niet te ver wonderen, dat het dagelijksch staatje», waarop de delicten ter kennis van den commandant worden gebracht, altijd vol is. Niet onduidelijk geeft mr. Wesenhagen te kennen, dat er aan het beleid van het bewakend personeel wel wat hapert. Terecht eischt hij van officieren en kader menschenkennis, kalmte en beza digdheid, nevens vastheid van wil en scherp onderscheidingsvermogen, doch ieder die weet, hoe de aanvulling van opengevallen plaatsen in de »klas« vaak toegaat, houdt zijn hart vast bij de ge dachte, wat er van de jonge klassianen worden zal. Men vergete toch niet, dat de klassianen geen misdadigers ziin Het zijn meestal woelige knapen, die niet aan de militaire tucht konden wennen, of die, uit den band springende, in hun garnizoen zich te veel aan uit spattingen overgaven. Om dit slag van jonge man nen weer op het rechte pad te brengen is een mate van toewijding, tact en liefde noodig, die zoo maar niet bij den eerste den beste wordt aangetroffen. De heer Wesenhagen nu heeft de er varing opgedaan, dat het recruteeren van het kader voor het depót op zeer beden kelijke, om niet te zeggen lichtvaardige wijze geschiedt, en het dus niet te ver wonderen is, als wij lezen van onder officieren, die, zonder eenig menschehjk gevoel of mededoogen, den manschappen het leven zoo zuur mogelijk maakten van strafregisters, die den stempel vau heetgebakerdheid in het „rapport maken» dragenvan een jong korporaal, die, bij het depót verzeild geraakt, beneden aan de trap uit angst stond te huilen, als hij naar het chambrée der klassianen moest; van superieuren, die „zogen», „pestten» en »judasten" van gemis aan zeemanschap bij het kader, enz. enz. Hetgeen de schrijver over de straffen bij deze tuchtschool mededeelt, gaat alle beschrijving te boven, en is in waarheid verschrikkelijker dan het strengste régi me. waaronder moordenaars en dieven van het slechtste allooi opgesloten wor den gehouden. De straffen in de arrestkamer bestaan behalve in de iets mildere politiekamei uit provoost, cachot, water en brood en sluiting in de boeien, een en ander ver zwaard, door een gedwongen niet* doen Bedenkt men nu. dat de betrekkelijk lage strafmaxima door de opeenstapeling van straffen voor verschillende opeenvol gende vergrijpen soms zeer snel kunnen aangroeien, zelfs tot 6 en 8 maanden achtereen, dan kan men zich eenig denk beeld vormen van de gemoedsstemming der jeugdige verdoolden, die, steeds zonder bezigheid en in onverwarmde cellen op gesloten, soms gelijk worden aan wilde beesten en alles kort en klein slaan wat maar onder hun bereik is of komt. Deze cellulaire gedetineerde, soms nog gekweld door een hongerige maag, waarbij nu en dan een paar boeien als aanhang sel, ondergaan, op den duur, behalve een ware lichaamlijke marteling - 's zomers slapen ze o. a. op de planken en van geregelde luchtverversching is weinig sprake - eene langzame maar zekere geestelijke aftakeling. Men sluit ze maar op en laat ze verder aan hun droevig lot en aan hun gedachten en verkeerde neigingen over, zonder te denken aan het kwaad, dat daardoor wordt geboren en gevoed. Waar gepaste bezigheid aan het strengste régime veel van zijn ver schrikkingen ontneemt, daar smoort het gedwongen niets doen meesttijds elke goede opwelling en brengt het van de nog plooibare naturen, tot baloorigheid, verbittering en verzet Er is, schrijft mr. Wesenhagen, door het gewraakte régime in de strafklasse te Vlissingen bij zeer vele jeugdige klassi anen een abnormale toestand ontstaan. Er is bij hen öf overprikkeling van den pest öf onnatuurlijke, doffe onverschil- ligheid waar te nemengeen wonder trouwens, nu voor enkelen hunner wel eens een half jaar en langer voorbijgaat zonder dat ze hun gewone kamer betreden en in hun eigen bed slapen. Als dat alles waar is - en we hebben reden te gelooven, dat mr. Wesenhagen inderdaad niet met te schelle kleuren schildert - dan is het hoog tijd, dat de militaire autoriteiten krachtig optreden voor een geheele reorganisatie. >De klas" moet er zijn, wij willen het toegeven, maar zoo'n „klas" als we nu te V'is- singen hebben is niets meer dan een klad een inrichting die kwaad sticht in plaats van verbeteren. jv. v. N. De Boeren zijn tegenwoordig druk in de weerhier en daar wagen zij aanval len, die gewoonlijk met succes bekroond worden. Zoo is bij Wepener hevig gevochten. Het aldaar liggende Engelsche garnizoen is ingesloten. Aan beide zijden zijn (Slot.) Toen ik na menige bezigheid haar kwam bezoeken, vond ik den ouden Franciska- ner monnik, oij wien ik gebiecht had, bij haar. Hij reikte my lachende de hand en zeide; »uw lot lag mij aan hot hart daarom zocht ik u op, wees niet boos over mijne vrijpostigheid. Ik heb door bet vertrouwen dezer deugdzame jonkvrouw genoeg vernomen. Gij zijt in betere han- deD, dan ik dacht." Hierop verhaalde hg mij ook dat hij eene allerzonderlingste ontdekking had gedaan want Donna Lucia was goed bij hem bekend, en hjj was verschrikt ge weest, haar hier te vinden, totdat hg ver nomen had dat Herraingarda hare twee lingzuster was. Doch hij wilde de zaak verder onderzoeken. Nu wendde ik mij tot den eerwaardi ger. vader, en verzocht hem mij met de verloofde voor hel altaar te willen ver binden. Nadat hij ons beider afkomst en geschiedenis had gehoord, vond hij vooral mtjne lotgevallen hoogst wonderbaar, druk te ons de hand, bepaalde vriendelijk den dag der verbindtenis. Deze dag verscheen. Wij begaven ons naar de kapel van den eerwaardigen mon nik en hij gaf ons voor het altaar den zegen. Toen ik hoogst gelukkig de be koorlijke gade naar huis wilde voeren, wenkte hij mij en zeide>sta mij, voor dat wij misschien voor eeuwig scheiden, nog eene bede toeuwe lotgevallen zijn van zulk eenen zeldzamen aard, dat een mijnei vriendeö, een man van hoogen rang, begeerig is konnis met u te raaien. Veroorloof mij, u tot hem te geleiden. Het zal u niet berouwen." Ik kon den grijsaard deze laatste bede niet weigeren. Hij plaatste zich in ons rijtuig, en ik liet het voortrijden, waar heen hij begeerde. Wij kwamen in een der schoonste paleizen van Rome. Rijk gekleede bedienden ontvingen ons bij de deur, en boven aan den breaden, marme ren trap verscheen tot mijne niet geringe onsteltenis de prins van Colleferro. Hij echter sloot mij vriendelijk in zijne armen en middelerwijl onze franciskanar monnik mijne gemalin naar eene kamer bracht, sprak de prins lang met mji in eene groote voorzaal over mijne avonturen na den dood van Lamentano. Over dezen laat ste stelde hij mij volkomen gerust. Ook wist hij van mijne vertrouwelijke betrek king met donna Lucia, doch ik smeekte hem, hiervan niets aan mijne gemalin te ontdekken. Nadat er wel een uur met deze gespi ek ken verloopen was, verlangde ik toch we der mijne gemalin te zien, doch ik durf de den prins daaraan niet herinneren. Zijue bedienden brachten ons ververschin- gen en staken de kaarsen aan, want het begon avond te worden. Eindelijk verscheen de oude franciska- ner, en nam mg en den prins lachendo bij de handen, zeggende dat wij verwacht werden. Hjj bracht ons in eene prachti ge kamer, door tallooze kaarsen schitte rend verlicht, alsof het dag was. In dit vertrek stond niemand dan Herraingarda doch tot mjjne groote ontsteltenis, twee maal. Kies nu," zeide de franciskaner, >wie of uwe gemalin isIk zelf weet het niet meer." De prins scheen niet minder getroffen dan ik, en zwoer dat dit gezicht bijna eenig in zijne soort was. Ik zag wel in, dat de prins benevens de monnik de schoone zusters hadden te zaman gebracht om zich met dat zonderlinge spel der na tuur en met mijne verwarring te verma ken; doch de prins was niet minder ge troffen dan ik om de begoocheling te vol tooien, waren beiden bijna op dezelfde wijze gekleed. Doch toen ik her, vergeleek, vond ik vele teodere verscheidenheden aan het vonkelen van haren blik herkende ik met geheime huivering donna Lucia. Nu boog ik mij tot hare beminnelyke zuster, die den zachten, engelacbtigen blik op mij vestigde, kuste hare hand en zeide»'k kan u niet meer verwisselen." Donna Lucia of liever Eugenia lachte met uitgelaten moedwil en zeide: »wat zsgf gij, don Bastiano, heb ik u niet eer- lijk gekweld Ik zeide: »men vergeeft zulke zonden wel gaarne. Doch waarom hebt gij dat gedaan Zij antwoordde: >eerst uit nieuwsgie righeid en of ik mijne schoone zuster ook eenen vromen vereerder kon ontstelen, vervolgens uit nood: want ware ik eer lijk met a te werk gegaan, zoozoudtgij de beleefdheid gehad hebben mij in het land der bandieten in den steek te laten - Ik wreekte mg te Aquila, doch later hebt gij mij verdriet aangedaan." Zij drukte mg hevig de nand en fluisterde »ja schoone booswicht weet het maar ik bemin u toch nogDoch myn prins, noch uwe princes mag het hooien De prins richtte een kostbaren maaltijd voor ons aaD. De zusters schenen, hoe wel zij elkander in jaren niet gezien, had- den, elkander zelfs hier gaarne te mijden. Hermingarda onderhield zich meer met den prins of met den franciskaner monnik. Eugenia week niet van mjjne zijde. Wij giugen laat van elkandei. Ik biaoht rayne jonge vrouw zegevierend naar buis. Wjj vonden op Hermingarda's kamer een kistje, met kostbare juweelen, die de prins haar gezonden had, met een briefje, waar in geschreven stond »aan de goddelijke Hermingarda tot bruidschat en herinue ng van eeneo vriend/

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1900 | | pagina 1