Werk aan den winkel. I. Temangoeng. Hoe was de Verzorging van emeriti predikanten, weduwen en weezen in 't oude Gereformeerde Zeeland volk deed lichten, Zijne oordeelen gewend, het zwaard des hongers weggenomen had, en weer brood uit de aarde had doen voortkomen. Het is zulk een machtig onderscheid, of God verre van ons is, en Zijne uitgangen niet tot ons heeft, of dat Hij uitgaat en onder ons komt ver- keeren en Zijn voetstappen drukt in onze velden, zoodat wij gaan zingen met David in Ps. 65 12—14: „Gij kroont het jaar uwer goedheid, en Uwe voetstappen druipen van vettigheid; zij bedruipen de weiden der woestijn, en de heuve len zijn aangegord met verheuging; de velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij." Zoowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht is het zóó: als God Zich verbergt, dan lijdt het volk hongermaar als Hij Zijn volk bezoekt, dan druipen Zijne voetstappen van vettigheid, j dan geeft Hij ze brood, en dan juicht alles, wat I geschapen of herschapen is, zoodat het verre j henen klinkt. „Als de Heere de gevangenen Sions wederbracht, zingt de dichter van Ps. 126 waren wij gelijk die droomen. Toen werd onze mond vervuld met lachen en onze tong met j gejuichtoen zeide men onder de heidenen de Heere j heeft groote dingen aan dezen gedaan Welnu, onder de heidenen in de velden Moabs zeide men nu: de Heere heeft groote dingen aan deze gedaande Heere heeft Zijn volk bezocht, hun gevende brood. De Heere heeft Zijn volk bezocht. Dat was voor Naomi eene goede tijding uit verren lande, die als koud water was op hare vermoeide ziel. De Heere zorgde, dat zij deze tijding vernam, want ook zij behoorde tot Zijn volk Al was zij ook ver weggezworven, de Goede Herder dacht aan het schaap in de woestijn, om het tot de kudde terug te brengen, om het weder heen te leiden naar het Broodhuis. Als de Heere Zijn volk bezoekt, dan behoort ook de enkele daartoe dan wil Hij ook de afgezworvene doen deelen in Zijne zegeningen en lokte Hij haar door het Evangelie. Als Zijn volk het weer goed heeft, dan zorgt Hij, dat Zijne afgedwaalde kinderen het hooren, opdat de begeerte bij hen zou worden geprikkeld, en het verlangen naar terugkeer zou worden gewekt. De Heere laat eene goede tijding uitgaan tot de Zijnen, opdat er bekeering op zou volgen. Onze schoone belijdenis zegt, dat God de Heere zich begeven heeft, om den gevallen mensch te zoeken, hem belovende Zijn Zoon. Hij heeft ons laten bekend maken, dat Hij ons wilde bezoeken, en Hij heeft ter bestemder tijd het Brood uit den hemel doen nederdalen. Maar nu is het niet overbodig te zeggen, dat de Heere niet alleen brood voor het lichaam en Brood voor de ziel moet geven, doch dat Hij ook den honger moet verwekken. Naomi had het tot nu toe in Moab blijkbaar goed gehad, en als de Heere niet in haar harte gewerkt had, zou zij er gebleven zijn. De Heere gaf haar echter een oor, om de blijde tijding op te vangen j en wekte bij haar de begeerte, om ook zelve dat heil deelachtig te worden, dat Hij aan Zijn volk geschonken had. De Heere moet in elk opzicht zegen gevenHij moet de tijding laten uitgaan, dat er zegen is, maar Hij moet ook het hart ontvankelijk maken voor het Evangelie. Hij moet ook het geloof in de ziel wekken, waarmede dat Evangelie wordt aangenomen; en Hij moet ook zóó op de ziele inwerken, dat zij gelooft, dat die blijde boodschap ook voor haar is. Naomi moest dus gelooven, hetgeen zij hoorde gelijk het onze roeping is, om te gelooven wat ons van den Christus Gods wordt gezegd. Als Naomi niet geloofd had, dat er brood in Kanaan was, zou zij zoowel zichzelve, als ook Ruth, geschaad hebben. Het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs dei- zaken, die men niet ziet. De boodschap des heils moet, zal het goed zijn, geloovig toegeëigend worden, en wanneer Christus gepredikt wordt, moet de Christus geloovig worden aangenomen. De Heere wekte dat geloof in Naomi's ziele. Zij was ellendig en zij gevoelde zich ellendig. De kennisse der ellende moet voorafgaan. Dan is het hart een wèl toebereide aarde voor de ontvangst van het goede zaad. Maar die toe bereide aarde en het zaad zijn beide van God. De Heere moet ook u ontvankelijk maken. Hij moet het geloof in u weiken, dat toch niet uit u, maar Gods gave is. Hij moet werken, dat gij acht geeft op de boodschappers van goede tijding, gelijk van Lydia gemeld wordt, dat de Heere haar hart opende, zoodat zij acht gaf op hetgeen van Paulus gesproken werd. En als het geloof de goede tijding ontvangen, zich toegeëigend en met blijdschap in zich op genomen heeft, dan betoont het zich ook een werkzaam geloof. Zoo leert ge dan ook van Naomi, dat zij zich opmaakte om te zien het woord dat er geschied was, hetwelk de Heere haar had verkondigd. Hoe geheel anders ging Naomi nu te werk, dan zij ruim tien jaren geleden met haar man had gedaan. Toen was zij ongeroepen naar de velden Moabs gegaan; nu zal zij als geroepen naar Kana&n terugkeeren. Toen had zij eigen willig gehandeld; nu kwam de aanleiding van God. En gelijk de verloren Zoon bij zichzelven sprak, gedenkende aan den rijkdom in Zijns "Vaders huis: „ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan" zóó overlegde en sprak ook Naomi eerst bij zichzelven. De bekeering volgt op het geloof. Eerst wordt het Evangelie geloofd, dat God genadig en barmhartig is, en in dat geloof be keerd zich de menschgeloovig neemt hij het voornemen en het plan, en komt vervolgens tot de daad: de wederkeering tot God. Omdat Naomi de tijding geloofde, dat God Zijn volk bezocht had, gevende hun brood, daar om nam zij het voornemen, om tot God weder te keerenen toen zij het voornemen gemaakt had, maakte zij zich op met hare schoondochters en keerde weder uit de velden Moabs. En waar ook tot u, en dat reeds zoo lang, het Evangelie van Gods genade doordrong, hebt gij het ook reeds geloovig aangenomen, en is uw geloof voorts ook door waarachtige bekeering tot God gevolgd? Klundert. Mulder. Zooals prof. I. Lindeboom terecht tijdig op merkt, is er ter voorbereiding ,der Synode van Utrecht, die in Aug. 1905 staat saam 'te komen, heel wat te doen. Allereerst wachten we het Rapport der heer en Professoren Bavinck en Kuyper, predikanten Bos en Littooy en ouderlingen T. Tromp van Rot terdam en M. de Jonge van Goes in samenwer king met onzen Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohmap die de opdracht kregen om de Kerken in hare e. v. Generale Synode te dienen van een advies inzake het gravamen tegen art. 36 der Ned. Geloofsbe lijdenis. Eer de Lent: in 'tland komt, moet dit Rapport klaar wezen en tot kennis der Kerken zijn gebracht. Wij voor ons hebben 't liefst, dat deze broeders komen met de verklaring, dat ze niet recht tot een resultaat konden geraken. En dat om twee redenen. Om tot gelukkige herziening der geloofsbelijdenis te geraken, moet een punt zeer sterk en zeer algemeen het voor werp zijn van de biddende onderzoeking en ern stige bespreking eener geheele Kerk, en dit is tegenwoordig met art. 36 niet het geval. Men gaf wel te kennen, dat men bezwaar heeft tegen de aid aai- gegeven omschrijving van de taak der Christelijke overheid op religieus-kerkelijk gebied en 't daaromtrent in art. 36 als Schriftmatig bele- dene niet meer beaamtmaar van een wetenschap pelijk een gemoedelijke actie om in dit zeer moeilijk vraagstuk tot dieper kennis en juiste formulee ring te geraken, bleek ons schier niets. En daarom vreezen wij met alle waardeering voor de aan gewezen broeders, dat dit zou kunnen uitloopen op het zetten van een satinet-lapje op een zwaar zijden kleed. En hier komt bij, dat in deze dagen een res pectabele actie opkwam in de Hervormde Kerk van broederen, die een ernstige poging wagen om art 36 niet slechts voor het wetenschappelijk den ken te rechtvaardigen, doch er zelfs den hoeksteen in vonden waarop ze heel hun kerkelijk ja, hun Staatkundig leven zoeken op te bouwen: Indien wij nu onze, tot dusver gemeenschap pelijke Confessie gaan veranderen, dan maken wij de tweeheidwaaronder de zonen van 't eene zelfde huis, waaronder de issus de Calvin in ons Vaderland, thans lijden, onherroepelijk en snijden de hereeniging, die de toekomst belooft, m. i. onverantwoordelijk af! En daarom hoop ik, dat de herziening van art. 36 geschoven worde op de lange baan! Doch wij weten niet, wat de Synode van Utrecht doen zal. Daarom is het zeker wenschelijk, dat dit vraag stuk worde ingedacht en onderling besproken. Om voor overijling en eenzijdigheid gevrijwaard te blijven, zou o. i. een ernstig broederlijk debat tusschen sommige uitnemende Hervormde ij veraars voor art. 36 en onze meest bezwaarden wel een gewenschte en wellicht over-en-weer winste be lovende arbeid zijn. Wagenaar. Ds. Dijkstra onze Zending-deputaten-praeses verheugt zich, dat 't schrijven van Ds. v. d. MunDick, waarbij hij de school van Horstman „zoowat aanbiedt aan de Zuidelijke Kerken", de aandacht getrokken heeft. De school ligt bijna op ons terreiD, en hoewel er groot bezwaar is tegen uitbreiding van het terrein, zou er misschien iets op gevonden kunnen worden om de grens enkele uren te verschuiven De afdeeling Temangoeng is zoo groot als 3/3 van Utrecht. Als er een kerk opstaat, die zegtGeef ons Horstman en zijn schooldan zou ik zeggen Generale Synode, stap nu die kleinigheid maar over. Maar hoe moet het dan Horstman moet dan door die Kerk beroepen worden als Dienaar des Woords. Hij moet dan in Temangoeng blijven wonen en het toezicht over de school moet vooreerst aan hem toevertrouwd blijven. Aan het hoofd der school moet echter komen als directeur een hoofd onderwijzer met verschillende acten en aan zijne zijde een onderwijzer en een onderwijzeres (de laatste is er reeds). Vermoedelijk zal de Regeering wel genegen zijn om zooveel subsidie te geven, dat die school weinig kost. De Kerk zou dus het tractement aan haar Dienaar moeten betalen. En nu ben ik toch aan 't plannen maken. Als gij eens in het Zuiden komt, bepleit dan eens de samenwerking van de Classes van Zeeland, Noord- Brabant en van de Zuid Hollandsche eilanden (Dordt en Briel). Met elkander zou de last haar niet te zwaar zijn. Maar, vraagt gij, zou de Generale Kas de hulp van die provincies kunnen missen? Ja, mijn waarde, dat is een lastige vraag. De Generale Kas zou door deze overname ook weer een weinig ontlast worden. Maar wij moeten niet te veel over de bezwaren rekenen. Een goed werk moet worden aangevat. Er zijn menschen genoeg in Nederland, die met hun geld geen raad weten. Misschien beweegt God hunne harten. En anders, met elkaar elk wat, dan hebben wij, eer we het weten, een heel kapitaal. Laten de Zuidelijke Kerken maar eens in actie komen Zoo schrijft onze Zending Dijkstra in 't Zon dagsblad. Woorden, ernstige overweging zeer waardEn wat onze actie aangaat, ze begint. W. Uit de acta synodalia of gearresteerde kerken ordeningen van Zeelandt blijkt slechts dit: De Dienaren des Woords verbonden zich aan de kerk, die hen beroepen had, zonder eenige conditie, in maniere, dat ze dezelve niet mochten verlaten, zonder bewilliging van den (dubbelen) kerkeraad. „Op d'andere zijde zullen diegene, bij de welck de beroepinghe der Ministèren staat, gehouden zijn, dezelve van behoorlijcke onderhout te voor zien," blz. 9. Zoo eenige Dienaren door „ouderdom, ziekte oft anderszints" hun dienst voor een tijd moesten „onderlaten", zouden ze toch steeds beroepbaar blijven. Doch over het onderhoud tijdens dezen wachttijd of in dezen ouderdom bepaalt de Mid- delb. Synode van 1591 niets. Die van Goes in 1620 wou iets bepalen over de alimentatie der weduwen. „Wat de alimentatie der weduwen van afge storven predikanten (onder deze Synode behoo- rende verlangt) is goedgevonden met alle eer bieding ende ootmoedigheyt te versoecken aan de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeeland, dat het Haar Ed. Mog- gelieven, in het beneficeeren derzelve niet min te willen doen dan in andere Provintien geschiet." Maar de Synode kreeg 0 op 't request. Alzoo hierop, na verafgaenden naer gelegendheyt van de Personen, tyden ende zaecken, 'telkens als zulk voorkomt, behoor lijk wert gelet, zoo worde onnoo- dig gehouden, hier in ietwat te determineeren. Hieruit blijkt, dat de weduwen beweldadigd werden door de Provinciale Staten. Van een ver zorging door de plaatselijke kerk blijkt niets, 't Zijn de weduwen en predikanten, die onder deze Synode behooren; dus van Zeeuwsche pre- kanten. De verzorging van den provinciaal ex bonis pablicis. Drijft niet derwaarts weer het zwerk? W.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 2