Gode ter eere ook dienstbaar zijn in Zijn
Koninkrijk.
Maar de list wordt juist het meest aange
wend door een ongeheiligd hart, en blijft niet
bedwongen door Gods Woord en Geest, en
dan wordt die listigheid een geschikt wapen
voor den duivel om het tegen Gods Kerke
te keeren.
De listigheid dor slang in het Paradijs was
Satans wapen om onze voorouderen te over
weldigen. De listigheid van Dan in de Kerke
Gods kan gebruikt worden tot heilige doel
einden, n.l. om den tegenstander te verschalken
en te vangen.
Maar wie in de Kerk Gods dien karaktertrek
ontving, bij hem ligt meer dan bij een ander
de zonde aan de deur. O zoo licht weet Satan
uw listigheid als z ij n instrument te gebruiken
tegen Gods Kerk. In de gemeente des
Heeren zijn er Dans, slangen op den weg,
Judassen, verraders, die de hun geschonken
eigenschap van listigheid en voorzichtigheid
gebruiken als wapenen der ongerechtigheid
instee van als wapenen der gerechtigheid.
Hoe gevaarlijk is dus Dan onder de stam
men Israels, Dan in de gemeente des Heeren.
Bij den strijd tusschen Vrouwenzaad en Slan
genzaad, zijn de Dan-figuren het minst te
vertrouwen. Hoe licht laten ze zich door den
grooten wederpartij der Gods gebruiken om Gods
volk en Kerk te verraden, te ondermijnen, te
bijten in 't geniep, opdat paard en ruiter saam
zouden neerstorten.
Ziende het gevaarlijke van het karakter van
Dan onder Israël, roept Jakob op eens uitOp
Uwe Zaligheid wacht ik, o Heere
Als Satan broederen, die met list zijn begaafd,
gebruiken gaat om andere broederen den dood
steek toe te brengen, wat moet er dan
worden van het Israël Gods? Meer dan ooit
gevoelt Jakob op dat moment de noodzake
lijkheid van de verlossing uit Satans klauwen.
O, mocht Hij spoedig komen, Silo, die de
werken des duivels zou verbreken O, mocht
dat Vrouwenzaad spoedig komen om de slang
den kop te verpletteren
Zoo zucht Jakob, de benauwing gevoelende
die er over Gods volk komen kan door Dan's
listigheid: Op Uwe Zaligheid wacht ik, Heere!
Het is de Geest des Heeren, die aldus
zuchtende riep in Jakob om den Verlosser uit
benauwdheid, om de komst van Messias, opdat
Hij uit de netten en strikken des duivels
verlossen zou.
En gelijk die Geest des Heeren in Jakob
zuchtte naar Christus' eerste komstOp
Uwe Zaligheid wacht ik, o Heere zoo zucht
thans onder de bedeeling der Vervulling
diezelfde Geest des Heeren in Zijne Bruid
hier op aarde naar Christus' tweede komst:
Kom, Heere Jezus! Kom tot verlossing Uwer
Kerke uit de listige strikken des Boozen.
God had verlossing beloofd aan Zijn volk.
Jakob klemde zich vast aan dat Woord Gods,
en daarom riep hij, ziende op al Israels be
nauwdheid, geloovig uit: Op Uwe zaligheid
wacht ik, o Heere! Het antwoord op Jakobs
verzuchting volgde in de woorden van Simeon
Mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien. (Luc.
2 30.)
Klemt gij u even standvastig vast aan het
Woord dat Christus wederkomen zal tot
verlossing van Zijn volk, en zucht ook gij
met het oog daarop, bij het zien en onder
vinden van de verraderlijke listigheden der
Dans onzer dagen, verlangende naar de toe
komstige heerlijkheid van Gods Sion:
Kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk?
Datzelfde geloofsvertrouwen dat in Jakob
woonde met opzicht tot Christus' komst in
Bethlehem, wone ook in u met opzicht tot
Christus' komst op de wolken des Hemels,
en zóó spreke de Geest van Christus ook in
uwe harten: Op Uwe zaligheid wacht ik, 6
HeereKerkhof.
Het Formulier om het H. Avondmaal te houden.
Het boek Ruth.
IX.
Nadat uiteengezet is, dat het blijven in de
zonden een reden is, die tot onthouding noopt,
worden de broeders en zusters gewezen op de
bedoeling van deze vermaning.
Het wordt ons niet voorgehouden om de ver-
slagene harten der geloovigen kleinmoedig te
maken.
Het woord der vermaning komt tot onboet-
vaardigen, tot hypocrieten, tot hen, die niet met
droefheid over hunne zonden vervuld zijn.
Maar tot de verslagene harten der kleinge-
loovigen wordt de liefelijke uitnoodiging van het
Evangelie gericht. Zij worden genoodigd. Wie
worden hier genoodigd?
Zij, die gevoelen en belijden: ik ben van mij-
zeiven niet volkomen[en ook niet rechtvaardig.
Wie mocht meenen, dat alleen hij, die zonder
eenige zonde is, ten Avondmaal kan komen, die
vergist zich. Zonder zonde is niemand. Dan kon
den en moesten wij allen ons onthouden.
Er kan dus niemand zonder zonden komen.
Wij allen kunnen alleen komen met zonden.
Het geldt hier, ook voor 't gaan ten Avond
maal, het woord der H. Schrift: „Die gezond
zijn, hebben den medicijnmeester niet noodig,
maar die ziek zijn
In het gaan ten Avondmaal spreken wij uit,
dat er maar één Zaligmaker isonze Heere Jezus
Christus.
Wij spreken uit, dat wij niet zonder Hem
kunnen zalig worden. Ja, dat wij louter en alleen
door Hem kunnen gered worden. Wij liggen van
nature midden in den dood.
Maar wordt dan niet vereischt, dat wij met ze
kerheid weten, dat onze zonden vergeven zijn?
Wordt dan niet gevergd, dat wij ernstig zullen
toezien, wat wij doen?
Zeker is het waar, dat wij ernstig hebben toe
te zien. Maar wij mogen nooit toegeven, dat onze
oude gewoonte, om zoo lang mogelijk het gaan
uit te stellen, goed is.
Juist andersom. Vroeger was het veelal de
gewoonte, en ook thans nog wel, om elkander van
het Avondmaal af te manen. Onder den mis
bruikten term ,,'t is toch zulk een nauw onder
zoek!" werden vele broedors en zusters afge
schrikt! Ja, men durfde wel iemand't kwalijk af
nemen, als hij eens dorst gaan.
Tegen deze opvatting nu hebben wij in naam
van ons Formulier beslist te protesteeren.
Wie worden hier genoodigd?
Broeders en zusters, die aldus hunnen toestand
belijden:
In mijzelven - gansch onvolkomen en niet
rechtvaardig
Mijn geloof? Ach 'tis zoo klein: 'tis verre
van volkomen. Veel vreeze en weinig hope. Veel
droefheid en weinig vertrouwen.
En ge vraagt of ik God dien? Nu ja: ik ken-
wel eens oogenblikken, dat ik zou zeggen met
den dichter:
„Ik kies den weg der waarheid voor mijn voet
maar ook hier volbreng ik dit goede niet. En
hoe dikwijls is mijn ijver verflauwd; hoe weinig
leef ik nog voor den Heere! Hoe kleeft mijne ziel
aan het stofEn zie, dat zou toch zoo niet moe
ten zijn. Als ik denk wat Christus voor zondaren
heeft geleden, als ik peins over Gods Vaderlijke
ontferming en teedere barmhartigheid ach,
dan zou toch, als ik een kind des Heeren ware,
meer van die liefde moeten gesmaakt worden
ja ik zou met den psalmist moeten kunnen zeggen
„Ik zal u hartelijk liefhebben, Heere mijne
Sterkte!"
Gods volk zal immers zijn toebereid tot Zijnen
dienst, en met mij is het daar nog verre vandaan.
Met velerlei twijfel heb ik nog te strijden en
velerlei aanvechting is nog dikwerf mijn deel.
En ook struikel ik nog dagelijks. Met gedach
ten overtreed ik Gods geboden. En al word ik
misschien voor uiterlijke zonden bewaard, toch
weet God de Heere zeer wel, wat booze gedach
ten soms door mijne ziel kunnen gaan, en welke
zondige begeerten in mij kunnen opkomen.
En zoo is mijn toestand niet maar eens nu en
dan, maar dagelijks heb ik met dit alles te
strijden. Als ik zie op mijzelven, dan ben ik
geneigd mijn toestand aldus saam te vatten:
,,'k Ben ellendig, diep in nood,
Gansch van heul en hulp ontbloot."
Wij herhalen, wie aldus zijn toestand omschrijft,
die wordt in den naam des Heeren ernstig en
beslist genoodigd tot de tafel des verbonds.
Want tot alle bekommerde en vermoeide ziel,
hebben we deze vraag te richten:
Zijn deze uwe gebreken u van harte leed?
Belijdt ge ze in uwe gebeden voor God? Is het
uw gebed, dat God ze om Christus verdienste
vergeven zal Is het uwe vraag, dat God u ken
nis en genade schenke om tegen uw ongeloof te
strijden? En al vindt ge het volbrengen niet, is
toch in uw hart de keuze om den Heere te wil
len dienen en volgen?
En zoo ge hierop waarlijk „ja" durft antwoorden
dan zegt ons formulier: die droefheid en be
geerte dat is door de genade des Heiligen
Geestes.
De Heilige Geest heeft dit in u gewerkt. Hij
is uitgezonden in uw hart. Hij heeft u toegeëigend,
wat ge in Christus hebtnl. de afwassching
uwer zonden.
Zie, hier wordt de volle rijkdom van Gods
Evangelie u toegeroepen. „Komt tot de wateren,
o, alle gij dorstigen. Al is er nog zonde en zwak
heid in u overgebleven, als dit tegen uw ml is,
wees dan, gij arme en vermoeide ziel in den naam
des Heeren verzekerddat deze zonde en zwak
heid u niet kan hinderen. God zal u in genade
aannemen en dezer hemelsche spijze en drank
waardig en deelachtig maken. Al zijt ge uit
zwakheid in zonden gevallen, vertwijfel nochtans
niet aan Gods genade, en blijf niet in uwe zonden
liggen. Overmits gij een eeuwig verbond met God
hebt, zoo sta op en ga tot uwen Vader. Belijdt
Hem in Christus uwe overtredingen. En wat gij
aan uwen broeder niet kunt volbrengen, dat zal
de God aller genade en de Vader van alle barm
hartigheid aan u doen zeventig maal zeven maal
zal Hij u vergeven. Menigvuldiglijk vergeeft Hij,
Ja, juist daarom roept B ij u hier aan dezen disch,
om u opnieuw, openbaar, plechtig met een heiligen
eed te beteekenen„Ik, Ik ben het, Die uwe over
tredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk
uwer zonden nietv. d. Kamp.
Zij bleven aldaar.
De naam nu dezes mans was
Elimelech, en de naam zijner
huisvrouw Naomi, en de naam
zijner twee zonen Machlon en
Chiljon, Efrathieten, van Bethle
hem—Juda, en zij kwamen in de
velden Moabs en bleven aldaar.
Ruth. 12.
De heilige geschiedschrijver vermeldt u in
vers II de namen der landverhuizers, de namen
van hen, die op zondige wijze het heilige Bondserf
verlieten.
Die namen hebben veel te zeggen. Elimelech's
naam beteekent„mijn God is mijn Koning"
die van Naomi: „de aangename of liefelijke";
die van Machlon„de zieke" en die van Chiljon
„de wegterende."
De namen der zonen wijzen u niet op kracht
en gezondheid, en profeteeren geen hoogen ouder
dom, dien zij dan ook niet zullen bereiken. Hun
graf zal zijn in de velden Moabs. Misschien had
de Heere aan dit echtpaar wel meer kinderen
geschonken. Wij zouden het haast willen afleiden
uit de beteekenis der namen van deze beide zonen.
Het 20U dan een zwak geslacht zijn geweest,
zooals er ook in onze dagen zoovele zijn. Daar
zijn veel ouders, die vele kinderen ontvangen,
maar ze even spoedig weêr moeten afgeven. Het
is een kroost zonder levenskracht, dat aan geen
enkele krankheid weerstand kan bieden. En
zoo komt het, dat ouders, die toch vele kinderen
zich zagen geboren worden, ten leste toch slechts
een enkele overhouden.
Twee zonen hadden Elimelech en Naomi.
Zeerzeker was het van den Heere vervloekte
Neo-Malthusianisme tot beperking van het kin
dertal onder Israël niet bekend, en dat zelf voor
zienigheid-spelen op zijn heilige erve een zaak,
welks toekomstig bestaan zelfs niet vermoed werd.
Het is de zonde onzer eeuwde vloek onzer
natiën; de ontwijder der huwelijken; eene open
baring van het gruwelijkst egoïsme. Ons chris
tenvolk zij gewaarschuwd tegen dezen gruwel
der goddeloosheid en zedeloosheid onzer dagen.
Kinderen ontvangen is een zegen en werd onder
Israël alzoo beschouwd. Het verbondsvolk breke
uit .ter rechter-en ter linkerzijde, opdat onze ge
slachten in kracht en macht en menigte die der
ongeloovige overtreffen.
Wij zouden zoo zeggen, wanneer wij lezen,
dat zij in de velden Moabs kwamendat hun voor
spoedige reis een bewijs van Gods gunst was.
Wij, menschen, zijn zoo haastig in onze gevolg
trekkingen en zien aan, wat voor oogen is. Immers,
zoo menigeen gaat het op zondige wegen voor
spoedig maar de dichter van Ps. 73 leerde inzien,
nadat hij in Gods heiligdommen was ingegaan,
dat de Heere degenen, die Hem verlaten, op
gladde plaatsen zet. De zegen kan ook een vloek
zijn. God komt op Zijn tijd, om fijdelijken voor
spoed door ontzaglijken tegenspoed vaak te laten
volgen. Gij zijt alleen dan in Gods gunst, wanneer
ge naar zijn geopenbaarden wil wandelt.