Geestes: Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven. Dat woord is evenwel niet slechts om ons te troosten, maar ook om ons te onderwijzen ter Zaligheid. Om in den Heere te sterven, moet men in den Heere z ij n, en in den Heere leven. Er is op aarde een geestelijk lichaam van Christus, waarvan Christus het Hoofd is en de ware geloovigen de leden zijn. De Schrift gebruikt daarvoor het beeld van de wijnstok en de ranken. De rank vertoont het leven van den wijnstok, en brengt de vruchten voort van den wijnstok, omdat zij hare levenssappen trekt uit den wortel van den wijnstok. Wie van het op aarde lerende lichaam van Christus een levend lidmaat is, die i s in den Heere, die leeft in den Heere, die arbeidt in den Heere, en die zal dan ook eenmaal sterven in den Heere. Want het verband met den wortel Christus is voor eeuwig gelegd, en kan nimmer verbroken worden. Noch hel, noch dood, noch Satan noch duivelen, zullen ons ooit kunnen scheiden van den Heere. Christus leeft in de zijnen, hetzij ze nog op aarde toeven, hetzij zij van de aarde werden opgeroepen. Christus is hun volheiden hetzij dat zij leven, hetzij dat zij sterven, zij zijn des Heeren. Daar is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn. Die in Christus zijn, en leven, zullen ook in Hem blijven, al sterven ze. Zalig immers zijn de dooden, die in den Heere sterven. Wie niet in den Heere sterft, die sterft ontzettende gedachte buiten den Heere. Buiten den Heere sterven, buiten Christus sterven, dat moet het lot zijn van allen die buiten Christus leefden en buiten Christus waren. De vraag is dus Wie is in den Heere En het antwoord moet luiden Die Hem ingeplant is door een oprecht geloof. Het ware geloof geeft het kenmerkend onder scheid tusschen hen die in den Heere zijn en leven, en die buiten den Heere zijn en leven. Slechts wake men tegen de verkeerde op vatting alsof onder dit ware geloof moest ver staan worden een volwassen geloof, een verzekerd geloof, een zeer sterk geloof. Want wie het leven in zichzelven niet kan vinden, en het daarom buiten zichzelven zoekt, en zoekende zich heengetrokken ziet naar Golgotha's kruis, om aldus toevlucht te nemen tot den eenigen schuldovernemenden Borg en Zaligmaker van zondaren, Christus J9zus, die is niet buiten den Heere, en leeft niet buiten den Heere, maar heeft in zich zeiven een bewijs van in Christus te zijn. Doch het toevluchtnemend geloof mag niet aldus blijven. Zou er een waar geloof zijn zonder werken? Blijft een rank, die in den wijnstok is, onvruchtbaar Is er leven, als het leven zich in niets openbaart Of om met onzen Heidelberger te spreken Is het mogelijk, dat degenen, die Christus inge plant zijn door een waar geloof, niet zouden voortbrengen vruchteD der dankbaarheid Goed licht werpt schijnsel af. Een goede boom brengt voort goede vruchten. Wie in den Heere is en in den Heere leeft, die draagt ook vruchten des geloofs in den Heere, die a r b e i d t in den Heere, en als hij straks sterft in den Heere, zal hij rusten van zijn arbeid, en zijne werken zullen hem volgen, (d. w. z. achteraan komen ten hemel in), opdat hij naar de mate dier werken des geloofs en der liefde van God ontvange het toegezegde genadeloon. Als het den menschen nu eens gevraagd wordt, of ze niet gaarne in den Heere zouden willen sterven, dan behoeft ge aan hun antwoord niet te twijfelen. De zucht van Bileam wordt nog menigmaal geslaakt op aardeMijne ziele sterve den dood der oprechtenen mijn uiterste «ij gelijk het zijneDoch even menigmaal schier wördt uit het oog verloren, dat wie sterven wil als een oprechte, eerst leven moet als een oprechte (d.w,z. als een gerechtvaardigde door het geloof). Nu moet ge dat Bileams verlangen niet zoeken bij de kinderen der wereld vol ongeloof, maar juist onder de gedoopten, die (Hebr. 6> eenigszins de hemelsche gaven en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben. Zij komen juist onder den indrnk van het zalige afsterven der geloovigendat uiteinde treedt onder een begeerlijk licht voor hunne oogen, en daarom wenschen ze in den Heere te sterven. Doch dat wenschen is geen teeken van vroomheid, en baat niets. De Schrift houdt ons voor den onveranderlijken regel des verbonds: Wilt ge in den Heere sterven, leeft dan in den Heere, arbeidt in den Heere. Wenscht ge te sterven den dood der oprechten, leeft dan eerst het leven der oprechten. Het woord van onzen Heiland moet ons daarom steeds dieper in de ziele dringen Zonder Mij kunt gij niets doenNiets: niet strijden, niet arbeiden, niet denken, niet willen, niet leven, niet sterven. En ieder die lid is van de gemeente des Heeren op aarde, beijvere zich dan om in zijn leven en arbeid te toonen, dat hij is een levend lidmaat van Christus. Dan is het sterven voor hem een overgeplant worden uit den hof dezer zondige aarde naar de zonnige velden van den hemel der heerlijkheid. Waarop onze ziele zich dus dag en nacht spitsen moet. dat is dit: in den Heere te z ij n, in den Heere te leven, in den Heere te arbeiden, in den Heere vruchten te dragen. Na den arbeid volgt dan de rust. Want zalig zijn de dooden die in den Heere sterven; Hunne werken volgen hen na. Kerkhof Het Formulier om het H. Av. te houden. VII. Het H. Av. behooren wij te houden tot onzen troost. Ook hier meen en wij geen betere omschrij ving van dit begrip itroost" te kunnen geven, dan door de opstellers van onzen Heid. Cate chismus is gegeven. Troost, zegt Ursinus, is een zeker besluit van het verstand, waardoor we tegenover iets ongelukkigs dat we hebben, eenig goed stellen en door dit goede te beschouwen de smart verzachten en het ongeluk geduldig dragen. Nu is het volkomen waar, dat alle overleg gingen en besluiten van het verstand ons niets zullen baten, wanneer de H. Geest, de Trooster, ons niet vertroost. Alle redeneeringen en overleggingen zijn niet in staat de smart des harten weg te nemen. Alleen God door Zijnen Geest kan ons de ware vertroosting schenken. Maar dit ontslaat ons nooit van de verplichting om ons rekenschap te geven van de middelen, waardoor de Heilige Geest ons dien troost wil schenken. Door dit te verzuimen, komen we tot vele buitensporigheden. Zekerwe belijden allen, dat we 't H. Av. houden tot onzen troost, en tot versterking van ?t geloof. Maar wanneer de vraag wordt gedaan Waarin bestaat deze troost? Waarin vinden we deze versterking? dan zijn de antwoorden veelal zeer verschillend en ook menigmaal vaag of verward. Waarin bestaat deze troost? Hoe wordt hy genoten? Is het eene ontroering des gemoeds? Of is het een zichtbare aandoening? Of is het een genieten van een bijzondere belofte, waar mede de Heere ons voorkomt? We stemmen gaarne toe, dat eene rechte overdenking van 'tH. Av. ons wel ontroeren Aran, en wel ontroeren kan in die mate, dat ons onze aandoeningen zichtbaar overmeesteren. Maar plicht is het, deze ontroeringen en aandoeningen zooveel mogelijk te bedwingen; niet in uiterlijk vertoon, of in een bepaalde gestalte hebben wij den troost des Avondmaals te zoeken. En beslist hebben wy te ontkennen, dat de troost even groot als de ontroering of aandoening zou zijn; ja, dat er zonder dezen bevindelijken weg geene vertroosting zou zijn Ook geven we gaarne toe, dat onze Heere God vele en velerlei middelen heeft om onze aandacht te bepalen bij een of ander woord uit de H. Schriften we zullen allen eenstemmig zijn in 't gevoelen, dat hierin soms een wonder lijke vertroosting kan liggen. Maar verwerpen moeten we de meening, alsof er zonder de over denking van één bepaalden tekst geen zegen zou zijn; en ganschelijk is als dwaling te be schouwen, en dies ernstig te bestrijden, 't voor wendsel, alsof elke invallende plaats ons recht streeks van den Heere werd gezonden, als eene vingerwijzing, hoe ons te gedragen. Dit blijkt wel hieruit, dat men dikwerf ziet, hoe deze schriftuurplaatsen zonder verband of samenhang, gansch verkeerd worden verstaan en versierd, (of liever misbruikt) met een „eigene uitlegging", die dan zou heeten vrucht te zijn van de onmid dellijke leiding des H. Geestes! Dit, we herhalen het, is een verwerpelijk gevoelen. Den troost van 'tïï. Av. zoeken'wij op een andere wijze. We beschouwen eerst het kwade, dat wij hebben, n.l. dat wij kinderen des toorns zijn naturedat' 't oordeel Gods op ons rust. Deze biddende overdenking van onze natuurlijke gesteldheid, ook van onze dadelijke zonden en ook dat wij nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn, leidt tot vernedering, tot verootmoediging, tot verbrijzeling des harten. Natuurlijk hebben wij ons hier wei te wachten, en ook op alle punten der waarheid, voor lijde lijkheid in verkeerden zin. Want men zal u spoedig opmerken: „Zeker, zeker, lieve broeder dit alles is waar! Maar dat is geen vrucht van eigen akker! Als ge daar zoo eens bij bepaald wordt, dan is dat goed, maar uit uzelven kunt ge dat niet!" We kennen allen deze redeneering wel en ook dat er een massa vroomklinkende termen bestaan om deze onvrome zaak een mooien schijn te geven. Hiertegenover zij opgemerkt, dat we een iegelijk vermanen tot zelfonderzoek, beginnende met de overdenking van zonden en ellende. En wanneer gij dan gevoelt, dat u dit een afkeer is, dat deze overdenking u met wrevel vervult, of dat zij u voorspiegelt, hoe er nog heel veel goeds bij u gevonden wordt, wees dan ernstiglijk gewaarschuwd in den naam des Heeren! Want dat zijn kwade teekenen. Ze komen voort uit den ouden mensch. Maar, daarentegen, als u deze overdenking met smart en droefheid vervult, ja, u in vele benauwdheden soms brengt, u vervult met een afkeer over uzelven, u de tollenaarsbede doet bidden: „o, God! wees mij, zondaar, genadig!" laat dit dan uwe vertroosting zijn, dat het bloed van Jezus Christus ons reinigt van alle zonden. Ja, kunt ge getuigen, dat ge met heilbegeerig verlangen naar dien Zaligmaker uitziet, laat het dan u verzekerd mogen worden, dat het God is, Die dit willen in u heeft gewerkt. Hij heeft door Zijnen Heiligen Geest, om en uit de ver dienste van Christus, u deze genade geschonken, dat ge ontdekt zijt aan uw staat, en Christus u dierbaar wordt. Erkennen we dan ook, nietwaar? dat God deze zaak heeft gedaan, dan is dit het practische bewijs, dat Hij gedenkt aan Zijn verbond en bezig is aan u te volbrengen, al wat Hij beloofd heeft! Ja, „doet uwen mond wijd open, en Ik zal hem vervullen!" zegt de Heere. Laat ons dan overdenken de groote barmhartigheid onzes Gods, de onuitsprekelijke liefde Gods, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, tot een volkomen Zaligmaker, Ook voor u, voor u per soonlijk heeft gegeventot uw eigen Zaligmaker; want God toont immers, wat Hij ook op vele manier, in de H. Schrift zegt, dat ditde keuze uws harten, de zelfontdekking, de verbrijzeling, dat dit vruchteu zijn van Zijne genade, dat ge door den Heiligen Geest zijt wedergeboren, dat ge in Christus ingeplant zijt, dat ge het eigen dom zijt van uw getrouwen Zaligmaker. Opdat ge dit beter zoudt leeren verstaan, laat God u in het Avondmaal het lijden en sterven van Christus voorstellen; opdat ge dit beter zoudt leeren gelooven, komt Hij uwe onge- loovigheid te hulpe, door ons nogmaals in dit sacrament te verzekeren, dat Hij ons vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt, vanwege het eenige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht. Vandaar, dat we nu in 't formulier van 't H. Av. een nadere aanwijzing vinden, waarin wordt getoond, wie niet en wie wel ten avondmaal kunnen gaan. Want zij, die het werk der zelf beproeving ernstig opnemen, zijn dikwijls bezet met velerlei vreeze; ook hebben zij menigmaal ten dage der voorbereiding en teD tijde des H. Av. te worstelen met vele aanvechtingen en worden licht verstrikt door de listen des Satans. Daarbij komt dat door verkeerde beschouwing der waarheid, men somwijlen ook nog hoort, dat dezen bekommerden zielen 't gebruik des Avondmaals wordt ontraden. Opdat nu ieder kunne weten, of hij niet, dan wel kan gaan, wordt ons voorgehouden, dat wij de uitkomst onzer zelfbeproeving zullen toetsen aan de vol-

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 2