13e Jaargang.
VRIJDAG 16 SEPTEMBER 1904.
No. 38.
y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER pEREFORMEERDE JCeF^KEN
IN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 33:22.
^ZeELAND, pOORD-pP.ABANT FN J_HMBUF(G.
Onder Redactie van Dr. L. H. WAGENAAR,
DD. VAN DE KAMP, KERKHOF, MULDER e. a.
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 Sam. 15:22.
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
8 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LË COÏNTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz,, eve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
NIET OM NIET.
„Ik zal den Heere, mijnen God niet
offeren brandofferen om niet.
2 Sam. 24 24m.
David had een groote zonde begaan tegen
den Heere door de telling des^vjrïks. De man
naar Gods harte hi£:i zich^doorNtatan laten
verleiden tot een daad van hoogmoed. Maar
door diezelfde daad liet David ook Israël
zondigen; het werd er door afgebracht van
zijne hooge bestemming, welke God het gegeven
had, n.l. om het volk Gods te zijn. Door die
volkstelling kwam Israël feitelijk op één lijn
te staan met de volkeren rondom, en zou het
een militaire natie worden, die in het gr,oote
aantal van strijdbare manschappen'zijn sterkte
en vastheid ging zoeken.
Zulk eene afwijking van koning en volk
'oeiden kon de Heere niet ongestraft iaien.
Het kwaad moest in beginsel gekeerd. Daarom
moest Israël onder de tuchtroede doorgaan.
De Heere liet David de keuze tusschen
drie kastijdingen, waarvan de koning, berouw
gevoelende over zijn zondigen hoogmoed, in
diepen ootmoed de pestilentie koos, zeggende
Laat ons toch in de hand des Heeren vallen,
want Z ij n e barmhartigheden zijn vele, maar
laat mij in de handen van menschen niet
vallen. Wat er ook komen mocht, hij achtte
zich het veiligst in de handen Gods.
De vreeselijke bezoeking woedde onder het
Eindelijk Yragensmoede.
8)
Nog eens een straatje omgeloopen om ze tegen
te komen.
Vlak bij. Weer diezelfde stem, koel, waaruit
niets geen teederheid sprak. Hij zag haar aan,
maar een kalme nietzeggende blik gleed laDgs zijn
aangezicht. Lodewijk was een weinig terneerge
slagen.
Wat moet ik daarvan denken? peinsde hij.
Zou ze boos op me zijn? Dat kan niet waar zijn.
Maar waarom zoo koel?
Zeker heeft ze mijn liefde voor haar gemerkt,
en daarom misschien wat verlegen, haar onder
drukkend. Nu ja, ze moest het immers weten.
Hebben mijn oogen het haar niet gezegd, al durfde
mijn mond de woorden nog niet uitspreken, dat
ik ze liefheb.
Hij verschrikte van zichzelf, toen de laatste
woorden gesproken waren.
Hij haar liefhebben. Ja, nu juist gevoelde hij
het des te beter. Nu zij hem koel behandelde.
En wist het nu zeker, dat zij een plaats in zijn
hart veroverd had. Zonder het te weten had haar
beeld, haar ik de vesting stormenderhand inge
nomen. Met die gedachte bezield wandelde hij
huiswaarts, waar zijn tante hem reeds met onge
duld wachtte.
Zoo eindelijk thuis, zei de ze gekscherend.
Is het dan al zoo laat Zeker het hoofd zoo vol,
dat je aan geen tijd meer dacht, plaagde ze.
Een glimlachje was zijn antwoord.
Zeker wat op het hart, omdat je zoo stil bent
Geen antwoord.
gansche volk. Daar komt de slaande Engel
ook Jeruzalem bedreigén. David valt diep in
de schuld. „Ik, ik alleen heb gezondigd,
maar wat hebben deze schapen (d. i. dit
weerlooze volk) gedaan? Uwe hand zij toch
tegen mij en tegen mijns vaders huis." Het
is dezelfde taal van eenPaulus, die zichzelven
de voornaamste der zoi daren achtte.
De Heere, die den nederigen genade geeft,
riep den slaanden engel terug: „Het is genoeg,
trek nu uwe hand af." En Davids ziele was
vervuld van dankbaarheid voor de verkregen
verlossing.
Terstond is hij bereid des profeten bevel
te volvoeren om een altaar den Heere te
bouwen op dezelfde plaats, waar de staande
eDgel gezien was. In eigen persoon zijn
hart was niet verheven door genade gaat
Hij u<ia. Arauna, kw.ng der Jebuskten, m
wiens bezit dat stuk gfonds is. David vraagt
den dorschvloer mitsgaders alle benoodigdheden
voor het brandoffer te mogen koopen. Arauna
bejegent hem niet slechts eerbiedig, maar
biedt bovendien David alles ten geschenke
aan. Doch beslist, zonder eenige aar
zeling wordt dat aanbod door David van
de hand gewezen, „Neen", zoo spreekt hij
tot den hem onderworpen Arauna, niet alzoo;
ik zal er u den vollen prijs voor betalen,
want ik zal den Heere, mijnen' God, niet
offeren brandofferen om niet." Al vroeg
Zou hij het tante vertellen? Ja, wie moest hij
het anders doen?
Je vraagde me, tante, of me iets kwelde. Ik wil
u mijn gevoelens niet verbergen. Ge moogt het
weten, beter vroeg d>n laat.
Weet Ge nog, zoo begon hij, dat ik dezen winter
met Keetje Fokker schaatsen gereden heb? Jawel
zei Haute kalmpjes.
Nu! dat meisje is geen oogenblik uit mijn ge
dachten. Ik heb haar lief fluisterde hij bijna on
hoorbaar. Wat denkt u er van? Kan het uwe
goedkeuring weg dragen?
De oude vrouw zweeg een poos en hervatte
toen Keetje is een net en braaf meisje waar niets
op te zeggen valt. Slechts een bezwaar heb ik,
ze behoort tot de Gereformeerde Kerk. Nu kan
ik daarover niet oordeelen of zij het bij het rechte
eind heeft. De zaak is deze. Mijn vader en moeder
behoorden beide tot de Hervormde Kerk. Nu
zijn zij in den hemel, naar ik gelooven mag, en
waar mijn toekomst ook is.
Ik ben in die kerk gedoopt, heb daar belijdenis
gedaan. Ook gij hebt daar het teeken des verbonds
ontvangen.
We hebben hier altijd godvruchtige en vrome
leeraars gehad en ik voor mij wensch daar te blijven.
Als ik sterf, ga ik naar de zalige gewesten, dus
daarvoor behoef ik mij niet bij de Gereformeerde
Kerk aan te sluiten. Al dat strijden brengt niemand
dichter bij den hemel.
Maar als je met Keetje spreekt, laat dat onder
werp dan niet ruoten, al wordt het niet op den voor
grond geplaatst. Verder hoop ik, dat je slagen
moogt en mijn Lodewijk er een goede vrouw en ik
er een goede dochter aan zal hebben.
dus Arauna nojg zulk een hooge geldsom,
David wilde den dorschvloer koopen. Niet
Arauna, maar David moest den Heere een
offer der dankbaarheid brengen. Doschvloer
en offerbeesten moesten daarom eerst door
koop zijn wettig eigendom zijn geworden.
Alzoo kocht David den dorschvloer en de
runderen voor vijftig zilveren sikkelen En
David bouwde aldaar den Heere een altaar, en
offerde brandofferen en dankofferen.*)
David wilde dat er uit zijne daad spreken
zou oprechte dankbaarheid en volle toewijding
des harten aan den Heere. Het was allerminst
zijn wensch er zoo goedkoop mogelijk af te
komen.
Zijne offerande moest besprengd zijn met
het zout der liefde. Daarom betaalde hij aan
In 1 Kron. 21 vs. 25 staatDavid gaf aan
Ornan '<d. i. Ar*oi>ft) voor die plaats zeshonderd
gouden sikkelen. Deze beide uitspraken strijden
evenwel niet met elkaar. De kantteekenaren geven
deze oplossing: David betaalde 50 zilveren Bikkelen
voor de runderen en 600 gouden sikkelen vooi den
dorschvloer. Ons dunkt eene andere oplossing beter,
n.l. dat er van twee verschillende koopen gesp oken
wordt. In Samuël alleen van datgene wat David
strikt noodig had voor het te brengen offer: dorsch
vloer en runderen. Bij dien eersten koop betaald
David 50 zilveren sikkelen. Naderhand kocht David
met het oog op een te bouwen Huis des Heeren
de geheele plaats, hofstede met aangrenzend land
erbü, voor 600 gouden sikkelen. Daarvan handelt
de kroniekschrijver. De eerste koop bedroeg 175,
de tweede ongeveer 16200 in onze munt.
Hotante u spreekt .al zoo bout, maar zoover
is het nog niet hoor.
Maar, jongen, daar is het vragen toch voor.
Ja! als ik dat maar goed durfde?
Houdt ze van je, hervatte de oude vrouw.
Ja, dat geloof ik welmaar van avond was
Keetje een weinig koel tegen me.
KomKom geen zwarigheid voor den tijd.
Je weet mijn gedachte en daarmee kan je wel
vrede hebben.
Zou ik het wagen on Keetje te vragen
Die gedachte kwelde hem den ganschen dag, en
zijn werk leed soms daaronder. Weder waren
enkele weken voorbijgegaan en nog leefde hij in
die pijnlijke onzekerheid.
Eindelijk na lang beraad de stoute schoenen
aangetrokken.
Hij nam uit de lessenaar een velletje papier en
schreef een kort briefje van den volgenden inhoud
Geachte mejuffrouw.
Over een belangrijke zaak zoowel u als mij be
treffende wenschte ik een onderhoud.
Morgen avond wilde ik u bezoeken. Hopende
u dan te ontmoeten verblijf ik met hoogachting.
Uw d.w,
Lodewijk Stevenz.
Al klaar; de brief dichtgeplakt en naar het
postkantoor gebracht.
Een aarzeling doet hem wachten, nu hij daar ge
komen is. Zal hij hem in de bus werpen? Het wagen?
Ja daar ligt hij!
Een pak van de schouders, het is gebeurd en
met de hoop op een goeden uitslag spoedt hij zich
huiswaarts. (Wordt vervolgd)
MET MEDEWERKING VAN