13e Jaargang. VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1904. No. 37. Weekblad gewijd aan de Belangen der Gereformeerde Kelken IN ^EELAND, jNoORD-^F^ABANT EN J-^IMBUF^G. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hy zal ons behouden. Jesaja 33:22. Onder Redactie van Dr. L. H. WAGE NAAR, DD. VAN DE KAMP, KERKHOF, MULDER e. a. Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE C01NTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enz,, gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. GODS CRITIEK GEVRAAGD. Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mü, en ken mijne gedachten. En zie, of bjj mq een schadelijke weg zij, en leid m;i op den eeuwigen weg. Psalm 139 23, 24. Dat anderen critiek uitoefenen op onzen persoon, op ons werk, op ons woord, op ons gedrag, is, al moge het somwijlen onaange naam aandoen, toch nuttig. Door te luisteren naar critiek gaan onze oogen open voor eigen feilen. Alleen de waanwijze, die met zichzelven ingenomen is, acht eigen persoon en doen en denken boven alle critiek verheven, en toont zich ontstemd, indien men over hem een oordeel velt. Maar de verstandige vertrouwt niet op zichzelven, luistert naar het oordeel van ande ren, doet er zijn winst mede en tracht daarnaar zijn gedrag en W6rk te verbeteren. De recht vaardige sla mij, zegt David, het zal weldadig heid zijn; en h;j bestrafte mij, het zal olie des hoofds zijn. (Ps. 141 5.) Hoe hooger de persoon staat, die critiek oefent, en hoe zuiverder hij de gebreken kan aanwijzen, des te meer zal zijn woord ingang vinden en de critiek ook doel treffen. Want een mensch, dien het er om te doen is, zijne gaven te ontwikkelen, stelt zich ge willig onder het oordeel van deskundigen, vraagt om de critiek van zijne meerderen in kennis en ervaring. Eindelijk Yragensmoede. 7) Zij geloofde zich niet onder zulk een kerk verband te mogen begeven. Wel erkende Jansen zijD gebreken, maar dit moest, volgens hem, juist een prikkel zijn, zich niet af te scheiden van de kerk. Maar alle krachten inspannen om die, zooveel als mogelijk was, te reformeeren. Zij wist het, zij mocht de gereformeerde kerk niet prijsgeven, waar het Koningschap van Christus erkend werd. De tucht gehandhaafd en geen leervrijheid werd toegestaan. Zij zou God bedroeven en Hem oneer aan doen, als zij haar man volgde naar de plaats, waar leervrijheid heerschte op den kansel en de kroon gerukt was van het hoofd van Christus, den Koning zijner kerk. De schaduw werd breeder en donkerder, toen haar een kind geboren werd, dat daar den heiligen doop ontving. Hoe woelde en bruischte dat in het rusteloos hart. Maar toch, zij moest haar man krachtens Gods wil onderdanig zijn. En de huwelijkszon, die slechts korten tijd hun pad helder beschenen had, werd verduisterd. Wolken van verdeeldheid pakten zich samen, werend vroolijke zonneschijn. Zij, die elkander hadden moeten steunen en troosten, bewandelden ieder een afzonderlijk pad, verbergende hun leed voor elkander. Elks hart treurde over de breuk, die ontstaan was in hun huwelijk. Tweeërlei belijdenis was een beletsel voor hun één zijn. Een scheidsmuur was opge trokken tusschen beider hart. Dit is mijn kind, een beginsel, een schending Doch is aller menschen oordeel feilbaar, onfeilbaar is de critiek van God, het oordeel des Heeren over onzen persoon en over ons werk en over ons gedrag. Die critiek levert de Heere op ons in en door Zijn Woord. En daarom zal de verstandige zich geduriglijk stellen onder de critiek van Gods Woord. David bezingt in psalm 139 de alwetendheid en alomtegenwoordigheid des Heeren, en hij weet dat daaimee gepaard gaat een oordeel des Heeren over zijn zitten en opstaan, over zijne gedachten en werken. Maar hij schuwt die critiek Gods niet, want hij wil geen gemeenschap hebben met de goddeloozen, zie vs. 19 22. Neen, hij vraagt veeleer om door den Heere gecritiseerd te wordenDoorgrond mij o God! en ken nr'in hart; beproef mij en ken mijne gedachte^. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg. Oppervlakkig zou men meenen, dat het over bodig ware die vraag te doen. Heel de psalm toont klaar en helder, dat het voor een menschen- kind onmogelijk is, Gods alwetendheid en alomtegenwoordigheid te ontvluchten. Al sloeg iemand zijn bed op in de hel, hij kan er God niet ontwijken. Want ook daar op die plaats der verlatinge Gods is God noch tans. Ja, geen enkele schuilhoek der harten, geen enkele plooi der gedachten is voor den Heere verborgen. Bedekselen bestaan er voor van de huwelijkstrouw. Man en vrouw behooren één te zijn en tweeërlei levensrichting, ook al is dit slechts op kerkelijk gebied, werkt verkeerd in de opvoeding der kinderen. God Zegt, opdat die twee één zijn! Ze zijn verplicht tot de ware eendracht. Eén in denken, in willen en handelen, heiligt het echtverbond. En onder Gods zegen zullen de goede vruchten niet achterblijven. Deze geschiedenis vertelde ik u, opdat zij u tot een voorbeeld moge zijn. Nu is het nog niet te laat en kunt ge Lodewijk met een vrij en gerust gemoed afwijzen. Wees vriendelijk tegen hem, dat is Christenplicht, maar vermijdt alles wat tot een nadere kennismaking zou kunnen leiden. Houdt uw pad zuiver, door hem geen veelbeteekende blikken toe te werpen, die zijn gemoed slechts zouden opwinden. Vraag den Heere om bijstand en kracht, om ook in uw jonge leveD, Zijn eer hoog te houden, Zijn wil te volbrengen, ook al kost dit soms smart. Weet dan! onze Heiland zal u troosten. Hij heeft de lichamelijke smart voor ons gedragen, niet opdat wij slechts met onze geestelijke nooden tot Hem mogen komen, doch hij weet ook wat zijne kinderen naar het lichaam behoeven. Keetje besloot haar offer te brengen uit liefde tot God en haar moeder, maar weinig vermoedde zij dat dit haar nog zooveel moeite en strijd zou kosten. Hoofdstuk 6. Lodewijk zei tante op zekeren avond tot hem, nadat hij van de fabriek thuisgekomen was, „je wandelt tegenwoordig als het werk afgeloopen Zijn oog niethet dringt door alles heen. Ieder Schriftlezer weet dat wel. Doch daarom bidt nog niet ieder gelijk David hier. De geestelijk-eigenwijze vraagt geen critiek, tracht ze liefst te ontduiken, schrikt er voor terug als hij bedenkt, dat God is een kenner der harten en proever der nieren. Immers, de zondaar van natuur tracht dat te vergeten tracht het weg te redeneeren, wijl hij zeer goed weet, dat noch zijn gedachten, noch zijn woorden, noch zijn werken de critiek Gods doorstaan kunnen. De zondaar buiten genade vreest Gods alwetendheid en bidt niet om het oordeel des Heeren over zichzelven. Als ge de gedachten zijns harten eens kondet lezen, dan zouden ze hierop neerkomen o God. doorgrond mij toch nietdoe maar, alsof Gij mijn hart niet ziettoets mij toch niet en merk niet op mijne gedachten. Sluit Uwe oogen maar dicht, zoodat mijne zondige wegen door U niet gezien worden, en laat ik maar mijn eigen gang gaan, al loopt die ook uit op het eeuwig verderf. Maar anders staat het met het kind Gods, dat door genade zichzelven leerde kennen. Hij weet het wel, dat hij vol onreinheid en gebreken is, en toch roept hij om het oordeel van den Heere, vraagt hij om de critiek Gods, omdat hjj zijne ongerechtigheden niet wil vasthouden, maar er mee breken. Hij onderwerpt zich gewillig aan het scherpe oordeel des Heeren. is nog al eens vaak en bijna geheel tegen je gewoonte in. Is er soms in het schemeruurtje iemand die je graag ontmoet of tegenkomt op je wandeling? Waarom vraagt u dat tante? antwoordde hij een weinig verbluft. Och, ik heb dat zoo opgemerkt, zeide ze „droogjes." Lodewijk kleurde. Zou tante zijn geheim geraden hebben Nu, een plezierige wandeling hoorLaat je oude tante niet te lang eenzaam zitten. Breng ze maar spoedig een helpster, want ik begin zoo zachtjes aan naar hulp te verlangen. Lodewijk vertrok spoedig, vreezende dat zijn gelaat hem zou verraden. Ja, tante kan toch nog goed zien met haar oude oogen, meende hij. Ze heeft zeker gemerkt dat ik een „oogje" op Keetje Fokker heb. Kijk, daar kwam ze juist aan. Wat een mooie gelegenheid eens met haar op te loopen. Zou ik het doen Als ik maar beter durfde. Toch vervelend van me Andere jongelui denken er zoo lang niet over, maar gaan mee en maken alles met een klein leugentje of grapje in orde. Dat kan ik niet en toch houd ik veel meer van haar dan iemand anders. Zoo in zich zelf sprekende, was hij haar nabij gekomen. Goeden avond Keetje! zeide hij vriendelijk. Goeden avond Lodewijk, klonk haar stem, maar zoo gewoon, niets bijzonder hartelijk. Zou ze in gedachten verdiept geweest zijn? {Wordt vervolgd.) MET MEDEWERKING VAN

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 1