allen tijde blijft het waar, dat, al hadden wij
alles gedaan wat ons geboden werd, wij noch
tans onnutte dienstknechten zijn. De bezol
diging der zonde is de doodmaar het eeuwige
leven is een vrije gave Gods. In het doen zelf
echter ligt reeds een zegen besloten, omdat
het een groot en zalig voorrecht is, in de dienst
des Heeren werkzaam te mogen wezen. Zoo
wij weten, dat wij in ons doen gezegend zijn,
zoo kunnen wij niet roemen, dan in de ge
nade des Heeren; maar wij worden tevens
voor zorgeloosheid bewaard, omdat er geschre
ven staat, in, dus niet buiten of zonder ons
doen, zullen wij gezegend zijn. Ieder Christen
die dit woord aanneemt, kan aangaande de
uitkomst volkomen gerust en zeker zijn; want,
Hij die getrouw is, Hij die machtig is, en
wiens woord niet falen kan, heeft de vaste
belofte gegevenhij z a 1 gezegend zijn in dit
zijn doen.
Groot is het voorrecht, door den Heere ons
geschonken, dat wij het Woord uit den mond
van verschillende getuigen mogen vernemen.
Het Woord eischt en verwacht, dat wij er aan
gehoorzamen. Hebben wij geopende ooren ont
vangen? Elke verkondiging toch, zoowel bij
monde als hij geschrifte, in eene stem, die in
den naam des Heeren ons toeroept, toe te zien,
niet alleen wat, maar tevens h o e wij hooren.
Zoo gij dit leest, zjjt gij wederom in aan
raking'gekomen met het Woord der waarheid
Welnu! welke uitwerking heeft het op uwe
zielen gehad? Het Woord Gods kan nimmer
ledig wederkeeren, het heeft ook op u eene
uitwerking gehad. Gij zijt öf nader tot den
Heere gekomen, bf verder dan ooit van Hem
verwijderd; nog eens vraag ik u daarom:
hoe hebt gij gehoord Bestaat de behoefte
bij u, om het gehoorde Woord in uwe harten
te bewaren, het te gelooven en daaraan te ge
hoorzamen? Of gelijkt gij dien man, dieniet
vergeten kan wat hij gehoord heeft, maar toch
een vergefelijk hoorder is, omdat hij datgene
niet doen wil, waartoe hij door het gehoorde
verplicht was? Op den dag des Heeren zal
ook het niet gebruikte of het misbruikte Woord
tegen hem getuigen. Niemand onzer bedriege
ziehzelven. Al de apostelen, al de profeten,
de Heere zelf, allen waarschuwen tegen een
hooren, dat niet tot doen leidt; en voorwaar!
wie hunne waarschuwingen ligt acht, zal zelf
door den Heere gewogen en te licht bevonden
worden.
Niemand onzer vergenoege zich met hetgeen
hij reeds weet. Eer voegt het ons, even als
David, het Woord des Heeren bij dag en bij
nacht te onderzoeken.
Hoe meer wij luisteren naar het Woord,
des te geoefender wordt ons oor voor Zijne
roepstem; en hoe meer ons oor geoefend is,
des te liefelijker klinkt ons zijn geluid, des te
beter kunnen wij het vernemen en verstaan,
ook daar, waar het met zachte stem tot ons
spreekt. Geoefende ooren, geopende harten,
geven bereidwillige handen. Twijfelt er niet
aan, al wat gij doet in den naam des Heeren,
al wat gij hebt verricht, nadat gij Hem ge
hoord hebt, moet gelukken. Hij, die de Ko
ning der waarheid, wiens Woord een woord
-der waarheid, wiens Geest de Geest der waar
heid is, heeft gezegd, en zijn woord kan niet
verbroken wordenWie hoort en doet,
zal gezegend zijn in dit zijn doen.
De eeuw van het kind?
Ter aanbeveling van de TJniecóllecte in
Augustus.)
Onze twintigste eeuw, hoe jong nog, heeft
reeds een naam. Men heeft haar genoemd: De
eeuw van het kind.
Deze naam is een soort van program van
actie
Men wil meer doen en meer zijn voor het
kind, dan tot dusverre. In dit jaar werd zelfs
te 's Gravenhage een congres voor kinderbe
scherming gehouden.
Dat alles schijnt heerlijk. Er is op dit terrein
nog veel te doen, en er blijft nog te doen over.
Te veel belangstelling in het kind kan geen
enkele tijd betoon en. Het kind is de toekomst.
Wie aan het kind arbeidt, werkt voor de toe
komst.
De eeuw van het kind!
Mogen wij, zonder meer, deze leuze aanvaar
den? Wij gelooven het niet.
Dit program van actie stoelt op een program
van beginselen, dat het onze niet kan zijn.
Het beginsel, dat aan heel deze beweging ten
grondslag ligt, is, hoe schoon ook voorgesteld,
in den grond der zaak zuiver materialistisch.
Het is de vrucht van dien geest, die duizenden
leidt tot de aanbidding van het schepsel, omdat
zij den Schepper niet kennen, die te prijzen is
in der eeuwigheid.
Onze eeuw volgt het voetspoor van haar voor
gangster.
De 19de eeuw dweepte met beschaving en
wetenschap en kunst. Zij noemde zich in haar
hoogmoed„De eeuw der verlichting." Haar
eeredienst was: de eeredienst van het genie
(Da Costa.)
De 20ste eeuw moet ook iets hebben, waar
mee zij dwepen kan. Zij heeft haar afgod ge
vonden in „het kind". Voor dezen afgod wil zij
nederknielen, hem bewierooken, hem haar gaven
ten offer brengen.
De oude eeredienst van het verstand is nu
geworden: de eeredienst van het gevael.
Dezen eeredienst verwerpen wij, gelijk wij
den eersten verworpen hebben.
Het kind is ons te lief, dan dat wij het als
een afgod zouden vereeren. Hooger eer nog
geven wij het. De kinderen zijn ons „het erf
deel des Heeren, en de erfgenamen van zijn
Koninkrijk".
In belangstelling voor het kind bleef het
christendom nooit achter. Van de vroegste tijden
af hebben Gods geloovigen het diep gevoeld,
dat zij tegenover de kinderen een heilige roeping
hadden te vervullen.
Hoe ver kunnen wij in onze herinnering terug
gaan! In dien weg der roeping tegenover het
kind zijn de eerste schreden gezet door onze
geestelijke voorouders, Israël.
Als Mozes voor het laatst, in Moabs velden,
zijn volk toespreekt, wijst hij het op dezen
duren plicht met de woorden„Hoor Israël
de Heere onze God is een eenig HeerZoo zult gij
den Heere uwen God liefhebben met uw gansche
hart, en met gansche ziel, en met al uw ver
mogen. En deze woorden, die ik u heden ge
biede, zullen in u\# hart zijnen gij zult ze
uwe kinderen inscherpen, en daarvan spreken
als gij in uw huis zit en als gij op den weg
gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat."
Over heel het leven van het kind wake de
zorg der ouders, de lijnen der christelijke op
voeding, in deze woorden reeds profetisch aan
gegeven, zijn door den Heiland scherper nog
getrokken.
Hij, de/ goede Herder, weidt zijn kudde, maar
ook vergadert Hij de'lammeren in zijn armen,
en draagt ze in zijn schoot. Hij was der kinde
ren voorspraak. Hij heeft hun zaak bepleit bij
allen, in dat aandoenlijk woord: „Laat de kin-
derkens tot Mij komen en verhindert ze niet,
want derzulken is het Koninkrijk Gods".
Onder dat woord van bevel hebben Gods kin
deren zich steeds gevangen gegeven, en al mogen
er in de geschiedenis der Christelijke Kerk
dagen zijn geweest van geestelijk verval, waar
in de roeping tegenover het kind verwaarloosd
werd, telkens als de Heilige Geest het verdorde
leven weer deed uitspruiten, was het deze roe
ping, die het eerst werd aanvaard.
Luther treedt op in de dagen der Hervorming.
Klaar en ernstig is zijn woord: Voor ouders is
de ware godsdienst van hun huis, hun kinderen
op te voeden. Ieder ouder achtte zijn kind een
kostelijken, eeuwigen schat, dien God hem te
bewaren bevolen heeft, opdat hem de duivel 'de
wereld en het vleesch niet verderven.
Het Réveil der negentiende eeuw breekt aan,
de dageraad van nieuw, geestelijk leven, en weer
keert zich de eerste zorg naar de opvoeding
van het kind.
De schoolstrijd ontbrandt.
Waarom ging het in dien strijd? Om de
School alleen; om een afgetrokken begrip? O
neen; het was een strijd om het kind. Om het
kind te beschermen; om te voorkomen, dat „van
de kinderkens Gods sieraad in eeuwigheid werd
weggenomen" (Micha 2 9), Gods liefde. Gods
heilige gemeenschap.
En toen in het jaar 1878 de schoolwet van
Kappeyne, in weerwil van ons Volkspetitonne-
ment, door Z. M. den Koning werd bekrachtigd,
toen werd. nóg ernstiger en nóg krachtiger de
hand aan het werk geslagen.
Op 28 Januari 1897 kwam te Utrecht de
Unie „Een School met den Bijbel" tot stand.
Onze eerste Unievergadering was ons eerste
christelijk congres voor kinderbescherming, en
sinds dien volgden er reeds vijf-en-twintig.
Ons christelijk congres voor kinderbescherming
hebben wij niet het volste recht met dezen
naam onze Unievergadering te noemen?
De School met den Bijbel kon alleen onze
kinderen beschermen tegen alle geestelijke ver-
waarloozing en verwilderingde School met den
Bijbel kon alleen in het kinderhart vast inpren
ten die beginselen van geloof en eerbied, en
vreeze Gods, die in later leven kracht geven om
te wederstaan den geest van ongeloof, van ver
werping van alle gezag, van verachting van
God en Zijn Woord, den geest, die zoo velen
heeft verwoest naar lichaam en ziel. En voor
die School met den Bijbel zou de Unie opkomen.
Zij heeft het gedaan met nooit verflauwden
ijver.
De Unie bond aanéén, wie de zielen der kin
deren liefhadden; zij zond uit de mannen van
het woord, om door heel Nederland de belangen
van het kind bij de ouders te bepleitenzij ver
diepte zich in al die ernstige vragen, die het
onderwijs en de opvoeding raken, en trachtte
alzoo van haar heilige roeping hoe langer hoe
meer bewust te wordenzij schaamde zich niet,
ter wille van het kind, jaar aan jaar geld te
vragen voor onze Scholen met den Bijbel.
Bescherming" van het kind is de leuze van
onzen ijd. Indien meerder betooning van barm
hartigheid voor het jonge leven hiervan de
vrucht mag zijn, wij zullen er ons in verblijden.
Toch ook hier is zoo op zijn plaats het diepe
woord van eene, die zich over velen heeft ont
fermd:/ Barmhartigheid aan de ziel, is de ziel
aller barmhartigheid.
De bescherming, die wij voor het kind blijven
zoeken, is die, welke zich over de ziel van het
kind uitstrekt.
Die bescherming ligt alleen in de schaduw
des Almachtigen, in zijn genade, in zijn vreeze,
in zijn Woord.
„Bind dat Woord aan uw hart, hecht het aan
uwen hals", roept de Spreukendichter ons toe.
„Als gij wandelt, zal dat u geleidenals gij
nederligt, zal het over u de wacht houden; als
hij wakker wordt zal het met u spreken".
Die bescherming, ons zoo genadig aangeboden
door den Heere, hebben wij noodig voor ons-
zelven en onze kinderen.
Onder die bescherming wil ook de School met
den Bijbel het kind brengen.
Wij hebben niet de aanmatiging van dien
ongeloovigen onderwijzer, die durfde verklaren:
Ieder kan van zijn kinderen maken, wat hij
wilmislukt het hem, zoo is het zijn eigen
schuld. Ootmoedig erkennen wij, dat dit onze
kracht te boven gaat. Neen, niet ons, maar Gods
werk is het, de kinderen te miken tot zijn kin
deren en erfgenamen.
Onze kinderen zullen zijn, wat Hij er in zijn
genade van maken wilmaar in dien arbied
der genade, geeft Hij ons de genade zijn werk
tuigen te mogen zijn.
Hij, de Heere, vergt van ons niet het onmo
gelijke. Hij eischt alleen, wat ons mogelijk is:
dat wij Hem niet in den weg zullen staan, waar
Hij met zijn Woord en Geest tot het kinderhart
wil naderen.
Over heel het kinderleven wil Hij stellen de
bescherming van zijn Woord; en het schoolleven,
van zoo vèrreikenden invloed, kan die bescher
ming niet missen.
Daarom hebben wij onze Scholen met den
Bijbel.
Voor deze vragen wij uw gaven.
Voor deze uw belangstelling.
Voor deze uw gebed.
Deze eeuw moge zijn: De eeuw van het kind,
mits voorop sta, dat het kind is voor de eeuwig
heid.
Drie vragen.
Zijt gij bereid? „Plotseling gestorven'^ hoe
dikwerf lezen wij deze woorden in de dagbladen.
Staan uwe zaken zoo, dat, als gij van nacht
zoudt sterven, de achterblij venden ze zouden
kunnen regelen, zonder noodeloos verlies van uwe
bezittingen
Hebt gij uw testament gemaakt In 't geval,
dat uw pols vóór morgenochtend ophield te slaan,
zijt gij dan zeker, dat er geen onrecht is geschied
jegens hen, die gij voornemens waart te gedenken
Hebt gij al uwe schulden betaald, of zijt gij met
uwe schuldeischers in minlijke schikking getreden?
Staat gij, voor zooveel mogelijk, op vriend-
schappelijken voet met iedereen? Gij hebt wel
eens een onvriendelijk woord gesproken of een
gevoelig hart gewondhebt gij getracht dat