T 13e Jaargang. VRIJDAG 22 JULI 1904. No. 30. j^EEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER JGtEREFORMEERDE JCeF^KEN IN Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koningons behouden. Jesaja 33:22. EELAND, J\1 OORD-^)f^ABANT EN J^IMBUF^G ONDER REDACTIE VAN Dr. L. H. WAG EN AAR, met medewerking van onderscheidene Predikanten. Doch Samuel zeide;v Heeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22 Abonnement per 3 maanden f0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1-5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enz,, gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, b\j den Uitgever in te zenden. DE VERBERGING VAN GODS AANGEZICHT. Toen Gij Uw aangezicht verbergdet werd ik verschrikt. Ps. 30 8b. III. Wij wenschen thans nog eenige regelen te wijden aan de gevolgen, die uit het gemis van Gods nabijheid voortvloeien, en aan het geen den geloovige in dezen treurigen toe stand te doen staat, De eerste vrucht dezer bezoeking wordt door David zelf genoemd, wanneer hij zegt: „Toen Gij uw aangezicht verbergdet, werd ik ver schrikt. En geen wonder. Hoe zou het anders kunnen dan dat een ziel, aan wie het genade licht en het genot der geestelijke weldaden onttrokken wordt, zich bekneld gevoelt door angst en vervaardheid/terwijl ds wereld haar niet troosten kan, en de „God van nabij" een „God van verre" voor haar is geworden. Lezer indien gij een kind Gods zijt, dan is het uw bijzonder recht, verbonden aan uw geestelijke geboorte, u te verheugen, en gelijk de Apostel zegt, te „roemen in de hope der heerlijkheid Gods"; een hoop, die niet beschaamd maakt, omdat de liefde Gods in het hart is uitgestort, „door den Heiligen Geest, die ons gegeven is. Maar waar blijft die hoop en die roem, althans in haar openbaring en vrucht, en wat wordt er van uw geestelijke blijdschap Eindelijk Yragensmoede. Hoofdstuk I. Zacht ritselde het koeltje door de bladeren. De ondergaande zon verkondigde, dat haar dag taak weer spoedig zou zijn volbracht en dook neer m t westen, de wolken kleurend met haar laatste stralen. De werklieden spoedden zich huis waarts vermoeid van den arbeid. Tegemoet gegaan door hun vrouwen en kindertjes, wier handjes zich uitstrekten toen zij vader ontdekten en vol vaderlijken trotsch hun kleinen op de armen nemend. Doch zie achteraan komt een jong gezel. Hij heeft geen haast om thuis te komenOch waartoe Waarom? Geen liefdevolle vader die hem opwacht; geen moeder die vol vreugde haren zoon aanzietBe klaag hem, 'tis een wees. me'^ijden met hemZie, hij aanschouwt de liefkozingen van kinderen en oudersen hij moet alleen zijn weg vervolgen. Waarom ik ach dat had hij zich al zoo menig keer afgevraagd. Omdat het Gods wil is, was hem geantwoord. Maar hij vond dien God hard, die hem ont nomen had het liefste dat' hij op aarde bezat. Hij was zich niet bewust Gods heerschappij en almacht; die de volken acht als een droppel aan den emmer en een stofje aan de weegschaal. Maar ook die God, de Voorzienige, zonder wiens wil geen muschje op de aarde, ja zelfs geen haar van ons hoofd vallen kan. Zijn moeder had hij nooit gekend of gezien. als God Zijn aangezicht voor u verbergt? Gy komt er dan in den angst uwer ziel allicht toe, om met David te zeggen: „Ik zal nog een der dagen door de hand van Saul omko men." Uw vertrouwen op de almacht en de liefde van uw Zaligmaker is verdwenen, en hoe dikwijls gij ook vroeger zijt gered en uit zwarigheden verlost, gij knnt in dezen tijd van tastbare duisternis niet den minsten troost scheppen uit vroeger ontvangen genade, of herinnering van eertijds genoten weldaden. Wanneer de Heere vrede in een ziel uitstort, kan niemand die verstoren, maar wanneer de Heere zich aan die ziel onttrekt, kan geen hemel of aarde haar opheffen. We hebben echter op te merken, dat in wendige verschrikking niet altijd bij allen en in de eerste plaats en gevolg is van deze kastijding. Dit verschijnsel wordt by voorkeur alleen daar aangetroffen, waar, gelijk by David, de verberging van Gods aangezicht meer plotse ling plaats heeft, en tegelijk in de ziel een leven dig gevoel van smart is overgebleven. Verreweg in de meeste gevallen is de toestand van een hart, waaraan God zijn licht onttrokken heeft, gelijk aan die van Simson, die, toen hij zyn kracht verloren had, ontwaakte en zeide„Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere malen en mij uitschudden"; want hij wist niet, dat de Heere van hem geweken was. Zoo gaat het in het algemeen de meesten, die deze harde Haar leven was afgesneden geworden met het begin vaa zijn leven hier op aarde. O! welk een plannen had de toekomstige blijde moeder gemaakt. Hoe droomde ze van moederweelde, die ze nooit zou kennen. Luchtkasteelen bouwend, ziende zich reeds dragend, de kleine op haar arm, koesterend in de zonnestralen. Daar kwam de angstig lang verbeidde ure. Zij gevoelde de straf, die God over de vrouw uitgesproken had, met smarte kinderen te baren. Zijn Anna dood, bleek en koud. Stevenz zag ze, haar brekend oogstarend op hem en vragend hun kind op te voeden in de vreeze des Heeren. Zijn innig geliefde vrouw, die een deel van zijn leven was geworden, ge storven! Hem nalatende een hulpeloos wicht, dat schreiend om moeder riep. Dat zich tegen hem aandrukte, maar geen voedsel vond aan zijn drooge van smart doorvlijmde vaderborst. Wat zou hij met zijn kleinen Lodewijk aan vangen? Hij was varensgezel en een ander handwerk verstond Stevenz niet. Nadat het gedoopt was, werd de kleine op aanraden van den leeraar bij een oude tante opgenomen; die bereidwillig en vol medelijden het moederlooze wicht verzorgde en opvoedde. Wanneer vader van de zeereis thuis kwam,' was zijn eersten gang naar zijn kleinen Lodewijk! Welk een genot als hij zijn jongen aanschouwde. Hij zag in hem de trekken zijner moeder. En de tranen, die in zijn oogen parelden, drupten neer m zijn baard, waar de kleine aan plukte en in woelde; nat makend de handjes van zijn jongske, dat op kinderlijken toon stamelde school door moeten gaan. De Heere is met licht en liefdeblijken reeds vertrokken, eer ze het weten. En welk een gezegende toestand is het, wanneer Hij nog daar is! De Geest Gods zweeft alsdan over de wateren des hei- ligdoms, en deze wateren worden tot rivieren en beken, die de stad Gods verblijden. Als de Engel des Heeren in ons Bethesda daalt, doen ze heelende werking op onze zielen. Maar als God Zijn Aangezicht van ons heeft afgewend, is alles veranderd. Waar is dan de lust in de voorhoven des Heeren? Waar is dan het „be zwijken van verlangen" om in te gaan in de woningen Gods? Waar is de dorst Daar den levenden God, om te komen en te verschijnen voor zijn aangezicht Ach, de gebeden hebben looden vleugelen, en het uitnemenste genade middel is gelijk aan een lichaam, waaraan de geest ontvloden is. Begint men alsdan het diep treurige van zijn toestand te gevoelen, zoo zoekt men de oorzaken buiten zich en niet zelden geraakt men nog meer verschrikt en nog verder verwijderd van de Fontein des heils. Doch niet enkel op deze wijze openbaren zich deze droeve gevolgen, er zijn nog dieper en pijn lijker ervaringen (alleen bekend aan God en de afgedwaalde ziel) die met de verberging van Gods aangezicht gepaard gaan. Om slechts iets te noemen, in deze tijden zult gy bevinden, dat oude verdorvenheden en geheime zonden, die gij reeds lang dood en begraven waandet, „Paatje moet niet schreien, want moesje is bij den Heere in den hemel, daar is zij' blij en daarom moet Paatje ook blij wezen. Een anderen keer vraagde Lodewijk; Had moesje mij niet zoo lief als u?. Ja mijn kind zeker wel! antwoordde vader. Maar waarom ging ze heen? Omdat God moesje riep, lieveling. De kleine groeide voorspoedig op, en bezocht trouw de school, daar leerende de beginselen naar den eisch zijns wegs. Zoo was hij twaalf jaar oud geworden. Vader had hem beloofd bij zijn terugkomst een zee scheepje mee te brengen. Hoe verlangde hij. Tante waar zou vader nu zijn Zou het nog lang duren eer hij terugkomt? Zes weken, had vader gezegd, zou er met de reis wel heengaan als het voorspoedig ging en ze geen storm of tegenwind te verduren hadden. Hoe gelukkig was Lodewijk, toen de post hem een brief bracht van zijn vader uit New-York. Morgen gaan we weer „op huis aan" schreef vader en ik heb een mooi bootje voor je gekocht wees zoet en gehoorzaam, dat doet mij groot genoegen. Hij telde de dagen al af, nog een week en ze zouden elkander weerzien. Maar de tijd verstreek. Wat blijft vader toch lang weg, klaagde hij. Maar toch zal hij komen, want hii heeft het beloofd. J Eindelijk vernam tante, dat het schip, waarop vader stuurman was, de haven bereikte. {Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 1