i O*'
V>co>
f
'V
13e Jaargang.
VRIJDAG 15 JULI 1904.
No. 29.
EEKBLAD GEWIJD AAN DE pELAKGEK DER jGtEREFORMEERDE JCeF^KEN
in ^Zeeland, JMooRD-j3i^ABANT en J-.imburg.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 33:22.
ONDER REDACTIE VAN
Dr. L. B. WAÉENAAR,
met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht*
offer, opmerken dan het vette der rammen-
1 Sam. 15:22
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LË COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enzgelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
DE VERBERGING VAN GODS AANGEZICHT.
Toen Gij Uw aangezicht verbergdet
werd ik verschrikt. Ps. 130:8d.
II.
Het is van groot belang een onderzoek in
te stellen naar de oorzaken, die de verberging
van Gods aangezicht tengevolge hebben.
Wanneer we hier van oorzaken spreken,
merke men wel op, dat we hier niet enkel
het oog hebben op wat men gewoon is tweede
oorzaken te noemen, en evenmin, dat wy de
mogelijkheid wenschen uit te sluiten, dat het
den Heere somtijds behagen kan, zijn aange
zicht te verbergen en hierin Zijn majesteit en
vrijmacht te openbaren, zonder dat hiervoor
aan de zijde zijner kinderen, die Hij alzoo
beproeft, een bepaalde aanleiding bestaat, door
bijzondere afwijkingen of verborgene, aan de
hand gehouden zouden. Het lijden, waarmede
Job bezocht werd, strekt hiervan tot een
sprekend voorbeeld, en somtijds heeft God,
om het doel Zijner wijsheid en liefde te
bereiken, voor een tijd Zijn licht en vertroosting
onttrokken aan zielen, die het nederigst voor
zijn aangezicht wandelden en het dichtst in
zijn nabijheid verkeerden. Intusschen hebben
we hierbij op te merken dat deze gevallen
hoogst zeldzaam zijn, en dat in het algemeen
de oorzaak der verberging van Gods aangezicht,
of het gemis Zijner troostvolle nabijheid gezocht
moet worden in ons eigen hart en leven.
Laat ons allereerst het oog vestigen op een
oorzaak, die maar al te dikwijls in het leven
der geloovigen voorkomt. Wij bedoelen de
onderdrukking vbd het gevoel van afhankelijk
heid in hun verhouding tot God en in het
gebruik der genademiddelen. Hierbij bestaat
de mogelijkheid, dat men in de uitwendige
vervulling der Godsdienstige plichten niet is
verachterd, maar men is er toe gekomen oot
moedige heilbegeerte te verwisselen met zondig
zelfvertrouwen. De vormen en werken zijn
gebleven, maar het inwendig gebed is zoo goed
als te loor gegaan. Zoo kan men God beleedigen
door van een begaafd of godzalig prediker den
zegen te verwachten, in plaats van zich afhan
kelijk te gevoelen van de invloeden des
Heiligen Geestes.
Evenzeer kan men Gods Geest bedroeven
door na volbrachten arbeid in zijn wyngaard
of na opgewekte gebeden of gesprekken zich
uiterst voldaan te gevoelen met zichzelven,
en alzoo te „rooken aan zijn garen en te
offeren aan zijn netten".
Hiermede staat in nauw verband, dat men
er toe komt de geestelijke oefeningen en
de ontvangen genadegaven in de plaats van
Christus te stellen. Waar deze zonde gaat
heerschen, verbergt God zijn aangezicht en
verandert de geestelijke vruchtbaarheid in
zomerdroogte.
Opgewekte, levendige en gevoelige christenen
staan, indien ze niet tot die zuiverheid gekomen
zijn, dat zij in de praktijk geen andere heilig
making najagen dan die uit de rechtvaardig-
making voortvloeit, het meest voor deze
kastijding bloot. Zelfs bij sterke geloofsoefening
en groote verlustiging in den dienst des Heeren,
ziet men niet zelden, dat ze de orde des heils
omkeeren, de vruchten van Christus nemen
voor zijn Persoonen het vat, waarin de schat
der genade verborgen is, voor den schat zei ven.
Hierop moet vroeg of laat duisternis volden,
een duisternis, die niet eer voorby gaat, voor
de Heere zich opnieuw aan hun -hart open
baart. Aan de andere zijde kan ook, zelfs bij
vergevorderde en welverzekerde geloovigen,
juist uit oorzaak der bewustheid van hun
genadestaat, een langzaam insluipende slordig
heid ontstaan in het vervullen der plichten,
in het ijveren voor d'Heeren eer en dienst,
en in her. zorgvuldig opwekken der gaven,
die de Heilige Geest ons voor het werk Gods
geschonken heeft. Hierop rust eveDzeer het
oordeel der verberging Gods. De Apostel Paul us
wysl ons op nog een bijzondere oorzaak dezer
ontzettende beproeving, als hij de gemeente
toeroept: „Blusch den Geest niet uit," een
zonde, die door Gods kinderen kan bedreven
worden door het weerstaan van zijn dadelyke
invloeden, door het nalaten van gehoorzaamheid
aan Zijn wil, en door het smoren der ontdek
kende overtuigingen, die Hij in het hart werkt.
Deze afwijkingen zijn zeer gevaarlijk, en toch
zyn er vele geloovigen, die er zich min of
meer over hebben te beklagen en onder haar
droevige gevolgen moeten lijden.
Er zijn ongetwijfeld een menigte oorzaken,
waaraan de duisternis in tijden van geestelijke
verlating zijn toe te schrijven, doch ze zyn
niet alle afzonderlijk te behandelen. Alleen
willen we nog wijzen op enkele ongerechtig
heden, die Gods kinderen in dezen treurigen
toestand kunnen brengen. Denken we slechts
aan uitbrekende wereldgezindheid, zondige
verbintenissen, onheilige gewoonten in het
dagelijksche leven en karaktergebreken in spijt
van de vermaningen des Heiligen Geestes en
de aanklachten der consciëntie. Men kan ge-
rustelijk aannemen, dat naar mate we ons
hart geven aan de dingen der aarde, naar die
zelfde mate God Zijn aangezicht voor ons
verbergt, en hoe meer onze genegenheden zich
uitstrekken naar het slijk der vallei, die we
thans doortrekken, des te meer zullen onze
vleugels worden gekortwiekt, waarmedo we
ons anders hemelwaarts zouden verheffen.
Wel is het moeiehjk, als de wereld ons een
glimlach toewerpt, dien niet met een glimlach
te beantwoorden, maar dit neemt den ernst
der waarheid niet weg, dat de vriendschap
der wereld is vyandschap tegen God. Ook is
het hoogst moeielyk om in de dagen van
grooten voorspoed en aardsch geluk diep ge
voelig te blijven voor de voortdurende nabyheid
Gods, maar de genade kan alle moeite over
winnen, en we hebben er voor te vreezen,
dat we ooit koel worden voor de inwoning
en werking van Gods Geest, want juist deze
koelheid is een voorbode der verberging van
Gods aangezicht.
Daarenboven hebben we te waken tegen
toegevendheid voor de zonden der goddeloozen,
met wie we naar onze aardsche roeping
moeten omgaan. Nauwe vriendschap met
lieden, die God niet kennen, is hoogst bedenke
lijk voor hen, die Zijn Naam belijden. De eene
zonde brengt de andere voortzij is een
vruchtbare moeder van allerlei ellende. „Indien
mijn kinderen mijn wet verlaten," zegt God,
„zal ik hen met de roede bezoeken." En wat
is strenger roede, dan de verberging van Gods
aangezicht?
Ds. W. G. Smitt.
Overgenomen uit „Geref. Kerkb." van 's Gr.
De Schriftuurlijke hoeksteen voor de theorie
der Kerkelijke opleiding.
In zijn vlot geschreven brochure„De betee-
kenis onzer Theol. School verdedigd", uitgave
van D. H. Littooy te Ter Neuzen, vestigt ds.
Vogelaar er de aandacht op, dat reeds de Synode
van 1837 zich beriep op 2 Tim. 2 2. Ook sedert
werd herhaaldelijk uit deze Schrift de roeping
der geïnstitueerde Kerk afgeleid, om zelve a. s.
bedienaren des Woords op te leiden. Nu onlangs
werd op het jubileum der Theol. School dezelfde
toon aangeslagen. Het komt mij dies tijdig en
noodig voor om deze Schrift eens aandachtig te
lezen en met inachtnemen van de tijdsomstan
digheden, waaronder ze werd geschreven, te
verklaren. Bij deze bied ik mijn vrijmoedige
verklaring aan het vriendelijk oordeel der broe
deren met name van prof. Lindeboom aan.
In 2 Tim. 2 1 en 2 lezen wii de Apostolische
vermaning: Gij danmijn zoon! wordt gesterkt in
de genadedie in Christus Jezus is, en hetgeen gij
van mij gehoord hebt onder vele getuigen, betrouiu
dat aan getrouwe menschen, welke bekwaam zullen
zijn anderen te leer en.
Paulus, onder Nero op den dood gevangen,
schrijft aan zijn geliefden zoon Timotheus, die
onlangs met vele tranen afscheid van hem ge
nomen had te Efeze, een weemoedig-ernstigen
brief, om dezen teergevoeligen jongeman te stalen
tegen de vervolgingen, die ook uitslaan zullen
tegen hem.
Nadat hij hem als afschrikwekkend voorbeeld
voorgehouden heeft de Aziaten Phygellus en
Hermogenes, die zich van hem hebben afgewend,
en als navolgenswaard exempel den Efeziër
Onésiforus, die hem te Rome ijverig gezocht en
gevonden heeft, schrijft Paulus tot Timotheus
gij dan, mijn zoon eigenlijk staat er: mijn
kind, met teere liefde word gesterkt, word
krachtig in de genade, die in Christus Jezus is.
Word gesterkt, d. i. laat u sterken, zoek
sterking, drink kracht in, geloofskracht tegen
over de vreeselijke vervolgingen van Nero, die
zoo licht uit Rome konden overslaan op Klein-
Azië; zuig geloofskracht tot lijdzaamheid op uit
de genade, die in Christus Jezus is.
In den Gestorvene en Verrezene toch is al de
v.^> rV
-3 7