^Zeeland, JNoord-^abant en JLimbuf^g.
J£ef;ken
i
13e Jaargang.
VRIJDAG 8 JULI 1904.
No. 28.
jA^EEKBLAD
GEWIJD AAN
IN
de ^Belangen der JGtereformeerde
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hy zal ons
behouden.
Jesaja 33:22.
ONDKR REDACTIE VAN
Dr. L. 0. WAGENAAR,
nat medewerking van onderscheidene Predikanten.
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferenen Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen-
1 Sam. 1522
Abonnement per 3 maanden f0.35. Afzonr ke nos.
3 cent. Advertentiën van 1-5 regels 30 mt, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LË COUYTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
DE VERBERGING VAN GODS AANGEZICET.
Toen Gij Uw aangezicht verbergdet
werd ik verschrikt. Ps. 130 8a.
I.
In deze woorden wordt een gebeurtenis
uit Davids leven vermeld, die plaats had
ten tijde van zijn grootsten voorspoed naar
de wereld, juist toen hij gezegd had: „Ik zal
niet wankelen in eeuwigheid, want Gij, Heere
hadt mijn berg vast gezet door uw goedgun
stigheid."
En toch, tengevolge van deze ééne gebeur
tenis had plotseling al dat geluk een einde,
werd zijn vrede verstoord, zjjn vreugde ver
woest, en zijn ziel met diepe droefenis vervuld.
De verschrikking, die David aangreep, had
een ontzaglijke oorzaak: God had zijn aange
zicht voor hem verborgen.
Ditmaal niet zoozeer met het oog op Davids
persoonlijk leven, maar veel meer, zooals de
verberging van Gods aangezicht in het alge
meen door het volk Gods wordt ervaren,
wenschten we voor dit onderwerp de aandacht
onzer lezers te vrageninzonderheid van hen,
die na hun bekeering de tijden kennen, wan
neer hun vertroostingen wijken, hun blik in
Gods getuigenis wordt beneveld, hun gebed
als het ware tot hen terugkeert, de genade
middelen onvruchtbaar voor hen schijnen en
hun ziel gelijk is aan een land, dor en mat,
zonder water. Nu zijn er niet weinigen, die
deze droevige gesteldheid, vooral als ze gepaard
gaat met aanvechtingen des Satans, zooveel
mogelijk trachten toe te schrijven aan natuur
lijke oorzaken, en vooral denken aan versto
ringen in het zenuwleven en daarmede in
verband staande van het denkvermogen. Wij
wenschen de laatsten le zijn, om voorbij te
zien, dat stoornissen in het lichamelijk leven
een grooten invloed kunnen hebben op de
gesteldheid der ziel en de opgewektheid des
geestelijken levens; maar we verzetten ons,
met de hand op Gods Woord, tegen de mate
rialistische, door en door ongeloovige meening,
die de oorzaak der kastijdingen van Gods
kinderen in hun maag of ingewanden of
hersenen zoekt. Er zijn te veel voorbeelden
in de Schrift en te onmiskenbare aanwijzingen
in de ervaring der heiligen, om te mogen
toestaan, dat de zwaarste beproeving, die ooit
den geloovige treffen kan, uit de stoffelijke
wereld moet verklaard, en wat noodzakelijk
daarmede samenhangt, door stoffelijke middelen
kan worden weggenomen.
Wanneer we nu de verberging van Gods
aangezicht voor zijn volk in haar aard willen
kennen, hebben we ons te wachten voor nog
een anderen misslag dan de evengenoemde"
alsof door de terugtrekking van Gods licht
en vertroosting het ophouden van zijn wezen
lijke tegenwoordigheid zou zijn bedoeld. Zoo
wel met het oog op zijn Volmaaktheden als
op zijn onwankelbaar genade verbond ware dit
onmogelijk.
David klaagde dan ook wel over de verber
ging van Gods aangezicht, maar hij zegt geens
zins, dat de Heere hem voor altyd had ver
laten. Hoe zou God zijn- werkelijke tegen
woordigheid bij zijn kinderen ooit kunnen
intrekken? Hij heeft immers tot hen gozegd:
„Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde,
daarom heb Ik u getrokken met goedertieren
heid" en elders: „Bergen mogen wijken en
heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid
zal van u niet wyken en het verbond mijnes
vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, Uw
Ontfermer." Zonder de aanhalingen uit Gods
Woord omtrent dit punt te vermenigvuldigen,
willen we alleen dit zeggenIndien gij inder
daad een kind Gods zijt gev ^rden, vernieuwd
door de kracht zijns Geestes, dan is uw
lichaam Zijn tempel en dan is het woord van
Christus in vervulling getreden: „Wij zullen
tot hem komen en woning bij hem maken."
Daar echter deze verberging in een wegneming
van het gevoel der tegenwoordigheid Gods en
alzoo in het gemis zyner liefdevolle uitlatingen
bestaat, kan het niet anders, of zij moet voor
het hart des geloovigen uiterst pijnlijk en niet
zelden zóó langdurig en ingrijpend zyn, dat
de in duisternis wandelende Christen soms
maanden, ja jaren wordt gekweld door angst
en verschrikkingen. Het is ons niet doenlijk
dit teeder en gewichtig onderwerp in alle
bijzonderheden na te speuren; alleen willen
we de onttrekkingen, die de blijdschap des
geloovigen zoozeer belemmeren, in verband
beschouwen met de ontvangen gaven, genade
en vertroostingen.
Welke geestelijke gave gij ook bezit, zij zijn
allen het werk van den Heiligen Geest, gelijk
de apostel zegt: Daar is verscheidenheid der
gaven, maar het Is dezelfde Geest. Daar nu
alles van Hem, den gezegenden Toepasser,
afdaalt, zoo moet noodzakelijk vanaf het oogen-
blik, dat de Heilige Geest deze gaven intrekt,
een kwijning ontstaan, die, verhoedde het Zijn
genade niet, eindelijk op versterving zou uit-
loopen. Indien, om slechts éen voorbeeld te
nemen, de arbeiders in Gods wijngaard moeten
lijden onder deze verberging, in plaats van
verrijkt te worden met wat hun Evangelie
bediening vruchtbaar maakt en versiert, dan
wordt hun arbeid krachteloos en hun woord
zonder invloed. Wel draagt dan nog de predi
king het stempel van rechtzinnigheid, maar
zij. is koud en geesteloos, en noch het hart
van hem die spreekt, noch de harten van hen
die hooren, worden opgewekt en verwarmd.
Hoe weinig blinkt dan in den Evangeliearbeid
de heerlijkheid Gods uit en hoezeer vermindert
de geestelijke wasdom des volks!
En wat van de geestelijke gavep geldt, is
ook van toepassing op de ontvangen genade.
Indien een kind Gods in dien droeven toestand
verkeert, dat het aangezicht zijns Gods voor
hem verborgen is, heeft hij weinig of geen
licht in zyn weg, en zijn vermaak in de
geestelijke dingen houdt nagenoeg op. Leest
hij het Woord van God, het is hem een
moeielijke taak, die hij liever eindigt dan
begint; buigt hij zyn knieën, zoo neemt zijn
hart geen deel aan zijn gebed, en het is hem,
alsof de hemel van koper en de aarde van
ijzer wareja in iedere sfeer en op elk gebied
des levens heerscht dezelfde doodigheid en
geestledigheid, die dikwerf tot den grootsten
twijfel voert. Het is waarde H. Geest ver
zekert ons door Johannes, dat het zaad Gods
in hem blyft, maar niettemin gelijkt hij een
boom zonder bloesem of blad, waarvan geen
vrucht meer te hopen is, of liever, het gaat
hem zooals de Psalmist zoo schoon uitdrukt
„Hij is geworden, als gras op de daken, het
welk verdort, eer men het. uittrektwaarmede
de maaier zyn hand niet vult, noch de garven-
binder zyn arm." En evenzoo is het met de
vertroostingen. De troost van een kind Gods
daalt enkel af van den Trooster. Hij alleen
is machtig en gewillig in de diepste beproe
vingen den vrede Gods in het hart te doen
dalen, die alle verstand te bovengaat. Maar
als God zijn aangezicht verbergt, is de Trooster
wel aanwezig, maar men ziet Hem niet, en
de geloovige zinkt terug in moedeloosheid en
zelfzucht, beide sterke vyandeh van het gees
telijk leven.
Ds. W. G. Smitt.
Overgenomen uit „Geref Kerkb" van 'sGr.
De Hervormde Kerk in Zeeland.
De Hervormde Kerk in Zeeland schijnt haar
periode van inzinking, die met de doleantie begon
te boven te komen. Alle vacatures worden ver
vuld en een breede schare mannen van talent
en toewijding geven zich voor haren opbouw;
velen prediken met meer of minder aansluiting
aan de Gereformeerde belijdenis het Evangelie
van Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heifand.
Enkelen zijn zoo antiek-gereformeerd, dat ze geen
Evangelische Gezangen laten zingen, en zich van
hunne collega's afgezonderd houden; de meesten
hebben eenige voeling met de nieuwe orthodoxie.
En niet alleen prediken ze, ze werken ook samen
op menig terrein der barmhartigheid en v^ten
sommigen hunner gemeenteleden tot een ijver te
bezielen, die ons wel tot jaloerschheid mag ver
wekken.
De Nieuwe Zondagsbode opent no. 27 van zijn
elfden jaargang in vergroot formaat. Dr. Obbink
trad op als redacteur en onderscheidene collega's
gaven hun naam aan het hoofd van het blacfals
medewerkers. Onder hen ook Ds. de Ligt en ds.
Weeda. Ds. de Visser en Hijmans wekken op
tot onderlinge samenkomsten der Zeeuwsche pre
dikanten (de Zeeuwsche broederkrans).
Over de schorsing van ds. Mossel van Seroos-
kerke krijgen we het bericht, dat hij geschorst
is voor 3 weken, wegens verzuim in de waarneming
zijner bediening (18 Juni— 9 Juli) De consulent
zal ondertusschen den kermis-llevenden ouderling
bevestigen en de 13 kinderen aoopen, waartegen