BIJVOEGSEL» behoorende bij de „Zuider Kerkbode'' van 15 Juni 1904. Uit mijn Studententijd. Toen de geachte Redacteur onzer Kerk bode de vorige week mijn Vader vroeg om een bijdrage voor dit „Feestnummer", en mij om eene herinnering aan mijn studen tentijd te schrijven, verontschuldigde deze zich wegens zijn hoogen leeftijd, maar zeide „Gij moogt het niet laten". Het was anders al in mijn hart om ook voor de vriendelijke noodiging te bedanken. Uit zoovele herinneringen, die dezer dagen onwillekeurig opkomen, valt het niet zoo gemakkelijk een keuze te doen, die voor den lezer die waarde heeft, welke zij bezitten voor een leerling, die aan „de School" zoo veel heeft te danken. Het studentenleven is zoo rijk. Zoo rijk aan idealen en teleurstel lingen, rijk aan genoegens en afdwalingen, rijk aan moeilijkheden en gevaren, rijk ook aan alles wat in het gewone menschenleven van dien leeftijd te lijden en te genieten, te loven en te laken valt. Maar wellicht verneemt de lezer met eenige belangstelling iets van den toestand derTheol. School van enkele jaren geleden. Denkt U* dan een twintigtal jaren terug, toen ook drie van de vier oudste „Leeraren der School" nog hun leven aan haren bloei wijdden. Onwillekeurig rijst voor mijn geest het beeld van den eerwaarden VanVelzen, toen reeds grijsaard, altijd genoemd „de oude heer." Ik zie hem daar nog langs de Oudestraat komen in zijn blauwe „demi" met een groote portefeuille onder den arm, in statigen tred met vasten gang zich voortbewegend naar het Collegegebouw. Ik zie hem nog zitten op het improvisatie college, met dien ondeugenden glimlach, alsof hij zeggen wilde, en, als 't aan de kritiek toekwam, zeide hij 'took: „Waardwaalt ge nu toch heen, blijf toch beter bij uw text." Ik hoor hem op het „Schetscollege" welmeenend zijn genoegen te kennen geven, als iemand eens een „flink stuk" geleverd had, of in luide verontwaardiging zich uiten, als, „het ding nergens naar leek." Onder veel meer van dezen fleren strijder voor waarheid en recht, is mij bijgebleven de herinnering aan zijn gouden ambtsfeest, dat wij tegelijk met dat van Prof. Brummel- kamp mochten vieren. Toen ik hem, in ge zelschap van een der jongere Hoogleeraren, in een deftig rijtuig van zijne woning kwam afhalen, zeide hij op schertsenden toon: „voor vijftig jaar zouden ze mij naar de gevangenis hebben gereden." Het glanspunt van dat feestelijk bijeen zijn, was zeker wel het oogenblik, toen de ceremoniemeester aankondigende, dat de jubilarissen zouden spreken, deze van hunne zetels oprezen en,terwijlBrummelkamptotVan Velzen zeide „Gij zijt de oudste", deze begon: IK, ik spreken Ik spreken, mede namens U. WIJ, WIJ, die beiden weinig anders heb ben gedaan dan Gods werk bederven. WIJ, WIJ hier spreken. Neen, neen, mijn hart is te vol. WIJ, WIJ hebben niets gedaan de Heere, de Heere van alles de eere. O, wie had dat voor vijftig jaar kunnen denken, wat wij thans aanschouwen. Neen, vrienden, brengt ons geen hulde. Die komt ons niet toe. 't Is te veel. 't Is te veel! God, God alleen is grootGod alleen is groot Wie die beide geloofshelden gekend heeft, weet, hoe, wat Van Velzen mede namens Brum meikamp sprak, was gegrepen uit diens hart. Want „roemen in de genade" heb ik zelden iemand zoo heerlijk hooren doen, als „vader Brummelkamp". Zeker beiden hadden hunne zwakheden en gebreken, maar de Heere had beide ook zooveel genade gegeven, dat zij levende bewijzen waren van de waar heid van het woord Wie Mij eeren, zal Ik eeren". Een enkel voorbeeld. Prof. Brummelkamp, die in mijn tijd van de ambtelijke vakken, „catechetiek en pas toraal" doceerde, had voor dit laatste ook een practisch college ingevoerd, hierin be staande, dat, wie hiertoe lust had, bij beurte eens per week, met Z.Hooggel. „huisbezoek" mocht doen, om zoodoende eenige kennis te nemen van het herderlijk leven in de practijk. Ook ik mocht eens onzen hooggeschatten Leermeester vergezellen op eenige bezoeken in de Buiten-Hofstraat". Zooal niet direct een „achterstraat" toch eene, waarin ter nauwernood zich een klein burger zou ves tigen, en zeker geen aanzienlijke aan dacht, 't Viel me aanstonds op, dat de eerwaarde Grijsaard zoo eerbiedig door de straatjeugd werd aangestaard, en op een heel enkele uitzondering na, door alle metischen zoo bij zonder beleefd werd gegroet. Bij de afgelegde bezoeken bemerkte ik dan ook, dat de ge liefde Leeraar in deze buurt geen onbekende was, als hij vroeg, hoe het sinds zijn jongste bezoek ging. Ik weet niet of de familie Brummelkamp oorspronkelijk van adel was, maar dat iemand met zoo in-deftig voorkomen, zoo kon afdalen tot wie bescheidener levenspo sitie innamen, terwijl door dezen nooit de afstand uit het oog werd verloren, die hen van dien „hoogen" man scheidde, bewijst wel, welk een goede reuke Christi van dezen waarlijk „nederigen Christen" uitging, 't Hindert me wel eens, als^ men van heel gewone christenen na hun sterven spreekt van hun „blinkende godzaligheid," vooral, als, wie hen van nabij hebben ge kend, moeielijk kunnen nalaten te zeggen als ge hem maar zoo goed gekend had als ikmaar wie Brummelkamp, waar en wanneer ook heeft gezien, zou wenschen zijn navolger te zijn, gelijk hij van Christus. En wat viel van De Cock ook veel te leeren. Mijn Vader, die hem, toen hij nog in zijn kracht was, heeft gekend, terwijl De Haan reeds zeer oud geworden was, en Van Velzen en Brummelkamp op hunne dagen begonnen te komen, roemt nog altijd zijn leerzame colleges in Dogmatiek en Exegese en prijst zijn streng logische redeneertrant. Uit mijn eigen tijd herinner ik mij ook nog leven dig die heldere uiteenzetting van de betee- nis van de onderscheidene artikelen onzer Kerken-ordening. 'k Hoor hem nog „beweren": „Als onze predikanten zich strenger hielden aan de toepassing der Kerkorde, zou in sommige gemeenten zooveel moeite niet zijn". En zoo afkeerig hij zich betoonen kon van elke „Absalomstactiek", zoo ernstig kon hij ook waarschuwen tegen elk onrustig drijven. „Als aan het gemeentelijk leven een verkeerde plooi is gegeven, moet die niet met geweld, maar met beleid recht gemaakt worden." En zoo ging hij ook om met zijn leerlingen. Velen hunner is hij een vaderlijk vriend gebleven, wiens heengaan diep betreurd werd, omdat ze zoo noode zijn weldoordachte adviezen misten. En zoo zijn bijna twintig jaren heengegaan, sinds dat onderwijs van die drie der eerste Leeraren werd genoten. Maar zijn zij sinds van ons heengegaan, hun werk is gebleven, en op het gouden feest hunner geliefde Stichting wordt hun arbeid door zeer velen dankbaar gewaardeerd, al blijft, wat zij hunnen leerlingen steeds zoo diep hebben ingeprent, ook de grond toon van ons jubellied „Gode alleen de eere". G. K. Deuke ieder on?er kiesgerechtigde lezers er aan, 0111 op a.s. Vrijdag zijn plicht te doendoor juiste steniuit- brenging te getuigen voor zijn Koning! W. Drietal te BaarlandDs. J. C. Dagevos te Z.-Beijerland, Ds. E. C. B. v. Herwerden te Rhoon en Ds. C. Oussoren te Koevorden. Beroepen teJ utrijp Hommerts dhr. A. P. S. Schaafsma, cand. te Lochem te Delfzijl Ds. v. d. Werff te'Grootegast. Ds. K. van der Wal, pred. bij de Geref. Kerk te Hillegom en de heer J. D. Wielenga, cand. in de theologie, thans vertoevende te Londen, hebben zich bereid verklaard, om te Lerwick en. te Baltasound dit jaar gedurende de haring- visscherij, de geestelijke belangen van de Neder- landsche visschers te behartigen. Dezer dagen vertrekt Ds, v. d. Wal naar Lerwick. De heer P. Jansz, oud zendeling der Doopsgez. Zendingsv., die altijd bereid was onze kerken van dienst te zijn al de jaren, die hij te Japara werkzaam was, is den 6 Juni op hoogen leeftijd te Kajoe Apoe bij Koedes, Java, overleden. De Regeering erkende destijds zijn verdiensten ook voor Taal en Volk door zijn benoeming tot Ridder van den Ned. Leeuw. Nijlcerk op de Veluwe. De heer H. A. Kievits alhier, cand. der Theol. School en beroepen Dienaar des Woords bij de Geref. Kerk van Sleen, heeft met goed gevolg peremptoir examen afgelegd. Op de Vrijdag gehouden classicale vergadering van Geref. Kerken te 's Gravenhage werd het préparatoir examen met gunstig gevolg afgelegd door den heer A. Taal, theol. cand. aan de Vrije Universiteit. Ds. Oranje schrijft in de H. K. over Dr. Esser Tot onze diepe smart vernemen wij, dat de Zending onzer Kerken te Djocja bij vernieuwing in zware beproeving komt. Mevr. Es-er blijkt onmogelijk het Indische klimaat, het velen ver moordende, te kunnen trotseeren. Wat zijn Gods wegen toch menigmaal duister, zooals Da Costa uitriepoch, of wij 't hem óók leerden nazeggen „Maar w'omvleuglen ons het hoofd voor 't ver blindend licht der toekomst, die 't verrukte hart gelooft." Esser is als 't ware door moederlijk ge bed tot de Zending gewijd, als eertijds Samuel tot 's tempels diensthoe schoon was nu het be gin der lang verbeide ge beds ver hooring En nu wordt alles afgesneden Men moet zulk een weg zelf door te maken hebben, om ten volle te kunnen meeleven, en te zuchten tot God, dat die onzen broeder staande houde. Nu is Dr. Scheurer dus weer alleen! Zuster Kuvper weg, broeder Esser ook weg Ontferm U, Heere! Over Java en zijne Evan gelieboden En over ons Naar wij vernemen heeft ook Ds. O ontslag aangevraagd, wegens zijn voortdurend lijden. Ds. De Braai, predikant bij de Geref. gemeente te Oosterbeek, bevorens predikant te Dinteloord tweemaal, Apeldoorn, Sliedrecht, Bodegraven, en Kralingen, neemt binnenkort zijn emeritaat en gaat zich metterwoon vestigen te De Bilt, bij Utfecht. Ds. W. Verhoeff Nz., predikant der Geref. Kerk te Zeist, is wegens voortdurend zenuwlijden al eenigen tijd verhinderd zijn ambtswerk te ver richten. Ds. Verhoeff bevindt zich thans tot herstel zijner gezondheid te Utrecht, en is daar onder behandeling van een zenuwarts. Door de Provinciale Synode van Utrecht der Geref. Kerken is het besluit der Classis van Utrecht betreffende de schorsing van ds. A. van Buren, predikant bij de Geref Kerk te De Bilt, voorheen te Bruinisse, bekrachtigd. Te Melissant (Zuid-Holland) is eene Gerefor meerde gemeente geïnstitueerd. Door ds. B. van Schelven te Amsterdam is ten behoeve van het kerkgebouw te Djocja van H. een gift ontvangen groot f 530.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 5