13e Jaargang. VRIJDAG 8 APRIL 1904. No. 15.' Weekblad gewijd aan de -Belangen der Gereformeerde Kelken IN EELAND, j\loORD-j3l^ABANT RN J^IMBUÏ^G. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hjj zal ons behouden. Jesaja 33:22. ONDER REDACTIE VAN Dr. L. H. WAGENAAR, met medewerking van onderscheidene Predikanten. Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brandofferenen Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht-, offer, opmerken dan het vette der rammen" 1 Sam. 15:22 AboH^emgM per 3 maanden f0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enz,, gélieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. DE OPSTANDING, HET KEERPUNT. De dood heerscht niet meer over hem. Rom. 6 9b. Niet meer; d&ar ligt in dit woord het perspectief, 't Opent een terugblik: de dood heeft over hem geheerscht; 't bepaalt het heden: de dood heeft de heerschappij over hem verloren; 't schouwt in de toekomst de dood heerscht nooit weer over hem. De dood heeft over Jezus geheerscht. G e- heerscht; verzwak, ontledig het woord niet. Spaar Jezus niet uit goedbedoelden, maar kortzichtigen eerbiedde Vader heeft hem niet gespaard en dat uit liefde tot ons. De dood heeft over Jezus geheerscht, dat vangt aan, als „het Woord vleesch wordt", als Jezus verschijnt in de gelijkheid van het zondige en dus sterfelijke vleesch. Dat begint in Bethlehem. Die heerschappij wil reeds haar vonnis voltrek ken, wanneer Herodes het zwaard wet tegen den geboren koning der Joden; dan spreekt God Zijn „nog niet", maar eindelijk komt „de ure en de macht der duisternis". Dan heerscht de dood; dan voert hij legerscharen aan, die Jezus grijpen; die hem des doods schuldig verklaren, die dat vonnis tegen alle recht en rede doordrijven; die hem aan'tkruis nagelen, tot hij, het hoofd buigende, den geest geeft. De dood heeft over hem geheerschtdat is de ontroerende werkelijkheid van den Goeden Vrijdag. Niet naar der Joden woord tot Pila- tushij heeft zich zeiven Gods Zoon gemaakt, doch: hij, Gods Zoon, heeftzichzelven mensch gemaakt, bloedverwant en losser, borg en mid delaar, en daarom moet hij sterven. „Niet meer" jubelt nu de Opstandingsmorgen De dood heerscht nietmeer over hem. Zoo goed ais de Verrijzenis Jezus' dood met het heerlijkst licht overstraalt, zoo bepaalt de pre diking van den Goeden Vrijdag de waarheid van het Paaschevangelie. Alleen de Jezus, die gestorven is, kan uit den dood worden opgewekt. De dood heeft geheerscht; alle vernielende machten hebben tegen Jezus geraasdU i t- geraasd, zich machteloos geraasd" roept de Paaschmorgen. „Wat zoekt ge den levende bij de dooden?" Alle geweld des Satans heeft tegen hem gestreden„Uitgestreden, zich moê gestreden", juicht het ons tegen uit het geopende graf. „Hij is hier niet, hij is opgestaan." De dood heeft zijn heerschappij over hem verloren. Het is de eerste maal in de ge schiedenis der gansche menschheid, dat de dood zyn prooi mist. Van Eden af heeft hij gereed gestaan, om te verzamelen duizenden reeksen van slachtoffersgemakkelijk werk ze waren al ten doode opgeschreven. Hier heeft hij een slachtoffer, dat nooit te krijgen was door zondeverleiding, met den dood als natuurlijk gevolg der ingeslopen kranktemaar hij heeft het, al kostte het alle inspanning. En nu kan hij het niet houden; 'tverbreekt zyn boeien. Hij moet het machteloos aanzien. Dat is de eeiste, die hem ontkomt e n d e laatste niet. „Niet meer" dit is het keerpunt. In de geschiedenis van Jezus Christus: hier begint na de vernedering de verhooging, die tot ver heerlijking voert. Zeker! Maar ook voor de menschheid. Triomfantelijk melden engelen van hem op den derden dag: „Hij is opgestaan," d. i. Hij heeft zich zeiven als buit uit den dood meegebracht; zichzelf en allen, die, in hem geloovende, waarachtige gemeenschap des levens met hem genieten. Hij is opgestaan, als „de eersteling dergenen, die ontslapen zijn," en die eersteling belooft een oogst. Jezus leeft. Dat is de verpletterende waar heid van Paschen, verpletterende alle macht des doods en al zijn blijvende bondgenooten de heilzame en hee^cnde waarheid, heelende allen, die zuchtende onder die macht en haar vijandig, snakken naar verlossing en verade ming. Jezus leeft: de dood heerscht niet meer over hem. Zoo is het tot op dezen dag. Doch dat heden wordt niet weer verbroken. Onder de heerschappij des doods komt Jezus nooit weer terug. Ja, wat nog meer zegt: Jezus heerscht nu reeds over hem en zal over hem heerschen ten einde toe. Van het keerpunt af gaat het immer voorwaarts, 't Koninkrijk der hemelen, voortgestuwd door de beweegkracht des levens, gedragen door den Geest Gods, kent geen stilstand. De aanvankelijk bevochten overwinning wordt bevestigd, volmaakt. Het Paaschevangelie, d e boodschap des levens, kan voor ons tot een dood feit worden; daar zyn wij vaak beseffeloosgenoeg voor. Maar dat wordt het van Gods zijde nooit. Het leven-geven in Christus, en door hem blijft immer een daad Gods. God blijft doen, handelen in de wereld, o\ erwinnen eenmaal ten volle. Zijn koninkrijk wordt uitgebreid ter ver heerlijking, tot de Opgestane, nu „verheerlijkt ter rechterhand der majesteit in de hemelen" wederkomt en „Hij als Koning" zichtbaar „heerscht". De dood heerscht over hem nooit weer. De Opstanding is het keerpunth e t keer punt, want de dood is d e levenskwestie. Zoo staat dit woord bij Paulus midden in Zijn prediking over de heiliging: „de nieuwigheid des levens". Ge ziet het onder het lezen zich verheffen als een rijzende zuil. De dood heerscht niet meer over Hem, dan mag de dood ook niet meer heerschen over U. „Een plant met hem in de gelijkmaking zijns doods", dat heeft ten gevolge dezelfde eenheid in de opstanding. Hij sterft Diet meer, eenmaal uit de dooden opgewekt; wij evenmin, wanneer we in hem zijn. Dat maakt Jezus' geschiedenis tot de onze eerst toch maakte hij zich éen met onze zaak. Aanvaardt ge dat in geloof, maar dan er kent ge in uw leven datzelfde keerpunt te behoevenopstanding. Ga voor u zelf, niet in gedachten slechts, maar in uw leven na, tot wat gevolgtrekking die beide woordenn i e t meer u voeren. Zal „niet meer heerschen" een zin hebben, dan moet er heerschappij hebben bestaan. Dat is naar waarheid gezegd. Ze bestond, sinds ge het levenslicht aanschouw- det. „Niet meer" - dan moet het opgehouden zijndan moet die overheersching in beginsel zijn geknot. Is dat naar waarheid gezegd, dan moet ge „gekruisigd aan de zonde," met pijn, met zelfverloochening afscheid nemende, met Christus zijn opgewekt. Is dat zoo? Dat beslist over de toekomst, over het „nooit weer". Is dat zoo, dan gaat ge voort tot overwinning, 't Leven groeit, de dood verzwakt; dan is de dood „een ingang tot het leven". De Opstanding is het keerpunt. De dood is het Overgangspunt. De „eeuwige vrede" bij den Vader en den Zoon het eindpunt. Jezus leeft en wij met hem! Halleluja! Uit God, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeu wigheid! Amen. (Overgenomen). Het emeriti-vraagstuk. Janus. Hoe gaat 't met jullie ouden dominee Preekt hij weer? K o b u s. Ja, met nieuwen moed, maar niet met nieuwe kracht. Zijn laatste ziekte heeft hem gesloopt. Ik vrees, dat komt hij niet weer te boven. Doch al is de stem zwak, en kost het hem zichtbaar moeite de preek uit te brengen, ik kerk bij niemand liever dan bij hem. Zijn geheele persoon preekt mee 't Is zoo'n vader in Christus. Je kunt zoo hooren, dat hij rijp is in de genade en dicht bij den hemel. Toch deert het mij, dat hij eiken zondag tweemaal preeken moet en daarbij al de catechisaties houden ook voor de soms wreede jeugd, terwijl het hem zelf bezwaart, dat hij zijn herderlijk werk niet meer verrichten kan. Janus. Nu een predikant is m. i. allereerst herder op den stoel; dan heeft hij zijn hetle kudde voor zich en voedt en weidt ze, zoekt 't ver lorene en afgedrevene en verbindt 't gewonde in 's levens strijd en smart. Doch waarom ziet hij er zoo tegen op om emeritaat te vragen? K o b u s. Och, hij wil niet gaarne 't genade brood eten, zegt hij. Janus. Maar dat is toch geen genadebrood, als hij zijn emeritaatsgeld krijgt. K o b u s. Niet 't Moet toch opgebedeld wor den in de kerken, en hij doet er niets meer voor. Ik wou, dat ze hier deden als in sommige stre ken van Duitschland. Daar krijgt een oud e pastor hulp in een proponent. Een vereeniging zorgt voor het tractementje, en de oude dominee moet den jongen man den kost geven, maar behoudt zijn positie, zijn pastorie en zijn tractement, en hij preekt en catechiseert, zoo vaak als hij wil, Zoo krijgt de oude dominee verlichting en vindt de jonge een goede leerschool. M a n u s. Maar ik heb wel eens gehoord, dat de oude dominee vaak jaloersch wordt, als een deel der gemeente den jongen hooger stelt en

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 1