Jesu rersmachten wordt de bron uwer lafenis. Uwer eenige alles overstroomende he meigenieting. Juist omdat hy dezen dood heeft verduurd, klinkt nu zoo luid zijn evangelie: Alle gij dorstigen, komt tot de wateren. En wederomZoo iemand dorst, hy kome tot Mij en drinke. Die wil, neme het water des levens om niet. Ik ben de Alfa en de Omega. Ik zal de dorstigen geven uit de fontein van het water des levens om niet! „De vermoeide ziel zal Ik dronken maken en de treurige ziel zal Ik verkwikken. Och, dat mijn volk naar My boorde. Wee mi), Ik ben, als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld, als wanneer de nalezingen ge schied zijn, er is geen druif om te eten. Mijne ziele begeert vroegrijpe vrucht! Mij dorst. Ds. Ledeboer vertolkte eens dit woord in dezer voege Mij dorst! zoo roept Immanuel Naar onderwerping van de hel. Verplettring van des Satans macht, Die zooveel kwaads heeft aangebracht. Mij dorst! zoo roept de Heilprofeet Vol derenis met Juda's leed Met Isrels volk, door Mij gekocht, Dat Ik het eerst heb opgezocht! Mij dorstroept Gods- en 's menschen- [zoon Naar mijn bedongen arbeidsloon Een kudde, vol van heerlijkheid, Met 's Hemels gunsten overspreid Aandoenlijke gedachte. Jezus dorst voor uw behoudenis. Hem dorst naar uwe liefde! Uwe hem verheerlijkende zaligheid. Antwoord hem en zeg: Mij dorst ook, lieve Heer, naar U. O, Zaligmaker, o, kom nu! En openbaar U zelf aan mij. En maak mij van de zonde vrij! Van alle zonde. Ook van de drankzonde. Misschien valt op dit schrijven het oog van een dronkaard. Ongelukkige, 'tgoddelijk wee ligt op u, want geen dronkaard zal het ko ninkrijk der hemelen beörven. Doch er is nog genade voor u! Jezus'keel was ontstoken voor de zonden der keelO, laat deze pyl uw hart doorvlijmen! Bekeer u, of - ge zult eeuwig kermenmy dorst, my dorst En voorts, myn lezer, reik gij gaarne de edikspons den dorstige uit liefde tot Jezus. Dan zal de Heere uwe. ziele verzadigen in groote droogten en gy zult zijn als een ge waterd hof, ja als een springader der wateren, welke wateren nimmer ontbreken. En eens zal u 'twoord verrassen: ik ben dorstig ge weest, maar gy hebt mij gelaafd V erzeker dheid. Waqenaar. XIII. Twee dingen blijven altijd over, die aan onze verzekerdheid afbreuk doen. De worsteling tus- schen geloof en ongeloof, en de strijd tusschen vleesch en geest. Beide blijven tot op den dag van onzen dood. Verzekerdheid bestaat dus niet daarin, dat wij allen twijfel en alle ongeloof hebben overwonnen. Ook niet daarin, dat wij tot een volmaakten trap van heiligheid zijn gekomen. Beide is hier voor ons onmogelijk. De troost der verzekerdheid moet dan ook op andere wijze gezocht. Ongeloof en vleesch dienen bestreden door aandachtig onderzoek van Gods Woord, door geregeld, aanhoudend gebed, door eene overpeinzing van Gods Verbond, door be- dachtzamen wandel. Troost is, volgens de opstellers van onzen Heid. Catechismus, een zeker besluit van het verstand, waardoor we tegenover iets ongelukkigs dat wé hebben, eenig goed stellen en door dit goede te beschouwen de smart verzachten en het ongeluk geduldig dragen. Hiermede kunnen wij ons vol komen vereenigen. Zoo doen wij dus. Tegenover iets ongelukkigs, dat we hebben, stellen we eenig goed. Tegenover 't ongeloof, dat nog in ons wordt gevonden, stellen we de onfeilbaarheid van Gods beloften. Tegenover de overblijfselen der zonde, stellen wij de kenteekenen van 't werk des Geestes en der genade. Langs dezen weg komen we tot den troost der verzekerdheid. Dan ben ik zeker, als God tot mij zegt, dat ik vergeving der zonden uit loutere genade heb ontvangen. God zegt dit in Zijn Woord en in Zijn Sacra menten Dit gaat voorop. En daarna de kenteekenen der genade. Beide gaan saam. Niet bevinding alleen, zon der rekening te houden met het verbond. Ook niet het verbond alleen, zonder het let ten op en ondervinden van het werk des Heili gen Geestes. Beide gaan saam. En ook in deze ordeeerst het verbond, daarna de bevinding. Toch is het waar, dat bij vele kinderen Gods eerst de bevinding er is, en later eerst het gezicht in t verbond der genade komt. Soms zelfs geheel niet komt. Maar dit wil dan niet zeggen, dat zij buiten het verbond om, langs een anderen weg tot de zaligheid geleid worden. Alle weldaden der genade zijn een gevolg van het Verbond der genade tusschen God en Christus. Maar het wil zeggen, dat zij geen schriftuur lijke kennis van dit verbond hebben, en eerst later, of soms geheel niet, tot de wetenschap komen, hoe de bediening van het Verbond der genade door den Heiligen Geest plaats heeft, dat zij het rechte inzicht missen van de betee- kenis van den dienst des Woords en der Sacra menten. En alhoewel wij er ons zeker voor hehben te wachten afkeurend te spreken over hetgeen God in Zijne vrijmachtige genade aan zulke lieden wil doen,, nochtans missen zij, door onkunde, veel vertroosting, en komèn zelden tot zekerheid. Anderzijds hebben wij toe te zien, dat wij ■met aan de uitwendige teekenen of woorden blijven hangen. .^rzQkerdheid moet ons worden een zaak die wij, in 't gebed worstelend,- van den Heere verkrijgen. Nu komt het ons voor, dat onze kerken in Zeeland niet zoozeer gevaar loopen om het werk des Geestes en de noodzakelijkheid der weder geboorte voorbij te zien. Er is een gevaar voor overschatting der bevin ding en onderschatting van cie middelen, meenen wij. Vandaar dat wij met ernst aandringen, dat de prediking des verbonds en de bespreking des verbonds weer ingang mogen vinden. Een eenzijdige beschouwing van den bevinde- lijken weg, met verzwijging van de bediening van het verbond der genade, 't zij dan geheel of gedeeltelijk verzwegen, moge den Zeeuwschen volksaard misschien aangenaam zijn, wij meenen, dat dit niet is wat onze kerken noodig hebben O. prediking des verbonds in de eerste plaats, gesteund door een gezonde, bevindelijke predikiné in de tweede plaats. Om tot vezekerdheid te komen hebben wij dan ook te letten op het werk des Geestes in ons. Te letten, of wij in ons bevindendroefheid over de zonden, droefheid naar God, honger en dorst naa,r de gerechtigheid, kinderlijke vreeze voor God, drang tot het gebed, liefde tot Christus. Als wij deze dingen in ons mogen bevinden, dan is het wel mogelijk, dat wij nog niet de volle verzekerdheid genieten, en verlangen meer bevestigd te worden in het geloof, mee- betrou wen des harten te kunnen oefenen, meer den vrede der consciëntie te genieten. Dezen broeders en zusters houdt onze belijdenis tweeërlei voor. Ten eerste moesten zij niet mismoedig worden, maar in het waarnemen der middelen vlijtié voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en dien met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. En degenen, die ern- stiglijk begeeren zich tot God te bekeeren, Hem alleen te behagen en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in den weg der Godzaligheid en des geloofs zoover nog niet kunnen komen, als zij wel wilden, deze zullen zich vertroosten met de belofte Gods, dat Hij de rookende vlaswiek niet zal uitblusschen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. (Dordtsche Leerr. I, 16.) Ten andere hebben zij dit tot geestelijke blijd schap en heilige vermaking zich voor te stellen, dat deze kenteekenen hen wijzen op het werk der wedergeboorte, door den H. Geest in hen gewerkt. Dies zijn zij oprecht ia waarheid tot kinderen Gods aangenomen, want die zijn in Gods Woord als onfeilbare vruchten der verkie zing aangewezen. (D. L. I, 12.) Daarom hebben wij onszelven wel te beproeven maar ons te wachten voor een groote fout. Een groote fout is, dat wij onszelven meestal willen beproeven en onderzoeken in tijden van aanvech ting en verlating. Ten allersterkste ontraden wij dit. Zelfbeproe ving is noodig; zelfonderzoek wordt ons voor gehouden in de H. Schrift. Maar ik bid uwat zin zou het hebben als de generaal bij het los stormen van den vijand, midden in den slag, soms bij zinkenden moed en wassend gevaar, zijn. soldaten bevel gaf om den strijd te staken, en eerst eens inspectie te houden over geweer en kleeding, patroontaèch en voedsel? Alzoo niet! Zelfonderzoek en zelfbeproeving moet biddende geschieden, 'tis een teeder werk; er behoort veel kennis toe, raad en bestier van wijze en godza lige lieden is noodigmaar voor alle dingenhei- moet alleen geschieden in tijden van rust en hel derheid. Een vluchtig besluit onder 't barnen der gevaren, soms nog op onvoldoende gronden ge nomen, mag niet zijn het eindoordeel over ons zelven, waarnaar wij meenen al of niet een kind Gods te zijn. Mogen we u eens voorhouden een raad van Voetius in tijden van verlating en duisternis? Voetius zegt aldus: „Zoo gij in geestelijke verlatingen Zijne genade met smarte zoekt, maar voor dien tijd niet vindt of gevoeltlaat dit dan uw troost zijn, tegen uw gevoelen, tegen al uwe troosteloosheid Nochtans zal Zijne genade niet achterblijven; al vertraagt ze, laat ik haar verwachten. Ik heb Hem immers (dit is mijne belijdenis) gevonden, toen ik naar Hem niet zocht, of naar Hem niet vraagde, Hij heeft mij gevonden, mij aangegre pen, als ik door vrijen wil in mijns harten ge dachten van Hem vluchtte, en ging dwalen als een schaap, keerende naar mijnen weg. Hij zag mij aan in mijnen bloede; °Hij keerde Zich tot mij en bekeerde mij tot Hem, toen ik van Hem afkeerde. Hij bracht mij nabij, toen ik verre waszonder mijn toedoen, zonder mijn medewerken, daar ik Hem niet had geroepen, noch om Hem gearbeid. Hoe zoude dan Zijne genade mij niet weder verschijnen Hoe zou Hij Zijn vriendelijk aan gezicht eeuwiglijk kunnen afkeeren? Naardien ik tot zijne genade geroepen, met zijnen Geest begaafd, met het evenbeeld van Zijn Zoon ver- nieuwd en geteekend bennaardien ik zelve met zuchten en verlangen Hem zoeke, Hem roepe, om Hem tot den bloede toe arbeide en gaarne Hem zou willen omhelzen?" Het is onze bedoeling ook te handelen over de onmiddelijke, rechtstreeksche verzegeling door den Heiligen Geest. Wij gelooven, dat dit een bijzondere genade is, welke God niet aan al Zijne kinderen schenkt. Wellicht zullen we daarover later wel eens spreken. Wij eindigen hiermede de bespreking van dit onderwerp, door ten slotte nog te wijzen op onze overschoone Dordsche Leerregels V, 14 en 15 „Gelijk het nu God beliefd heeft dit Zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons te beginnen, alzoo bewaart, achtervolgt en volbrengt Hij het door het hooren, lezen en over igen daarvan, mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften en het gebruik der H. Sacramenten." Deze leer van de Volharding der ware geloo- vigen en heiligen, mitsgaders van de verzekerd heid dezer Volharding, welke God, tot Zijn naams eere en tot troost der Godvruchtige zielen, in Zijn Woord zeer overvloediglijk geopenbaard heeft, en in de harten der geloovigen indrukt, wordt wel van het vleesch niet begrepen en wordt van den Satan gehaat, van de wereld bespot, van de onervarenen en hypocrieten misbruikt, en van de dwaalgeesten bestredenmaar de Bruid van Chris tus heeft haar altijd, als eenen schat van onwaar deerbaren prijs, zeer teederlijk bemind, en stand vastelij k verdedigd. En ..dat zij dit ook voortaan doe, zal God be- zorgen; tegen Denwelken geen raad geldt, noch eenig geweld iets vermag. Welken eenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, zij eere en heer lijkheid in eeuwigheid, Amen. Axzl" R. van de Kamp. Beroepen te Alfen aan den Rijn ds. C. B. Schoemakers te Groningente Nieuw Buinen R. J. Schoemakers te Ambt-Vollenhove (A) te Schou werzijl dhr. W. F. Gierds cand. te Appingedam.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 2