JBelangen DER p]
pEELAND, jMoORD-p^ABANT EN J_IMBUF^G.
JCef^ken
13e Jaargang.
VRIJDAG II MAART 1904.
No. 11.
EEKBLAD GEWIJD AAN DE
rEREFORMEERDE
IN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hjj zal ons
behouden.
Jesaja 33:22.
ONDER REDACTIE YAN
IIr. L. B. WAGENAAR,
met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandcfferen en Slachtoffe'en, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hoe
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 Sam. 15:22
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, AdvertentiëD enz,, gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
OVERGELEVERD OM ONZE ZONDEN.
En de geheele menigte van hen stond
op en leidde hem tot Pilatus.
Luk. 231.
Hier staren we op den lijdenden Knecht
des Heeren, terwijl hij aan den heiden-
scben rechter wordt overgeleverd. De
Joodsche Raad doet hem ook deze vernedering
aan.
Het kwam onzen Immanuel niet onverwacht
over. Hijzelf had het voorzegd: «het zal alles
volbracht worden aan den Zoon des menschen,
wat geschreven is door de profetenwant zij
zullen hem den Heidenen overleveren" enz.
(Luk. 18 31, 32.)
W ij zouden het niet zoo hebben verwacht.
Nu de Raad der Joden door zijn moedwil
Jezus als godslasteraar ter dood veroordeeld
had, zouden wjj denken, dat dê ai^vóering van
dit vonnis terstond zou zijn gevolgd. Niet
alsof dit regel was; ook de moordenaars in
den kerker wachtten nog het oogenblik af,
waarop het over hen uitgesproken doodvonnis
zou worden voltrokken. Maar wij weten, hoe
grooten haast de Joden met de zaak van Jezus
hadden, daar zij hem nog vóór het Paaschfeest
uit den weg wilden ruimen. En dat feest zou
immers den volgenden dag reeds aanbreken!
Waarom gaat dan de Joodsche Raad er niet
terstond toe over om het doodvonnis over
Jezus uit te voeren? Omdat hij niet kan.
Hij moet van den Romeinschen landvoogd
de bekrachtiging en uitvoering van zijn vonnis
vragen. Straks dwingt Pilatus hen om het
hoo'ge woord uit te spreken: „het is ons niet
geoorloofd iemand te dooden". Door wilden
hartstocht hadden ze zoo dikwijls misbruik
van die macht gemaakt, "dat de Romeinen hun
die hadden ontnomen.
Naar Gods voorzienig bestel moest de Mid
delaar juist in dezen tijd zijn plaatsbekleedend
lijden volbrengen. Want hij moest den Heide
nen worden overgeleverd. En hij moest dooi
den wereldlijken rechter veroordeeld worden.
En al de menigte van hen stond
op en leidde hem tot Pilatus.
De Joodsche Raad schijnt geen officieel be
sluit te nemen om Jezus aan Pilatus over te
leveren. Het is den heeren te krenkend en te
vernederend om er over te spreken. Als bij
afspraak gaat de geheele menigte raadsleden,
behalve Jozef, met hem naar Pilatus.
Welk eene vernedering ondergaat ook hier
de Zone Gods!
Door zfin eigen volk, dat hem moest lief
hebben, wordt hij uitgeworpen. Zie, daar gaat
hij heen. Hij is ter dood veroordeeld. De han
den zijn hem op den rug gebonden. De ge
heele menigte van de rechterlijke macht om
ringt hem, alsof hij de verschrikkelijkste
booswicht ware. Al de voornamen, wijzen en
vromen achten zich niet te voornaam om per-
soönlijk hem overste leveren. Eerbiedwaardige
gestalten, getabberde mannen, grijze schedels,
deftige heeren ontzien zich niet om in dit
geval eendrachtig op straat op te treden. Het
was niet om Jezus te eeren, maar hij wordt
er dieper door vernederd.
Zoo gaat het van het paleis van Kajafas
door de straten der heilige stad naar het
rechthuis van den landvoogd. Zóó wordt hij
overgeleverd. Aan de Heidenen. Aan de ge
hate Romeinen.
Stel u voor, dat ons land aan de Spanjaarden
onderworpen was, en dat al de leden van het
hoog gerechtshof in eigen persoon u als een
gebonden misdadiger aan den Spaanschen
.^echter gingen overleveren. Welk eene ver-
achting en schande!
En toch was de haat tegen de Spanjolen
bij ons vrijheidlievend volk niet sterker, dan
die der Joden jegens,, de Heidenen, met name
jegens de Romeinen.
Doch Immanuel laat zich zoo diep vernede
ren. Beter dan Simson had hij die touwen
kunnen verbreken. Over meer clan duizend
man had hij kunnen triumfeeren. Doch hij
geeft zich. Hij zwijgt en laat zich voeren. Als
een schaap en als een lam. In gehoorzaamheid
aan zijn Vader. Om de zonde zyns volks.
„Hij is overgeleverd om on ze zonden."
Het moest zoo. „Zij zullen hem den Hei
denen overleveren." Omdat hij de Zaligmaker
is ook van de Heidenen. Niet een natio
nale, maai de wereld-Verlosser. Zafnath
Paanéah (Gen. 41:4, 5). Hij zal den Hei
denen brengen de Bedeeling van het verbond
der genade, de kennis van den waren God en
het eeuwige leven.
Maar hij zal ze verlossen door recht.
Beladen met de zonde ook der Heidenen,
zal hij als hun Borg zich door den wereld
lijken rechter laten veroordeelen. Daarom
wordt hij overgeleverd niet in de handen van
het volk, maar aan den rechter uit de
Heidenen. Op ons terrein, daar wij door de
zonde zijn aangeland in den afgrond van duis
ternis en Godverzaking, zal hij onze zaak voor
het recht Gods afdoen.
En u uit het oordeel Gods bevrijden.
Zondaar, zondares, beeft ge voor het recht
Gods?
Zie, hier is uw vrede!
Droeg Jezus niet met uwe zonde uwe ver
achting en uw vloek?
Ware Uw Heiland niet den Heidenen over
geleverd, er zou voor u nooit uitkomst ge
weest zijn. Doch kwam de heilige Jezus als
een misdadiger op uw terrein om voor uwe
zonde te boeten, kom gij dan ook tot hem
om zijne gerechtigheid, die hij verwierf, te
ontvangen.
Aanbid hem met uw ziele.
Geloof hem van gaüscher harte.
Ontvang hem met zijne liefde.
Ge zult rijk zijn met en in hem.
En maak het den Heidenen bekend.
Volk des Heeren, ontwaakt en zendt bood
schappers van goede tpding uit!
Laat het den Heidenen weten
Hij is overgeleverd om onze zonden.
A. J. B.
Verzekerdheid.
XI.
Kostelijk beschrijft ons Voetius de vertroosting,
die wij genieten, als onze ziel gelooft en van
haar voorrecht zich bewust is.
Maar achhoe zeldzaam zijn dikwijls zulke
oogenblikken.
Elk kind van God weet, hoe dikwijls de oude
mensch sterker is dan de nieuwe, hoe dikwijls
de twijfel ons overvalt en de verzekerdheid wordt
gemist.
Het nieuwe leven, de geestelijke mensch, is
zwak, vooral in den beginne. De oude mensch
sterk.
En het opwassen in de genade brengt volstrekt
niet mede, dat ook ons bewustzijn steeds meer
en meer wordt overtuigd en wij hoe langer hoe
sterker gaan gelooven.
Al is het waar, dat de kiem, het beginsel, on-
verliesbaar is, toch is er in de werking dikwijls
stilstand, achteruitgang zelfs. In plaats dat de
oude mensch aldoor zwakker zou worden, leert
de ervaring dat hij soms weer sterker wordt,
zelfs wel eens geheel de overhand verkrijgt.
Ja, het gebeurt wel, dat wij weer alle helder
heid en besef van genade verliezen, zoodat het
is alsof wij volstrekt geen geloof meer hebben.
Er is steeds een worsteling tusschen vleesch
en geest, tusschen ongeloof en geloof.
Want in de wedergeboorte worden wij wel
verlost van de heerschappij en slavernij der
zonde, maar niet van alle zonden.
Art. 16 van onze Geloofsbelijdenis zegt omtrent
de erfzonde„dat de zonde daaruit altijd als
opwellend water uitspringt, gelijk uit een onzalige
fonteinhoewel zij nochtans den kinderen Gods
tot verdoemenis niet wordt toegerekend, maar
door Zijne genade en barmhartigheid vergeven
wordtniet om in de zonde gerust te slapen,
maar opdat het gevoel van deze verdorvenheid
de geloovigen dikwijls zoxide doen zuchten, ver
langende om van dit lichaam des doods verlost
te worden."
Laat dan dit ons moge aansporen om voor
zichtig te wandelen. Hoe licht worden wij door
het kwade verrast. Laat ons toch wakende en
biddende zijn. Vooral aanhouden ingebed. Zelfs
zijn deze overblijfselen der zonde, ook de aan
vechtingen en verleidingen zoo groot, dat wij uit
onszelven niet in de genade zouden kunnen blij
ven staan, „maar God is getrouw, die hen in de
genade, hun eenmaal gegeven, barmhartiglijk be
vestigt en ten einde toe krachtiglijk bewaart
Al is het dus, dat God ons bewaart bij de
genade, toch hebben wij geduriglijk te bidden:
„Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons
van den Booze
En de zorgeloosheid, de nalatigheid ïn 't gebed,
het niet achtnemen op 's Heeren geboden hebben
soms ontzettende gevolgen.
David en Petrus en meer anderen staan ons
ook ter waarschuwing opgeteekend!
Door deze zonden bedroeven wij den H. Geest