13** Jaargang. VRIJDAG 4 MAART 1904. No. 10. y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER jaEREFORMEERDE JCeF^KEN IN Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hy zal ons behouden. Jesaja 33:22. ^Zeeland, JSIoord-^i^abant en j^IMBURG. ONDER REDACTIE VAN Dr. L. H. WAGENAAR, met medewerking van onderscheidene Predikanten. Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE Instaan Brandofferenen Slachtoffe en, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam.15:22 Abonnement pei 8 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 8 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij d Uitgever in te zenden. JEZUS DOOR PETRUS VERLOOCHEND. Ik ken den mensch niet. Matth. 26 72b. In een vorige meditatie is onze Heere Jezus Christus ons voor de oogen geschilderd, als de mishandelde Knecht des Heeren. die Zijn aangezicht niet verborg voor smaadheden en speeksel. Die schandelijke bespottingen en smadelijke bejegeningen werden nog gevolgd door wreede kinnebakslagen met het tergend..Profeteer ons Christus, wie is het, die u geslagen heeft?" En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende. Thans wenschen wij te zien, hoe de zwaarste kinnebakslag Hem werd toegebracht door iemand, van wien wij dit allerminst hadden verwacht. Terwijl Hij daar voor Cajaphas belijdt, dat Hy is de Christus, de Zone Gods, opdat wij zonder krenking van Gods heilig recht, tot kinderen Gods konden worden aangenomen, betuigt Petrus, dat hij Hem niet kent. Op het oogen blik, waarin Hij ons niet ver loochent voor Zijnen Vader, in Wiens gericht Hij hier in onze plaats staat, zweert Petrus, dat hij geene gemeenschap aan Hem heeft. Zoo zijn wij. De Heere heeft in den ganschen arbeid Zijner ziele om onze zonden, niets aan ons gehad. Wij hebben Hem vermoeid met onze ongerechtigheden. Ja, „Gij Heer, alleen, Gij zijt verwinnaar in den strijd, en geeft Uw volk den zegen." 't Blijkt ook hier weer, evenals in Gethse- mané, dat er van ons niets is te Verwachten. Er zijn er, die deze vreeselijke zonde willen verontschuldigen. Maar hoe kan dat? Wij hebben ons maar even in te denken, wie hier verloochend wordt, door wien, wan neer en waar, en wie er getuigen van waren, en wij wagen ons aan geen pleiten op ver zachtende omstandigheden. Wie eenige zelfkennis heeft, verwondert zich ook niet, hoe Petrus er toe gekomen is. Hij was reeds begonnen te zondigen, toén hij de Heere tegensprak. En zoo gaat het, als wij wijzer willen zijn, dan Hij. Dan komt men van kwaad tot erger. In plaats van zich uit de verzoeking te houden, was hij Jezus ge volgd. Om Hem te verdedigen? Ach, de Evangelisten zeggen het ons zoo getrouw: „En Petrus volgde van verre om het einde te zien." Dus, bevreesd en nieuwsgierig. Hij had niet gewaakt en gebeden. Zeker, uit welgemeende belangstelling was hy daar gekomen, maar dat komt er van, als wij ons door ons gevoel laten leiden. Had Petrus zieh aan het woord des Heeren gehouden, het woord eener dienst maagd, zou hem niet zoo diep hebben doen vallen. En nu? Hü kwam tot niets minder dan een drie werf herhaalde verloochening. Eerst tot een enkel ontkennen, zonder eenige nadere beves tiging. Daarna tot een-, bekrachtiging met een eed, en, als wü eenmaal aan 't zondigen zyn, kunnen we zoo moeielijk ophouden toen tot een verloochenen met vloeken en zweren. „En als hy nog verre was, zag hem zyn vader." Zoo ook hier. De Heere zich omkeerende, zag Petrus aan. Het was geen gewone blik van Christus, zegt Calvyn, (want ook Judas had Hy te voren aangezien, en toch werd dezo daardoor niet bekeerd), maar, terwijl By Petrus aanzag, paaide Hy met dien blik de verborgene kracht Zijrs Geestes, en deed alzoo de stralen Zyner genade in zyn hart doordringen. Petrus weid indachtig, het woord des Heeren, hoe Hy hem gezegd hadEer de haan ge kraaid zal hebben, zult gij My driemaal ver loochenen." En Petrus naar buiten gaande, weende bitterlyk. Waarom en waarover, be hoeven we niet te vragen. Zy zijn droeve val ons een waarschuwend voorbeeld, tegen alle vertrouwen op ons zei ven, tegen elk vermengen met de wereld, tegen onderschatting van ons bestendig gevaar, tegen elk steunen zelfs op ontvangene genade. Maar verdenken wij ook nooit de onver anderlijke trouw van onzen barmhartigen Hoogepriester. Hy bidt, terwijl wij dagelijks Hem ver loochenen: „Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar ik heb U gekend, en deze hebben bekend, dat Gy mij gezonden hebt." K. V erzeker dheid. X. Wanneer we dus handelen over verzekerdheid, hebben we tusschen twee zaken wel te onder scheiden. Waarin ligt de zekerheid onzer zaligheid In de wedergeboorte. En waarin ligt voor ons de verzekerdheid? In het geloof. De zekerheid ligt in de wedergeboorte. Aldus hebben wij dit te belijden: Onze zaligheid is van eeuwigheid in Gods besluit vastgesteld. Dat besluit voert God zeker uit. Hij heeft Zijn Zoon voor ons in de wereld gezonden. Door Zijn lijden en sterven, in één woord door Zijne vol- komene offerande heeft Deze voor ons de zalig heid verdiend. En bovendien werkt God in ons door Zijnen Heiligen Geest. De Heilige^ Geest maakt ons levend, schept in ons een nieuwen menschdeze werking des Heiligen Geestes is krachtdadig en onweerstandelijk. Dit werk kan niet uitgeroeid worden. In die wedergeboorte ontvangen wij in beginsel, in kiem alles wat ons noodig is om het eeuwige leven te beërven. Zoodat, wanneer wij kwamen te sterven, onze zaligheid zeker zou zijn. Op dien grond gelooven we aan de zaligheid onzer kleine kinderen, die in hunne jonkheid sterven. In die wedergeboorte wordt ons ingeplant de kiem, het beginsel van het zaligmakend geloof; wij worden dan met Christus vereenigd, zooals het lichaam is vereenigd met het hoofd, de ran ken met den wijnstok. Deze vereeniging met Christus ons Hoofd is onverbrekelijk wie immers, zal ons scheiden van de liefde van Christus? In die weldaad der genade, in dat werk des Heiligen Geestes, en daarin alleen ligt de zeker heid onzer zaligheid. Zijn we door den Geest wedergeboren en in Christus ingeplant, dan worden we zeker zalig. Maar hoe kom ik dat nu te weten? Wederom door de werking des Heiligen Geestes. Maar hierbij bedient de Heilige Geest zich van de middelen der genade: het Woord en de Sacramenten. Eenerzijds brengt Hij ons in aanraking met Gods Woord; niet alleen uitwendig, maar in wendig. God roept ons in Christus door Zijn Geest en Woord, en de Geest sterkt anderzijds het nieuwe leven in ons zóó, dat wij nu gaan hoor en en verstaan. Hooren en verstaan, nl. dat wij, dat ik, die snoode zondaar ben, dat ik in zonde ben geboren, dat ik Gods wet heb overtreden, dat ik des doods schuldig ben. Die Heilige Geest verlicht en be weegt mijn verstand, dat ik nu begin te be grijpen en te gevoelen, dat ik in den dood lig. Hij doet mij roepen en zuchten tot den God des levens om genade en erbarmen. Hij is het, Die mijn verstand verlicht om straks ook te beseffen de algenoegzaamheid van Christus. Hij sterkt en beweegt mijn wil, zoodat ik ver langende en begeerende word naar Christus, zoodat ik de zonden begin te haten en te be strijden. Maar hij verheldert en overtuigt mij ook zóó in mijn bewustzijn, dat ik besef en gevoel„Goi> komt tot mij met het welmeenend aanbod der genade." Hij doet mij dus Christus zien als den eenigen Middelaar, Hij doet mij verstaan de waarachtigheid en getrouwheid van onzen God en Zijne beloften. Zoo brengt Hij mij tot zekerheid, tot geloof. Met recht zeggen wij dus, dat eenerzijds de Heilige Geest de eenige bewerker van dat heil is; maar Hij verlicht mijn verstand, beweegt mijn wil, overtuigt mijn bewustzijn, dat ook ik gewillig en met vreugde leer volgen, toestemmen, aannemen, vertrouwen en omhelzen, ja in dank- baarheid ontroerd uitroep„Maar, trouwe God, Gij zijt het Schild, dat mij bevrijdt, mijn eer, mijn vast vertrouwen! Op U vest ik het oog! Gij heft mijn hoofd omhoog en doet me Uio gunst aanschouwen". Wij geven hier een citaat uit een allerkostelijkst werk van Voetius getiteld „Proeve van de kragt der Godzaligheid". Dit werk is opnieuw uitgegeven door den bekenden en geliefden Comrie, in 't jaar 1763. We zouden wenschen dat er heden ten dage weer een nieuwe uitgave van kwam. 't Is voor ons een werk, dat wij met veel zegen en genot hebben gelezenwe raden allen aan, als ze het kunnen machtig worden, om het te lezen. De namen Voetius en Comrie zeggen ons reeds, dat we hier met een zuiver Gereformeerd werk hebben te doen. Aldus Voetius: „Voorwaar, zoo het aangezicht van een zoo ontfermenden Vader, zoo getrouwen en sterken Uithelper, zoo milden Gever van alles, (zelfs van de hand om Zijne gaven te ontvangen),

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 1