13e Jaargang. V Ril DAG 5 FEBRUARI 1904. No. 6, ^Zeeland, JNoord-^f^abant en |_^imbuhg. IIr. L. R. WAG KIN AAR, met medewerking van onderscheidene Predikanten. K. LË COINTRE Verzekerdheid. y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER jjE RE FORM EER DE JCeF^KEN IN Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesaja 33:22. ONDER REDACTIE YAN Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brando fileren en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22 Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1-5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: MIDDELBURG. Berichten, Advertentiön enz,, gelieve men ttfdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. DE VERVULLING VAN CHRISTUS' VER DRUKKINGEN IN HET LIJDEN DER GELOOVIGEN. Die mij nu verblijde in miin lijden voor u, en vervulle in mijn gvleesch de over blijfselen van de verdrukkingen van Christus, vcor zijn lichaam, hetwelk is de gemeente. Coloss. I 24. II. Waarde lezers, laat ons onszelven hiervan steeds dieper doordringen Op de vragen: heeft er iets kunnen ont breken aan het verlossingswerk, het offer, den zoendood van Christus; heeft zijn lichaam, d. i. de gemeente nog eenige andere voldoening noodig? moet het antwoord wezen: Neen, driewerf neen Te durven denken, dat eenig lijden ook van den grootsten der apostelen in denzelfden zin als Jezus' zoendood noodig of ook maar mogelijk zou zijn, ware Jezus' werk vernieti gen. Hij is onze volkomen Zaligmaker of niets voor ons! Nog onze val, nog onze ver lossing kunnen gedeeltelijk, kunnen stukwerk zijn. Als we niet geheel verloren liggen, dan zijn we niet verloren, en als er aan Jezus' offer iets ontbreekt, dan zijn wij niet vrijgekocht, niet verlost; dan zijn wij nog in onze zon den! En zijn verloren allen die in Christus ontslapen zyn! Als ons lijden iets verdient, waarom dan niet alles? Kunnen wij ons zei ven ten deele zaligen, waarom dan ook niet geheel? Neen, Jezus is onze eenige Middelaar en volkomen Zaligmaker; al onze overtredingen droeg Hij; als de allen-schuldigein de plaats van al de zijnen stond Hij voor God en heeft Hij betaald, en dat hij geen quadrant-penning schuldig is gebleven, dat bewijst ons zijne opwekking uit de dooden! Zoo leert het Evangelie met snijdende klaar heid. Daardoor alleen ook is het ons het Evan gelie! Want wat zouden wij kunnen toevoegen aan Jezus' zoen? Immers, alles is bezoedeld, ook ons beste werk en onze grootste opoffering is voor God „een wegwerpelijk kleed"! Gel., hier doet de geringste afwijking af glijden van de rots des heilsafslieren op 't bom-ijs der eigengerechtigheid, waar ge doorzakt en in het kille water verkleumt. Die meent ten deele zijn eigen zaligheid te hebben ujtgewerkt, waant zoo spoedig 't voor naamste te hebben bijgebracht en eindigt met zich zelf te verheerlijken als eenigen auteur. Maar wat bedoelt dan toch de H. Apostel, als hij schrijft, ik vervul wederzijdsch de over blijfselen van de verdrukkingen van Christus in Zijn vleesch voor Zijn lichaam, 't welk is de gemeente? Ziet, gel., Christus is nog op aarde. Christus leeft nog op aarde in sterfelijk vleesch. Een leven in de worsteling met de zonde. Een leven onder vele nooden en smarten, plagen en verschrikkingen des doods. Hijzelf is wel door Zijne glorierijke opstan ding ontheven aan de macht van het graf; en, hoog verheven boven nood en dood, troont Hij aan Gods rechterhand voor Hem persoon lijk is alle vernedering voorbij, maar Christus leeft op aarde voort in Zijne kerk. Die is Zijn lichaam. Haar hoofd is wel in den hemel, ook zijn reeds vele harer leden boven in de ruste Gods, doch zij zelve is nog op aarde. Die kerk is zelve geen hoofd, maar enkel lichaam. Van uit den hemel wordt ze bezield, geregeerd en gevoed. Maar terwijl haar Hoofd in de glorie juicht, worstelt en lijdt Zijn lichaam hier beneden, zet dit lichaam het aardsche leven van Jezus voort en lijdt, zooals men Jezus zou laten lijden, als Hij zelf nog op aarde was. Immers omdat zij Zijn Naam be lijdt, Zijn Geest bezit, Zijn waarheid verkondt, Zijn strijd voert tegtrrr^TÓc1' en dwaling, moet ze wel den'.elfden tegenstand onder vinden, dien Hij opwekte en veelszins 'tzelfde wat Hij leed, ondergaan. De verdrukkingen van Jezus zetten zich voort in Zijne Kerk. Nu was Jezus' druk tweeërlei. Zijn door gaande smart, was zooals wij opmerkten de bange tegenstelling tusschen Zijn staat en Zijn stand. Hij behoorde thuis in den hemel. Doch Hij was opgesloten in den kerker van het onrein aardsch leven. Dat drukte. Dat kwelde. Dat perste Zijn reine ziel. Die snakte naar den hemel. Welnu, dat lijden zet in de eerste plaats Zijne gemeente harerzijds voort. 't Hoofd leeft 't heilige hemelsche glorie leven. Dit leven is uitgestort in onze harten. Maar wij missen dit in de bezoedeling, ver nedering, 't verderf hier op aarde. Dat wekt 't heimwee op om te deelen in de heerlijkheid van 't Hoofd. Dat doet zuchten in diep gevoel en gemis. Dat doet ook ons leven als in een kerker, onder een druk, die belemmert, perst, benauwt. En o, indien bij 't gevoel van dit heimwee in zondesmart komt, als weleer bij den Hei land, het verdriet en de pijn van allerlei uit- wendigen strijd, smaad, nood, vervolging en verwoesting, dan is er waarlijk sprake van een voortlijden van Jezus, die vervolgd wordt in zijne geloovigendan vindt plaats de ver vulling van de overblijfselen zijner verdrukkingen in zijn lijdend volk, in zijn lichaam, d. i. de gemeente. Wagenaar. VI. We hebben dus voor onszelven ons steeds re kenschap te geven. Eenerzijds dat het onze God is, Die door Zijn Woord en Zijne Sacramenten tot ons spreekt. Anderzijds erop te letten, of wij ook kenteekenen der wedergeboorte in ons kunnen bespeuren. Een „inwendig" woord buiten of voorafgaande aan de H. Schrift verwerpen we ten eenemale. Steeds hebben we ook voor onszelven van de mogelijkheid uit te gaan, dat wij wedergeboren zijn. Nu is het duidelijk, dat we eerst dan daarover ernstig gaan nadenken, als we den last onzer schuld en zonde leeren kennen, en, om het nu zoo eens uit te drukken „zondaar voor God worden". Nu spreken we niet over allerlei mogelijke gevallen, maar zeggen alleen in 't algemeen In dien we kinderen Gods zijn, dan komt er vroeg of laat een tijd in ons leven, dat we niet alleen met den mond belijden, maar met 't hart gevoelen en ondervinden, dat we van nature midden in den dood liggen. Nu is de vraag: hoe komt iemand in zulk een toestand? Wat is er met dien persoon gebeurd, dat hij vroeger niet, en nu wel ziet, dat hij midden in den dood ligt? Vraag dit eens aan dien persoon zelf! Soms zal hij zelf dat niet weten. Dan weer zult ge hooren, hoe een of ^nder woord uit de H. Schrift hem heeft aangegrepen, plofsêling en onverwacht. Of ook wel dat hij door een of ander treffend voorval is gaan nadenken over zichzelven. In alle gevallen, want ze zijn talloos, kunnen we deze vragen doen Als iemand eens niets, totaal niets, van de II. Schrift wist, zou hij dan wel ooit tot de wetenschap komen, dat hij midden in den dood lag? Neen; beslist niet. Maar, als dit dan gaat door het Woord, door de Heilige Schrift, zijn wij het dan, die dit Woord aangrijpen, of grijpt dit Woord onu aan? Dit Woord grijpt ons aan. Maar hoe komt het, dat dit Woord ons aan grijpt. Zit die kracht in de Heilige Schrift zelf? Neen; de Heilige Schrift bezit die kracht niet. Maar hoe komt het dan Alleen door den Heiligen Geest, 't Is de Heilige Geest, die eener zijds het Woord Gods tot ons laat uitgaan, en anderzijds ons harte toebereidt om dat Woord, als een zaad in de toebereide aarde, te ontvangen. Als iemand inderdaad gevoelt, dat hij midden in den dood ligt, is er dus een tweeërlei wer king van den Heiligen Geest geschied. Eenerzijds heeft de Heilige Geest (door middel van de pre diking, of lezing, of hoe dan ook) ons dat Woord Gods gebracht, anderzijds heeft Hij de weder geboorte geschonken. Hij, God, de Heilige Geest, heeft ons verstand verlicht, in ons de overtuiging gewerkt, dat we zondaren zijn en midden in den dood liggen. Maar, wat hebben wij nu met zulk een mensch te doen. Wij staan niet maar naast zulke men- schen als bloote toeschouwers. Ook wij hebben tegenover zulk een mensch verplichtingen. Inzon derheid de gemeente heeft verplichtingen tegen over zulke leden. Maar bovenal de dienaar des Woords is ook tegenover zulke personen geroep' n en van Godswege verplicht hun het Woord Gods te bedienen. En hoewel wij op grond van Gods Woord mogen aannemen, dat zulke personen uit den dood zijn overgegaan in het leven, toch is het er verre vandaan, dat zij zeiven dit zouden durven toe stemmen en aannemen. Maar hoe moet dan met deze personen worden gehandeld? Nu komt het mij voor, dat het een groote fout is, als we bij zulke personen op het

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 1