w
e
JCef^ken
13e Jaargang.
VRIJDAG 15 JANUARI 1904
No. 3.
j^ELANGEN
EELAND, N OORD-p^ABANT
DER
jcrE REFORM EER DB
én Limburg.
Dr. L. H. WAG RN AAR,
met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Uitgever:
K. LE CÖINTRE
Deze vraag verplaatste hen in. den eersten
tijd van 'sHeilands optreden in Galilea, toen
Hij hen twee aan twee als Zijne herauten
had uitgezonden, om aan te kondigen de komst
van 't koninkrijk God3. Ze waren toen heen
gegaan zonder geld op zak, zonder met klee
ding en schoeisel gevulden ransel, en toch
Een bladzijde uit den heldenstrijd van
Prins Maurits en Graaf Willem Lodewijk in
Brabant's en Vlaanderen's waterland.
had hun niets ontbroken, want overal hadden
ze een bevolking aangetroffen, die hen vrien
delijk en gastvrij ontving; overal waren er
„zonen en dochteren des vredes", die hen
blijde begroetten en van alles verzorgden.
Opgetogen waren ze d.in ook teruggekomen
en uit die blijde herinnöiing klinkt aller ant
woord: Neen, Heere, niéts!
Thans echter zou 'Landers gaan met de
getuigen van den Christus Gods.
Maar nu -- ditmaal zal Ik u weer uit
zenden in de wereld, maar als schapen in het
midden van grijpende wolvenditmaal zal
er geen welkom u tegenklinken, maar een
weg met dezen!
Geen gastvrij dak zal zich openen, maar
een kerkerhol; uitgeworpen zult ge worden
uit de synagoge. U wacht steeniging en kruis.
Want Ik zeg u, dat nog dit aan
Mij moet volbracht worden, 'twelk
geschreven is, r >.\en Hij is met
de misdadigers gerekend.
't Brandmerk der misdadigheid zou
't Christendom worden ingedrukt.
Prijsgegeven zou het gezelschap des Naza-
reners zijn aan de publieke haat en de pu
blieke verachting.
Vroeger, toen waren ze geëerd geworden
als discipelen van een groot profeet, in wien
God Zijn volk had bezocht, en geprezen als
weldoeners naar lichaam en ziel.
Doch thans en voortaan zou 't woord worden
vervuld: Ik ben niet gekomen om vrede te
brengen, maar het zwaard.
Deze sombere voorspelling leidt tot 't stellen
van een strengen eisch.
Hij zeide tot hen: Maar nu - als gij
thans de wereld ingaat als Mijne getuigen -
wie een buidel heeft, die neme
hem mee; desgel ij ks een male, een
broodzak, goed gevuld, en die zoo moeten
we lezen en die er geen heeft,
d. i. die geen zwaard heeft, die verkoope
desnoods zijn kleed, zyn opperkleed,
en.... koope een zwaard!
Niemand uwer, zoo vermaant de Heere,
rekene voortaan meer op gastvrijheid en vrien-
delpheidneen, reken op verwerping, zoodat.
u, om in 't ïeven te blijven, 'een eigen buidel
en eigen verworven brood onmisbaar zullen
zijn.
Doch boven alles onmisbaar zal u wezen
het zwaard. Dat moet ieder discipel hebben.
Heeft hij 't niet, dan moet hij maken, dat hij
EEKBLAD GEWIJD AAN DE
IN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 33:22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 Sam. 16 22
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz,, gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
KOOP U EEN ZWAARD.
En Hu zeide tot hen Als Ik u uitzond,
zonder buidel, en male, en schoenen, heett
u ook iets ontbroken En zy zeiden Nieis.
Hij zeide dan tot henMaar nu, wie
eenen buidel heeft, die neme hem, desge
lijks ook eene male; en die geen heett,
die verkoope zijn kleed en koope een zwaard.
Want lk zeg u, dat nog dit, hetwelk
geschreven is, in Mij moetvolbracbtworden,
namelijkEn Hij is met de misdadigers
gerekend. Want ook die dingen, die van
Mij geschreven zijnhebben een einde.
En zij zeidenHeere! zie hier. twoe
zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is
genoeg.
Luk as 22:35-38.
Wat lieflijke herinnering riep de Heiland
op in de ziel Zijner jongeren, toen Hij hen
vroeg: toen Ik u uitzond zonder buidel en
male en sehoenen, heeft u ook iets ontbroken
I.
In zijn rijken zang „de Slag bij Nieuwpoort",
teekent da Costa de groep bloedverwanten, die
Maurits omstuwt, en hij zingt
„Ziet gij die zonen zich om 't nieuwe Stamhoofd
[scharen
Bij 't aad'lijk jachtvermaak? In d'ernst van
[doodsgevaren
Van slagveld en beleg? Een uitgelezen stoet,
All' Ridders zonder vrees, all' Nassau's, hoog van
[bloed,
Maar nederig van hart, voor 't minst wie u
[geleken,
U, Maurits' trouwste vriend, en meer dan vriend
[gebleken,
In 't kamp als in den raad u zeiven steeds gelijk
In vroomheid, ootmoed, deugd, Graaf Willem Lode-
[wijk!
O, Flonkerster, zelfs naast dien Maurits niet ver-
[bleekend,
Maar vaak door zuivrer gloed nog boven hem uit
stekend.
OZie ze saam in 't veld, twee Duitsche Scipio's 1)
Of Dioscuren 2), maar wie hooger hand verkoos,
Ten dienst van beter zaak en Vaderland!"
Wij zullen de beide Stadhouders met de dap
pere jonge Heeren van Nassau opnieuw in 't
veld zien, waar wij de krijgstochten der jaren
1) De Scipio's waren Romeinsche helden, die
medewerkten tot de verovering van Chartogo door
Rome.
2) De Dioskuren uit de Griek sche fabelleer
zijn de Godenzonen Castor en Polluxtwee vrienden
ïn nood en dood.
16011604 beschrijven in Brabant en Vlaan
deren.
Het jaar ónzes Heeren 1601 was het eerste
van het beleg van Ostende. Willem Lodewijk,
de vrome en nobele Gouverneur, die Frieslands
vrijheid had beveiligd, Groningen heroverd en
al de Ommelanden en Drenthe met de Unie
hereend, adviseerde om Den Bosch aan te tasten,
omdat Sluis zoo dicht bij Ostende lag. Maurits
wilde zijn troepen verdeelen. Willem Lodewijk
ontriedt dit „pour parler franchement 3)" beslist.
Hij inspecteerde eerst zijne schansen en forten
op de grens en in Juni ontmoetten de „Duitsche
Scipio's" elkander in Arnhem. Hier vierden ze
den 28sten Mei in het klooster van Sinte Agnita
de bruiloft van Lodewijk Gunther, die Anna
Margaretha van Manderscheid de weduwe van
den vermoorden Graaf van Broeck trouwde',
en toen ging het op Rijnberk af, dat eerst den
30sten Juli weer „voor den Prins" was. Ook
Meurs werd ingenomen en versterkt, en Maurits
er, naar de beschikking der laatste Gravin, Wal-
burgis van Neuenahr, als Landsheer ingehuldigd.
(12 Aug.) Hierop reisden de onvermoeide krijgs
helden ter beraadslaging met de Staten-Generaal
naar den Haag, en vandaar naar Middelburg,
gevolgd door der Staten-Generaal Gedeputeerden.
Men wil beproeven, den vijand van Ostende
af te trekken. Een aanval op Sluis of Wouw
blijkt onuitvoerbaar Eene poging, om in 't eind
van October Den Bosch te belegeren wordt ge
waagd, doch mislukt. Willem had anders zoo
prachtig gegraven en was reeds gekomen tot de
gracht. Doch eene strenge Novembervorst hardde
den bodem en stolde de rivieren, en, indien nu
t leger van Ostende op hen afkwam, waren ze
verloren. De tijding komt dat Frederik van den
3) Zoo schreef hij zijnen vriend „om ronduit
te spreken".
Berg met veel volk reeds te Eindhoven is. Met
groot hartzeer breken de Nassau's het beleg op.
Ondertusschen was Graaf Willem in groot
levensgevaar geweest.
Immers op 6 November schreef hij aan Maurits
dit ietwat zonderling verhaal
„Toen ik gisteren van Uwe Excellentie van
daan ging, ontsnapte ik heerlijk, want ik verstak
mij in de sloot bij de Hoogstraat, waar mijn
paard weldra zwom.
Nu eens was het met den kop, dan met het
kruis onder water. Eindelijk viel het en bleef
stijf liggen, net op mijn stijf been. Toen het
eindelijk opstond, kroop ik er onder uit, maar
het beest viel boven op mij. Toen kreeg ik heel
wat water in, maar God was zoo genadig over
mij, dat ik besef hield, dat ik opstaan moest,
om gered te worden.
Mijne krachten begaven mij wel, maar zooveel
ik kon, spande ik mij in, en toen ik weer boven
water gekomen was, gaf ik terug, wat ik te veel
had ontvangen. Maar ik had geen kracht genoeg
om staande te blijven en viel. Doch ten tweeden
male stond ik op, en toen ik weer viel, greep
Dekema 4) mij bij de hand en hield mij overeind.
Ik heb zeker zooveel vrees gevat, dat ik geen
kou vatten kon.
Om een mooi ding wou ik, dat UE. mij had
gezien. Wat zoudt ge hartelijk gelachen hebben,
net als ik zelf deed, toen ik druipnat te voet de-
straat afsukkelde, die ik nog voor een vierde deel
moest afleggen. Foei, wat belachelijk ongeluk"
Voor een kleintje waren de Nassau's niet ver
vaard! Wordt vervolgd.)
4) Deze heer was Pieter Dekema volgens
den geschiedschrijver Frekerik van Seroow
een jong onbedacht man", die een korten tijd
bij Graaf Willem aan het hof geweest is, en die-
op 10 Aprii 1604 te Ostende is gesneuveld.