jv Os gevonden Ring. 12e Jaargang. VRIJDAG 6 NOVEMBER 1903. No. 45. ^Zeeland, JMoord-^abant I)r. L. H. WAG EN AAR, met medewerking van onderscheidene Predikanten. K. LE COINTRE EEKBLAD GEWIJD AAN DE IN ^ELANGEN DER pEREFORMEERDE J^EPnKEN EN piMBURG. Want, de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesaja 3322. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brand( fferen en Slachtoffe en, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Öam. 15 22 Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enzgelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. UIT DE DIEPTEN TOT JEHOVA. Een lied Hammaalöth. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Heere! hoor naar mijne stemmelaat uwe ooren opmerkende zijn op de stemme myner smeekingen. Zoo Gy, Heere de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan? Maar by U is vergeving, opdat Gy ge vreesd wordt. Ik verwacht den Heere, myne ziele ver wacht, en ik hoop op zyn woord. Myne ziele wacht op den Heere, mebr dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen. Israël hope op den Heere, want by den Heere is goedertierenheid, en by Hem is veel verlossing. En Hy zal Israël verlossen van alle zijne ongerechtigheden. Psalm 130. X. Bij U is vergeving opdat Gij gevreesd wordt. De vrucht van 't geloofsbesef, dat er verge ving is bij God, is genoegzaam om het gees telijk leven te bewaren in uw ziel. Die dit evangelie gelooft vat het ernstig voor nemen op om bij God te blijven en alles aan Hem over te geven. Dies vervolgt David opdat G ij gevreesd wordt. Hij wil zeggen: omdat ik overtuigd ben van Gods vergevende liefde, wensch ik bij God te blij ven in Zijnen dienst. Eene ware geschiedenis, door Isabella Sanndbbs. Uit het Engelsch vertaald. Hoofdstuk I. „Vadertjelief, nu hebben we bepaald maar vijf shillings (f 3,meer over. Wat moeten we nu toch doen?" zei Martha Carey toen ze twee halve kronen voor vader op tafel legde. Hij zag van zijn nieuwsblad, dat hij las, even op en keek het bedroefde jonge meisje in de oogen. „Zeg, vader, wat moeten we nu toch beginnen „Gebruik maken van de „Bank des Geloofs, m'n kind." „Maar in ernst, lieve vaderDit zijn de laat ste zilverstukjes die we bezitten." „Het kunnen onze laatsten wel zijn, lieve, maar ik ben er niet bang voor dat de voorraads- schuur uitgeput is van Hem die gezegd heeft: „het zilver en het goud is mijn en het vee op duizend bergen." „Ja, vader, dat weet ik allemaal wel, maar waarom „Maar waarom, lieve Martha, zouden Konings kinderen hunne harten opvullen met zorgen als Hij het op zich heeft genomen om in al hunne behoeften te voorzien?" Het jonge meisje zat dichtbij haar vader. Zijn woorden in de kalmte des geloofs gesproken, gaven haar wel moed, maar toch was haar eenig antwoord Daar is drieërlei vree'ze. a. Die van den misdadiger. Hij vreest den rechter en den gerechtsdienaar, die hem roor den rechter tret-ke. b. Die van den slaaf. Hij heeft zijn meester niet lief. Hy eert en dient hem alleen uit vreeze voor de zweep des drijvers en de roede zijner verbolgenheid, als hy het nalaat. Eindelijk de vrees, waarmee, als de verhouding goed is, een kind opziet tot zijn vader en zijne moeder. Dat heilig en teeder ontzag, dat voortspruit uit hoogachting en genegenheid. Dat zich voor 't ouderoog ontziet om kwaad te doen. Dat den verloren zoon, na zijn be dreven kwaad, met erkenning van't recht om te straffen, voor zijne ouders doet neervallen, zeggende: ik ben niet waardig uw kind te wezen, maar maak me u y dienstknecht. Want hij wil blij ven bij den v^ier. Zoo ook is er in 't gemoed van een berouw hebbend zondaar, die leeft in 't geloof, dat er bij God vergeving is, een vaste keus om te blijven bij God. Daar komt wel veel tegen op. Veel moede loosheid trekt af. De vrees, dat ge 't toch niet zult uithouden, bevangt u. De gedachte, dat gij ten slotte toch nog verworpen zult worden, overvalt u. Ge gevoelt, dat God u toch niet aan ziet. En als straks zich opnieuw de lust verheft en de zonde woelt en gij van uzelven walgt, o, dan komt de kleinmoedigheid boven en zegt ge: ach, ik zal nog omkomen.. de „Wat moeten we toch doen?" „Wat ik zooeven zei, kind; een wissel trekken op de Bank des Geloofswant heeft de Meester niet gezegd: „Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten" Kunnen we dan nog bang zijn dat Hij, wiens al het zilver en goud is, zijn belofte niet vervullen zal, mijn kind?" „Maar we moeten evengoed werken als ge- looven." „Welzeker. Ik onderschat de Martha's geest in mijn kind niet, maar de rust en kracht die in Maria, aan des Heilands voeten gezeten, openbaar werd, mag niet ontbreken. „O vader, ik zou zoo gaarne gelooven willen, waarlijk! maar het is mij thans zoo moeilijk, nu u niet wèl is, en ik zou u zoo graag helpen willen; ik kan maar geen bezigheden vinden. Op geen enkele van mijn advertenties heb ik antwoord gehad." „Dan moet je gelooven dat de uitkomst van een geheel anderen kant zal komen. Ik heb al vast eenig goed nieuws voor je. „Wat is dat dan?" „Kolonel Symes schreef me dat het zoo goed als zeker is dat ik van het Morden College pensioen krijg." „O gelukkig!" riep Martha die onwillekeurig van haar stoel opstond. „Dan geeft de Heere ons al iets van zijn goud, nietwaar, vader „Maar niet vóórdat de herfst daar is", voegde vader er aan toe. „We moeten nog drie maan den geduld hebben." De glimlach verdween weer van Martha's ge laat. Ze zuchtte. „De Heere geeft het goede op zijn eigen tyd." helsche Saul zal mij zeker grijpen tot zijn weerlooze prooi. Doch, hoe ze ook besprongen wordt, de ziele blijft. Ze kleeft den Heere aan. Zij maakt Asafs' taal tot de hare, als hij zegt in Psalm 73 Mij aangaande, mijne voeten waren bijna uitgeweken, mijne treden waren bijkans uitgeschoten. Ik zeide immers tevergeefs heb ik mijn hart gezuiverd.Doch hy besluit Bezwijkt ook mijn vleesch en hart het is mij evenwel goed nabij God te wezen! Hoe ge ook kreupelt, ge wandelt toch den Heere achteraan. Wie ook afvalle en heenga, op de vraag: wilt ook gy niet heengaan, ant woordt uw ziele: tot wien zouden wij heen gaan? Jezus alleen heeft de woorden des eeuwigen levens. O, hoe verdrukt, door onweder voortgedre ven en ongetroost gij breidt uwe armen uit en zegtHeere, Heere, bij U is vergeving, bij U alleen. Erbarm U mijner! De eigengerechtigheid en de zonde zoeken u af te troonen, weg te lokken uit dit plekje aan den voet van Jezus' kruis. Maar gij blijft, wachtende totdat Hij u genadig zy. Gij offert geen Sauls offer. Gij wilt noch kunt uzelven helpen Maar heel uw hart betu-igt: Heere, U verbeid ik. Mijn hope is alleen op U. Hoezeer verheerlijkt deze standvastigheid Gods genade. Wat is de innerlijke kracht van dit kleingeloove groot! Wagenaar. „Ach ja, dat vergat ik alweer. Maar vaderlief, als u denkt dat ik het zou kunnen vragen, ga ik eens naar Highbury naar die dames wier adressen wij de vorige maand door kolonel Symes werden gegeven." „Dat is best, kind. Neem éen van deze halve kronen voor de reis en moge de Heere je po gingen zegenen." „Ik ga loopen van Ken Bridge tot Kunners- bury, dan kost mij de terugreis maar elf pence (11 stuivers). Voor uw eten heb ik al gezorgd en plaag uw kranke been nu niet, vader. Zal u het niet doen, vader? Hoe gaat het er van daag mee?" „Nog niet veel beter, kindlief, en hij kuste het ernstige en toch zoo vriendelijk gezichtje, dat ze tot een kus neerboog. Nu goedendag, Martha, en denk om de Bank des Geloofs. Ga nu maar, en ik zal wel zien hoe laatje terugkomt." Niettegenstaande de zware verantwoordelijk heid die ze nu en dan op hare jonge schouders voelde drukken, was ze vol hoop en opgewekt, toen ze, zacht neuriënd, langs de Richmond Road wandelde. Ja, de Heere zou voorzien. Bevreesd mocht ze niet zijnen als het den Heere behaagde, zou Hij op zijn tijd vaders been genezen. Intusschen wilde zij alles doen wat slechts in haar ver mogen was. Hoe goed is het van den Heere, dacht ze, ten laatste voor vaders pensioen te zorgen. Drie maanden wachten, en nog vijf shillings in huis te hebben! Maar het manna viel immers eiken morgen en waarom zou zij dan een grooten voorraad voor de toekomst durven vragen? Ja, waarom? Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1903 | | pagina 1