in ^Zeeland, |Moord-^abant en J_.im.buhg.
Verzekerdheid.
12e Jaargang.
VRIJDAG 9 OCTOBER 1903.
No. 41.
D r. L. H. WAGEN AAR,
met medewerking van onderscheidene Predikanten.
K. LË CO INT RE
x.
him
JV EEKBLAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER jcrEREFORMEER DE JCeF^KEN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hy zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE YAN
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afaöfcderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enzgelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
UIT DE DIEPTEN TOT JEHOVA.
Een lied Hamma&löth.
Uit de diepten roep ik tot U, oHeere!
Heere! noor naar mijne stemme; laat uwe
ooren opmerkende zyn op de stemme mijner
smeekingen.
Zoo Gij, Heere! de ongerechtigheden
gadeslaat; Heere! wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving, opdat Gy ge
vreesd wordt.
Ik verwacht den Heere, mijne ziele ver
wacht, en ik hoop op zijn woord.
Mijne ziele w^cht op den Heere, meer
dan de wachters op den morgen; de
wachters op den morgen.
Israöl hope op den Heere, want bij den
Heere is goedertierenheid, en bij Hem is
veel verlossing.
En Hij zal Israël verlossen van alle zijne
ongerechtigheden. Psalm 130.
VI.
Toen ik in Arnhem woonde, zag ik eens
den „grootvorst van Europa's stroomen" ge
heel gevangen in een kerker van ijs. Winter
stormen kwamen. De ijsvloer scheurde. Kis
tingen werden gevormd. Doch gesloten wasstraks
weer de boei. Dan ziet, daar kwam in het zuiden
de dooi. Sneeuwlagen smolten. Stortregens
vielen. Ook hier kwam zoeler lucht En op
eens met donderend scheuren brak de ijsvloer
in duizend schotsen. De roep weerklonk: de
rivier kruit't, Was een spannend schouwspel,
't Kwam op de dijken aan. Maar ze hielden't,
En eerlang bracht weer schip en boot vertier
en handelswelvaart langs al de zoomen.
Daar kan ook komen een ijsboei in het hart.
Niet in het onwedergeboren hart. Dat is één
ijsklomp tot. den bodem toe!
Maar in 't hart der geloovigen kan .be
zoeking op afzwerving en dwaasheid! komen
de ijskerker, die den levensstroom boeit. Dan
sterft bet gebed; dan stollen de tranen; dan
verkilt het hart.
En als met nood en dood Gods toorne slaat,
ach, dan wordt slechts 't kreunen vernomen
der doffe smart.
„Toen ik, zweeg werden mijne beenderen
verouderd" teerde weg mijn geestelijke levens
kracht „in mijn brullen den ganschen dag;
want uwe hand was dag en nacht zwaar op
mij, mijnsapwerd veranderd in zomerdroogte".
Ach, hoe diep kan dan de ziele wegzinken
„in een jammei staat, waarin ze hulpeloos
moet sterven".
Hoe kreunt de klacht„lk ben gerekend met
degenen, die in den kuil nederdalen als dege
nen die van overlang dood zijn. Mijne wonden
vervuilen vanwego de dwaasheid". Ja, de jam
merklacht daalt tot een berusting der wanhoop
„Dewijl onze overtredingen en zonden op ons
zijn en wij in dezelve versmachten, hoe zouden
wy dan leven".Ach, 't voornemen komt op
Laat ons maar niet meer aan den Heere ge
denken.
Maar ziet daar begint God in onberouwe-
lijke genade naar u om te zien. In milde
liefde en geen verwijt - in ontferming, eeuwig
vrij en eindeloos rijken voert nog niet
op de klare hope,tochontstaatverlevendigingvan
de werkzaamheid des jjreloofs, dat zich tot den
Heere wendt en uit de diepten is weer
het roepen tot Jehova geboren.
De stroom, verborgen onder het dikke, doode
y's, begint te zwellenover 't ijsveld gaat een
levensadem van eeuwigen liefdegloeddaar komt
werkingmachtig onwederstaanbaar sterk
de ijsboei breekt en zij er een donder der
ontzetting, waarbij de dijken dreigen Joor te
breken, is er somtijds in 't tot doorbraak komen
van 't geloofsleven in 't hart een spanning,
alsof het verstand bezwijken en het broze
lichaam breken zal God behoedt; straks
wijkt de beroering voor rust en zielevrede in
blijde welvaart des levens.
Deze doorbraak der genade zien we treffend
beschreven in onzen 130sten Psalm.
Nader in verzen 3 en 4a:
„Zoo Gij HEERE de ongerechtig
heden gadeslaat, HEERE wie zal
bestaan? Maar by U is vergeving.
Zoo Gij HEERE de o>.gerechtigheden gade
slaat, HEERE wie zal bestaan?
Daar hebt gij wederom den Naam HEERE
doch nu staat in 't Hebreeuwsch niet Jehova,
maar JAH.
Die naam JAH duidt den Heere aan als
den Geweldige in mogendheid, den Heerlijke in
kracht; als den Kiygsman, die metZijn leger
scharen uittrekt om al Zijn vijanden en belee-
digers te vernielen
Die in de vlakke velden rijdt, Zyn naam
is HEERE (Ps. 68 5).
Als een gewonde moedeloos neerligt op
't slagveld cn een heele batterij van de zwaarste
artillerie komt dreunend aanrijden, dan
voelt die gekwetste den angst der naderende
verbrijzelingach, onder die vreeselijke raderen
van dat ijzeren geschut wordt hij reddeloos
verraorseld
Zoo nu voelt onze zanger in zijn onmacht
de majesteit der kracht des vertoornden Gods,
geweldig in hoogheid, op hem aankomen, en
hy krijt: Wie zal bestaan?
Ja, als God van den hemel tegen u is, een
wreker, zeer grimmig, die zoekt te dooden
o, wie, wie zal dan bestaan
En 5moet de Heilige God niet uitvaren ten
gerichte, als Hyde ongerechtigheden
gadeslaat?
Gadeslaan. D. i. opmerken, beschouwen.
De ongerechtigheden. Ja, dat is 't karakter
onzer zonden. Ze zijn onrecht. Overtreding
van Gods recht en wet. Wetbreuk!
Gij hebt Gods heerlijk Recht geschonden en
daarin getergd dien heerlijken JAH!
Dies moogt ge wel vragenWie zal bestaan?
Als in de Heilige Schrift de vragende vorm
gekozen wordt, dan geeft zulks te kennen
een zeer sterke bevestiging.
Zoo b.v.
Wat zal het einde zijn dergenen, die het
evangelie Gods ongehoorzaam zijn?
En wederom
Als de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt,
waar zal de goddelooze en zondaar verschijnen?
Zoo nu ook bedoelt onze psalm met de
vraag: Wie zal bestaan? te antwoorden: vol
strekt niemand. O, als de HEERE de onge
rechtigheden gadeslaat, dan kan niemand, nie
mand bestaan, ook de allervroomste en aller
heiligste niet; waar moet ik dan blijven?
Hier wordt het: Voor eeuwig verloren!
Maar als 't aan onzen kant verloren is,
dan naakt de verlossinge Gods!
Wagenaar.
Als wij saarnvatten, wat we met elkander
hebben besproken, dan komen we tot deze slotsom
Verzekerdheid des geloofs is een getuigenis
van God zelf, dat Hij ons gewisselijk in genade
aangenomen heeft.
Dit getuigenis geeft God door den dienst des
Woords en der Sacramenten. En in beide gevallen
hebben wij ons biddende te oefenen, dat wij meer
mogen leeren God te gelooven op Zijn woord.
Daarin ligt het geheim der verzekerdheid.
Nu zegt onze Catechismus (vr. en antw. 86)
dat onze goede werken ook daartoe dienen, dat
elk bij zichzelven van zijn geloof uit de vruchten
verzekerd zij. s
En nu rijst de vraag Mogen wij nu dit ge
tuigenis voor ons geloof beschouwen als een ge
tuigenis van God Mag ik hieruit afleiden, dat
ik een kind van God ben
Nu is er ook nog in onze Gereformeerde Kerken
eene richting, waarvoor dat heel gemakkelijk
valt te beslissen.
Als gij duidelijk kunt vertellen, wat de Heere
aan uwe ziel gedaan heeft, dan zijt ge een kind
van Godkunt ge dat niet, dan moogt gij er u
niet voor houden
Tegen deze beschouwing kan niet genoeg worden
gestreden: ze is door en door valsch. Er zijn
vele kinderen Gods, die dit volstrekt niet kunnen
vertellen. En wij kennen ook lieden, en die zijn
er ook, die dit wel kunnen vertellen, en waarvan
wij volstrekt niet gelooven dat zij kinderen
Gods zijn.
Wanneer, laat ons deze vraag eens stellen, is
iemand een kind Gods? Ben ik dat, als ik het
geloof? Of als ik bekeerd wordt? En daarop
antwoorden wijneen! Ge zijt een kind van
God als ge wedergeboren zijt. Of zooals onze
kerk het belijdt:
„Hij dringt in tot de binnenste deelen des
menschen met de krachtige werking van den we
derbarenden Geest."
En eerst na de wedergeboorte, dus nadat wij
kinderen Gods zijn, komen we tot geloof en
bekeering.
Deze Heilige Geest verlicht ons verstand en
bewustzijn, en buigt tevens onzen wil ten goede.
We hebben dus niet alleen een werking des
Heiligen Geestes te zien in datgene wat men