W Verzekerdheid. 12e Jaargang. VRIJDAG 25 SEPTEMBER 1903. No. 39. EEKBLAD AAN ELANGEN DER pEREFORMEERDE J^EE^KEN ^ZeELAND, jNloORD-p^ABANT EN J^IMBUI^G. ONDER REDACTIE YAN Dr. L. B. WAGENAAR, met medewerking van onderscheidene Predikanten. K. LE C0INTRE Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hy zal ons behouden. Jesaja 33 22. Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brandofferenen Slachtofferen, a!s aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cenT."dvertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Fci7nilieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. UIT DE DIEPTEN TOT JEHOVA. Een lied Hammaalóth. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Heere! noor naar myne stemme; laat uwe ooren opmerkende zyn op de stemme myner smeekingen. Zoo Gy, Heere de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan? Maar by U is vergeving, opdat Gy ge vreesd wordt. Ik verwacht den Heere, mijne ziele ver wacht, en ik hoop op zyn woord. Myne ziele wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen. Israël hope op den Heere, want bij den Heere is goedertierenheid, en by Hem is veel verlossing. En Hy. zal Israël verlossen van alle zijne ongerechtigheden. Psalm 130. IV. Uit de diepten roep ik tot U, o, HEERE Uit de diepten van schuldbesef, zelfverfoei- ing en verlatenheid roept mijn afgeweken, ontrouw, ellendig, maar tot geloofsoefening weer begenadigd hart, tot Jehova, den vrij- machtigen Ontfermer. Mijn lezer, komt dit roepen ook voor op de bladzijden van uw levensboek? Of kent uw ziel geen diepten van geestelijke ellende? Och, dat is bij enkeier voorrecht de kwaal van den tijd. Oppervlakkigheid en ondiepheid kenmerken 't geestelijk leven van het opgekomen geslacht. Dat is wel godsdienstig, kerkelijk, Calvinis tisch doch het heeft zlchzelven niet leeren FEUILLETON. Een Zondag te O. III. Nadat de groeten en de onvermijdelijke vragen gedaan waren, begon Dominee „Tot mijn groote blijdschap heb ik Anna ook aan de tafel ont moet. Ging het nog al gemakkelijk of had je er veel bezwaar in „Ja, Dominee," begon Anna na een oogenblik stilte, „gemakkelijk ging het niet, maar ik had het beloofd. En God, die mijn gebed gehoord heeft, dat mijn ja geen leugen mocht zijn, weet ook dat ik, al is het nogzoo gebrekkig, een ernstig voornemen heb om de wereld niet meer te dienen. Het gaat niet gemakkelijk, maar God zal mij kracht schenken, want Hij heeft het beloofd. Ik gevoel het, mijn geloof is nog zoo zwak, maar ik wensch steeds meer en meer tot Hem te gaan als mijn eenige toevlucht. Want Jezus, al durf ik het mij bijna niet toeëigenen, heeft ook voor mij geleden en mijn zonden geboet." „Ja Anna," hernam Dominee een zwak ge loof is toch ook een geloof. Hij zal het gekrookte riet niet verbreken, nog de rookende vlaswiek uitblusschen. Verlaat u maar steeds meer en meer op Hem. Hij uw Hemelsche Vader weet wat gij van noode hebt. Bidt steeds om meer genade en kennen; is nooit ontdekt geworden aan zijn geestelijk verderf; heeft nooit gehuiverd voor zijn doodstaat in zonden en misdaden en weet ook in 't verder leven niets van afgronden, duisternissen en diepten. Nu is daar veel ellende door eigen schuld. Conscientie-verwoestende zonde stort in duis ternis. En wie er voor bewaard blijft is ge lukkig. Doch ook zonder bepaalde ongerechtige daad kan de Heilige Geest inleiden door innerlijke ontdekking in de schuld van het leven, dat afviel van en zich verfoeilijk maakte voor den heiligen God! Schiller, de Duitsche dichtervorst, zingt in een zijner bekendste gedichten van een koning, die een gouden beker wierp in den Charibdis, een afgrond nabij Sicilië, die de wateren nu eens als inademt en dan weer uitgeeften die koning eischte, dat ridder of knaap zich plompen zou indien schuimenden* afgrond en den bekér wederhalen. Een jongeling kreeg er moed voor. Hij wierp zijne kleedereD af en sprong in zee. De afgrond zoog hem in. Aller oog vestigde zich op de huiveringwekkende plek, die den jongen held had verzwolgen. En ziet hij herrees. De Charibdis gaf hem weder op met den uitgaanden stroom. De knaap had den beker gevonden, hangende aan een tak van een koraalrif, hem gegrepen, zich kuünen huuden, totdat de kosende wateren, die diep ond ;r hem weggezonken waren, weer opkwamen en hem weder opvoerden naar het licht. Schiller laat dezen jongeling tot den koning spreken: Da unten aber ist es fürch- terlieh. En dit woord is geworden de be- .verzekerdheid des geloofs, dan zullen wij dicht bij den Heere verkeeren en steeds ondervinden, dat Hij is een genadig God, die onze zwakheden en gebreken kent en weet wat elk van ons be hoeft. En Mina heb ik gelukkig ook ontmoet. Was je blijde de keus weer vernieuwd te hebben en je zelf aan Hem over te geven?" „De moed was me haast ontzonken Dominee," hernam ze„maar 's morgens had onze organist voor de kerk aaDging, nog gespeeld dat schoone vers waarin voorkomt, dat we zelf onmachtig zijn, maar dan op Jezus moeten zien. Ik zeide Heere laat mij op U leunen met heel mijn ziel. Ik ge voelde mij zeiven niets en sprak Heere Jezus, met U wil ik het wagen. En Hij heeft mij ook bij aanvang reeds gegeven, dat ik mag gelooven, dat mijn zonden mij om Christus wille vergeven zijn." „Ja", antwoordde de leeraar, „al is ons geloof bij den aanvang nog zoo zwak, wat de Heere begonnen heeft aan ons hart zal Hij ook vol einden. Verlaat u maar steeds meer en meer op Hem en de uitkomst zal niet falen." „Maar Betsy, tot mijn groot verdriet heb ik u gemist. Hadt je geen begeerte opnieuw belijdenis te doen?" „Jawel," hernam Betsy, wier woord doorsnik ken onderbroken werd, maar ik was te slecht Voor mij was daar geen plaats." „Ach mijn kind," hernam de herder, dacht je roemde uiting van wat de bevinding is des menschen, die afdaalt in den diepen afgrond van zijn eigen gruwelijk, Godonteerend hart! Ja, daar beneden is hetvreeselijk! Wellicht zijn er onder mijne lezers, die in stilte lijden aan Gods innerlijke ontdekking. Die gebukt gaan vanwege hun zondig hart. Ze willen zoo zielsgaarne heilig zijn. God dienen. Jezus' voetstappen volgen. Maar ze kunnen het niet. Ze worden al-gruwelijker. Ze ijzen van de doodslucht van hun verdorven leven. O, ze zitten soms eenzaam en weenen over hun zonde. Bange onmacht zinkt als lood op hen neder. Ze kunnen niet meer bidden. Ze zijn verloren. Satan lacht in hun verderf. O, waren ze maar nooit geboren, of gestorven als klein kind, dat van zonde en verderf niet weet. Zijn er zulken onder hen, die dit lezen? Dan zou ik u willen vragen walgt ge van uzelven uit hoogmoed of uit droefheid, dat gij God mishaagt? Voor 'teerste heb ik geen troost. Voor het tweede is genade bij God. O, roep ook uit deze diepten tot Jehova. Duizend nooden, duizend dooden mogen uw angstvallig harte kwellen, God de Heilige, die in genade u ontdekte, zal in u openbaren den Zoon zijner liefde en diens Geest u opbeuren uit uw grondeloos slijk en zetten op een rots. Wagenaar. VIII. „Wij gelooven, dat onze goede God acht heb- bende op onze grovigheid en zwakheid, ons heeft werkelijk dat onze Heiland je te slecht zou vinden? Juist voor dezulken is er plaats aan Zijn tafel." Ja, als ik maar beter den strijd tegen de zonde kon aanbidden, maar niettegenstaande al mijn vechten daartegen, voel ik dat mijn schuld dage lijks grooter wordt. Was het maar zoover, dat ik mij zelve meer kon beteugelen, dan zou ik vrij moedigheid hebben, aan de tafel des Heeren te gaan." Dominee antwoordde „Betsy, in onze eigene kracht kunnen wij dat niet doen. Wij zijn zondig en onrein van nature. Tegen de zonde moeten we strijden in Gods kracht en dan zullen wij ook overwinnen. Dat versje dat jullie van morgen zoo mooi vondt, zullen we eer we scheiden nog eens zingen", en al sprekende plaatste hij zich voor het orgel en het schoone lied vond ook weer klank in Betsy's hart en met geheel haar ziel zong ze mee: Houd Gij mijn handen beide Met kracht omvat. Schenk mij uw vast geleide Op 't smalle pad. Al waar ik op wou steunen, Bezweek en viel. Ai laat mij op U leunen, Met heel mijn ziel. De drie meisjes vertrokken, na eerst de belofte gedaan te hebben, spoedig Dominee weer eens te bezoeken. De zon, die zoo heerlijk geschenen had, was ondergegaande dag voorbij. Maar vergeten zouden ze dien Zondag niet spoedig. X.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1903 | | pagina 1