J. J. Koopmans Jr. Grijpskerke, 25 Aug. 1903. stond. (Beiden waren ze te Middelburg geboren). Doch ds. de C. werd op vrije voeten gesteld, doordat men niet bewijzen kon, dat hij de schul dige was. Na verloop van twee jaren echter, gaat ds. de C. vrijen over een juffer te Zierikzee, die „bij provisie de vrijage accepteert", mits dat hij, ds. de C., alvorens wederom te mogen komen, zich moest zuiveren van den blaam, die hij op zich had, wegens het doodschieten van ds. Van de Velde. Om deze reden stelt hij zich ter be schikking van het Hof Provinciaal van Holland, Zeeland en Friesland. De rentmeester bewester- schelde zond aan den Fiscaal de stukken dien aangaande en werd ds. de C. gevangen gezet op de Voorpoort van het Hof. Nadat hij eenigen tijd daar gezeten heeft, komt op een morgen de cipier naar hem zien en vindt hem dood „en daar werd nog gevonden, dat ge schreven was op de glazen door hem met een diamant „Solon, solon, niemand gelukkig voor zijn dood"". Giessen-Nieuwkerk. J. Dorleijn. Beroepen: te Hantum c.a. C. J. v. d. Boom, -cand.te Delfzijl ds. N. Y. van Goor, te Half weg; te Hattum ds. J. Sybesma, te Ulrum; te Veere ds. H. Meulink, te Meliskerke. Aangenomen: naar Knijpe door K. J. van Dijk, cand.naar Bunschoten (A) door ds. J. Koppe, te Yerseke; naar Voorst door ds. G. Oberman, te Wo rum els. Bedankt: voor Stiens, Houwerzijl en Borger door K. J. van Dijk, cand.voor Bedum door ds. N. Y. van Goor, te Halfwegvoor Ooster- Nijkerk door ds. W. Weemer, te Kubaart voor Oudewater door ds. J. E. Vonkenberg, te Baren- drecht. De heer T. Ferwerda, cand. te Harderwijk, stelt zich voorloopig nog niet beroepbaar in de Geref. Kerken. Eveneens de cand. J. D. Wie- lenga, die nog een jaar zijn studiën wenscht voort te zetten te Londen. Door de Geref. Kerk te Veere is beroepen ds. H. Meulink, van Meliskerke. Ds. J. J. Kuiper, sedert 1870 pred. bij de Geref. Kerk te Den Ham, heeft na 53-jarige ambtsbediening, eervol emeritaat aangevraagd. Anna Jacoba Polder. Verleden Zondag'werd de nieuw beroepen leeraar tot de gemeente inge leid door zijn vriend ds. A. van der Kooy, die tot tekst gekozen had Jesaja 62 6, 7 „O, Jeru salem, Ik heb wachters op uwe muren besteld", enz. Des nademiddags nam ds. A. Dekkers zijn intree uit Ps. 124:8 „Onze hulpe is in den Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft." Beide keeren was de kerk zeer vol. Ds. Dekkers heeft zich in zijne gemeente te Veere en zijne classis Middelburg aller hoog achting verworven als een man van een bezadigde doch besliste overtuiging, die van zijn eerste tot zijn laatste optreden was semper idem, altoos dezelfde. W. Aan de Christelijke school te Zevenbergen is benoemd de heer J. P. Hebly. Tot onderwijzeres aan de met 1 Nov. te openen Christ, school ce Oud Vosmeer is benoemd mej. J. Klop te Heusden. Tot onderwijzeres aan de School met den Bijbel "te Willemstad is benoemd Mej. H. J. Veele en te Ruinerwold Mej. A. Jeronimus, beiden van Goes. Koninklijke vriendelijkheid. Bij kon. besluit van 27 Aug. 1903 viel aan verschillende personen de eervolle onderscheiding te beurt van geridderd te worden. Uit den kring van de Geref. kerken Ds. J. Hessels en Dr. L. H. Wagenaar als predi kanten bij de Geref. kerken Ds. J. E. Vonkenberg als voorzitter van het Bestuur van den Ned. Bond van J. V. op Geref. grondslag de heer Jac. van Oversteeg als amanuensis der Vrije Universiteit. Ook uit Patrimonium werden verschillende brs. benoemd en uit Zeeland de 80-jarige heer C. D. v. Noppen, gemeente ontvanger te Wissenkerke, een vurig ij veraar voor het chr. onderwijs. Hoe zijn sedert 1886 de tijden veranderd Door Mevr. de Wed. S. geb. K. te Z. is aan de stichting 's Heeren Loo een gift van f 500. .geschonken, BOEKBEOORDEELING. L. PENNING, De Oorlog in Zuid-Afrika. Voor ons liggen thans de laatste afleveringen. We doorleven de laatste heldendaden van Stein en de Wet. Boeiend bleef de verhaaltrant. Rijk de illustreering. Als bronnen werden nu ook ge bruikt Kestels „Met de Boeron-Commando's" en de Wet's „Strijd tusschen Boer en Brit". Doch Penning blijft alles vertellen, alsof hij er zelf bij geweest is. Hij en Daamen hebben van deze uitgave eere!; Wagenaar. INGEZONDEN STUKKEN. Mijnheer de Redacteur, Omdat ik u niet zoo dikwijls lastig val, ver oorloof ik mij nu de vrijheid u een bescheiden plaatsje te vragen. Er komen van die oogen- blikken in het leven, waarin men de pen niet kan laten liggen, om de werken des Heeren te vertellen. In onze dagen wordt, en helaas niet zonder reden, zooveel geklaagd over verachtering in ons kerkelijk leven, dat een enkele blijde toon nog wel tot ootmoedigen dank stemmen mag. Ik was Zondag te Heinkenszand. Daar werd de morgendienst voor 't laatst in de oude, de middagbeurt voor 't eerst in de nieuwe kerk gehouden. De leeraar had tot tekst Ex. 33 15: „Toen zeide hij tot Hem: Indien uw aangezichte niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken". Hij bond de gemeente zoo ernstig de nood zakelijkheid van het aanschouwen van de teeke nen van 's Heeren tegenwoordigheid op het harte, dat 't oude kerkje, hoe veie liefelijke her inneringen er ook aan verbonden waren, wegviel, en, wie er tot dusver nog te zeer aan hechtte, het gemakkelijker verlaten kon. 's Middags gingen we op naar het nieuwe, ter plaatse van de voormalige ridderhofsteê Barbestein. Een echt historisch plekje. Aan de oostzijde, waar eertijds het oude slot stond, verheft zich nu de fraaie Roomsche kerk met hare beide torens en daarnaast de thans wel ietwat bouwvallige, maar toch zoo schilder achtig gelegen pastorie. Hier, aan de westzijde bij den ingang van het dorp aan den breeden straatweg van 's Heer Arendskerke naar Heinkenszand, waar in het begin der vorige eeuw eene aanzienlijke Zeeuw- sche familie het nieuwe buitengoed Barbestein aanlegde, ons kerkje, wel zonder toren, omdat de kerkeraad de daarvoor benoodigde duizend gulden niet meer aandorst, maar toch zoo schoon, zoo welgelegen, dat, als ik u den naam van den bekenden kerkbouwmeester Tjeerd Kuipers noem, gij van mij geene teekening verwacht van dit vriendelijk bedehuis, dat onwillekeurig tot bin nentreden noodigt. Schooner aanblik echter nog dan het keurig nette kerkje, bood de van alle kanten toege stroomde schare, die er eigenlijk niet in 'kon, maar voor dezen keer het er in heeft kunnen uithouden. Hoe plechtig klonk dat: Jerusalem, dat ik bemin, Wij treden uwe poorten in. Indruk maakte de zachte voorlezing van Salomo's gebed bij de inwijding des tempels. Men kon de stilte hooren. En dat bleef zoo ten einde toe. Als feesttekst werd gelezen Hooglied 2 11-13 ,,Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien in den lande, de zangtijd genaakt, en de stemme der tortelduive wordt gehoord in onzen lande". Ik heb nog maar tweemaal uit het Hooglied durven preaken, maar dit was nog eens een preek. Niet te hoog in de lucht en niet te laag bij den grond. Geen mottopreek, waartoe de verleiding bij eene gelegenheid als deze zoo sterk is. Eene leerrede, een discipel van prof. Biesterveld waardig. Bediening des Woords in den waren zin, waarbij de stem van het voor- ledene sprak en de naklank der gebeurtenissen, inzonderheid in de vorige eeuw, uit de geschie denis der Kerk van Heinkenszand, werd gehoord. Ds. Hoek herinnerde er aan, hoe voor het houten kerkje, een doelmatig steenen in de plaats was gekomen, en de Heere daarin ook de Gemeente zóó had gezegend, dat het sinds geruimen tijd te klein was. En nu mocht zij samenkomen in een zooveel geschikter plaats. Waarlijk er was reden tot' roemen, tot roemen van den naam onzes Gods, die zooveel blijdschap ons geeft. Of dan nu alles goud is; wat er blinkt? De getrouwe prediker verheelde geenzins, dat veel nog anders moest worden. Maar met prijzenswaardige behoedzaamheid wist hij elke schaduw te mijden, die de vroolijke lichtglansen van dezen dag verdonkeren kon, en met fijnen tact wendde hij het profetisch karakter van dezen tekst aan, om der gemeente te verstaan te geven, dat bloemen nog geen vruchten zijn, en dat, nu de plasregens van verdrukking over waren, de lente juist de tijd was om te zaaien en te planten en ijverig te arbeiden in het vooruitzicht op den oogst. Toen volgden de gebruikelijke toespraken. Ik houd anders niet van toespraken in de kerk, maar deze gepaste woorden van waardee ring tot wie dit gebouw hadden ontworpen en helpen voltooien, hebben mij grootendeels ver zoend, met wat bij eene gelegenheid als deze, niet wel anders kan. Zij eindigden, gelijk dit de grondtoon van geheel de prediking was, in een Soli Deo Gloria, Gode alleen de eere; en ik had niet anders te doen, dan mijne hartelijke instemming met het gehoorde te betuigen. Ds. Donner vertolkte op de hem eigene wel sprekende wijze de blijdschap der zusterkerk van Wolphaartsdijk, die met de zijne vertegen woordigd was, met het Psalmwoord, waarmede de plechtigheid was aangevangen: „Ikverblijde mij in degenen, die tot mij zeggen: wij zullen in het huis des Heeren gaan". Daarop ging ds. Hoek in ernstig dankgebed voor en keerde de gemeente na het ontvangen van den zegen en een blijmoedig dankoffer te hebben gebracht, met vele belangstellenden huiswaarts. Met welke gewaarwordingen? Wie zal het zeggen, wat er omging in de harten van velen, die misschien voor 't eerst de zuivere verkondiging van Gods woord hadden gehoord? Wat er omging in de harten van die broeders en zusters, die met milde hand het hunne hadden bijgedragen tot den dienst huns Gods Ik dacht onder meer aan den eersten leeraar der gemeente, ds. Galenus, die in 1578 hierheen was gevlucht. Aan diens opvolger, ds. de Ridder, van wien de geschiedschrijver meldt, dat hij een bijzonder ijverig man was; aan ds. Spilliers, wiens oordeel om zijn scherpziendheid op zoo hoogen prijs werd gesteld; aan ds. Van der Veste, die een bijzonder kundig man moet ge weest zijnaan ds. de Bert, die in een open brief aan ds. Duifhuis de zuivere gereformeerde leer aangaande het stuk der praedestinatie en van de genadewerkingen uiteenzette. Indien deze mannen, dacht ik, eens konden opstaan uit hunne graven, hoe diep zouden zij er zich over bedroeven, dat het grootste deel der tegen woordige bevolking tot Rome's dwaalleer is terug'gevallen, en een ander groot deel in diepe onkunde zich er op beroemt, nog te behooren tot de Kerk der vaderen, zonder tot de leer, tucht en dienst der vaderen te zijn wedergekeerd Maar, hoe hartelijk zouden ze zich er ook over hebben verblijd, dat dit kleine kuddeke thans mocht jubelen„De winter is voorbij, de plasregen is over. hij is overgegaan!" RehobothDe Heere heeft ons ruimte gemaakt! En ook zullen de gedachten zich vermenig vuldigd hebben in het binnenste van den oudsten ouderling, die zooveel met de gemeente heeft doorleefd, en van de eenig overgebleven dochter van den eersten diaken uit de dagen der scheiding. En toen 's avonds in de gezellige huiskamer der pastorie, de wegen des Heeren nog eens weer werden nagegaan, en de daar aanwezigen het lied aanhieven, dat bij de opening van het vorig kerkje was gezongen: „Die trouwe houdt en eeuwig leeft, Zal hier ook eeuwig wonen", toen werd ongetwijfeld niet aan hout en steen gedacht, maar aan dat vast gebouw van 's Hee ren gunstbewijzen, waarvan ook nog werd ge zongen, toen werden gedacht de goedertieren heden des Heeren, die bij het verscheiden in ootmoedig dankgebed werden geroemd. M. de R., ik heb misschien wel wat veel plaatsruimte noodig gehad, maar gij weet het, wie aan het opnoemen van Gods daden begint, kan geen einde vinden. Uw bestendige lezer, CORRESPO N DEN TIE. De advertentie, betreffende het houden der Uniè-coll., is bij vergissing niet geplaatst geworden. Reeds gezet is een artikel van Ds. P. J. W. Klaarhamer uit Utrecht. Wij plaatsen dit D.V. in het volgend nummer. Ook hopen we zoo spoedig mogelijk br. M. uit H. ter wille te zijn. Redactie.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1903 | | pagina 3