Wie struikelt, richt Hij op zoo teer:
Wie flauw is sterkt Hij, en hun zeer
Verstrekt Hem zelf tot smarte.
Hij gaat met staf en stem hen voor,
Die zijne schapen kennen;
Hij wijst hun dus het rechte spoor
En doet z' aan Hem gewennen.
Zijn staf dient tot bestier en tucht,
Zoodat zijn kudd' Hem mint en ducht.
Hfl heelt de zielewonden
Met zijnen balsemen Hij lijdt
Niet, dat het rootdiei hen verbijt;
Maar rukt z' uit klauw en monden.
Hij teekent met zijn eigen merk
Wie tot zijn stal behoor en,
Zijn oog is snel, Zijn hand is sterk,
Dus gaat er geen verloren.
Wat Herder lieft zijn kooi zoo zeer
Als deze Herder, die de Heer
Alleen is van zijn schapen?
Al gaat de heileeuw brieschend om,
Nooit rooft hij Jezus' eigendom;
Hij deinst voor Christus' wapen.
Des valschen herders wensch is maar
Verleiden, villen, moorden:
Maar Jezus leert Zijn schapen klaar,
Dat zij geen vreemden hoorden.
Zij onderkennen zijn uit schijn,
En heilzaam voedsel uit fenijn
Schoon wolven zich bedekken
Met schapenvacht. Verdelg hen Heer!
Die met geweld of leugenleer
Uw schaapje af wil trekken.
Breng, Zielenherder, tot Uw stal,
Die 's helwolfs roof nog waren
En laat uw stem toch overal
Uw schapen 'tzaam vergaren.
Roep, Christen-, Joden-, Heidendom,
Dat zij in waarheid zich alom
Tot U, als Herder, keeren.
Bewerk ook, groote Herder, mij
Dat ik één van Uw schaapkens zij.
Niets kan ik meer begeeren.
'k Weet dat ik herwaarts uit moet gaan.
Daar de onderherders wonen,
Daar uwer schapen stappen staan,
Daar wilt Gij U vertoonen.
Uw Geest, Uw Woord, Uw Avondmaal,
Verschaft daar 't lieflijkst ziels-onthaal
Is 't leven van mijn leven.
'kZal aan Uw Rechterhand dan met
Uw schapen ook ééns zijn gezet,
Aan wie Ge Uw rijk zult geven.
Uw getrouwe lezer
Arnemuiden. G. van Belzen.
Bovenstaand moest wegens plaatsgebrek in
een vorig Nr. overstaan.
KERKELIJKE TUCHT.
(Slot).
Uit ver vervlogen dagen.
Het eerste Avondmaal te Vlissingen.
Te Vlissingen is diep in 't géheim, in een
diepen kelder, gelegen aan de markt, voor 't
eerst het H. Avondmaal gevierd in 't jaar 1571,
toen Rome en Spanje nog heerschten in volle
woede. Het tafelkleed, toen gebruikt, bleef
bewaard, en was later in bezit van een def
tige Matrone in Utrecht. Ook de oude zilve
ren drinkschaal, die men gebruikte, hield 't
nageslacht als een „onwaardeerbaar gedenk
stuk" in waarde. Er stond een randschrift op
in oud-Nederduitsch„Christvs die spreght,
die daer dorst die come tot mi ende drincke
van dat water, dat Christvs u geft ende en
zal in der evigheyt niet meer dorsten. Joh.
VII. 1571."
't Is een zeer antieke drinkschaal, 't Rand
schrift is er wellicht opgesneden ter herinne
ring aan het heilig gebruik. In 1772 was deze
schaal in bezit van burgemeester E. Clijver,
en wei^d ze gebruikt bij de Avondmaalsviering
der Engelsche gemeente.
Kan een onzer lezers ons zeggen, waar het
kleed en de schaal thans zijn? Beide behoor
den thuis in het stedelijk museum! W.
OFFICIËELE BERICHTEN.
Kort verslag van het behandelde in de
vergadering der Classis Axel, gehouden te
Terneuzen, 25 Juni 1903.
1. Ds. J. v. d. Berg verzoekt te zingen
Ps. 118:7, leest daarna Ps. 111 en gaat voor
in gebed.
2. De credentie-brieven zijn allen in orde;
'tmoderamen is als volgt: Ds. Veen, Praeses,
Ds. v. d. Kamp, scriba; ds. V. d. Berg assessor.
8. De broeders vtm Hoek zijn voor het
eerst ter vergadering aanwezig, en worden
hartelijk welkom geheeten.
4. Mede is tegenwoordig cand. P..A. Sietse-
ma, beroepen predikant te Schoondijke, tot
het afleggen van peremptoir examenook de
heeren Ds. A. Littooij, Dr. L. H. Wagenaar,
Ds. A. H. v. d. Kooij, als deputaten voor dit
examen.
5. De vergadering besluit terstónd met
't examen aan te vangen. De morgenzitting
en een gedeelte van de namiddagzitting worden
hierdoor in beslag genomen.
6. Nadat de deputaten eenparige tot toela-
lating hadden geadviseerd, besluit de vergadering
met algemeene stemmen Br. Sieisema tot den
dienst des Woords en der Sacramenten toe
te laten.
7. Wordt voorgelezen een ingekomen schrij
ven van Ds. E. Th. Ploos v. Amstel, en een
ingekomen bericht van de Olasse Klundert
beide worden voor kennisgeving aangenomen.
8. De afgevaardigden naar de Prov. Synode
brengen verslag uit bij monde van Ds. J. van
den Berg.
9. Naar aanleiding van dit verslag wordt
gesproken over de regeling van de vacatures
in gemeenten, waarvan de dienaar emeritaat
heeft verkregen of door den dood is weggenomen
Met 'toog op 't klein aantal predikanten in
onze classis wordt besloten dat elke gemeente
gedurende een half jaar haar dienaar gratis
zal afstaan, zóó, dat in de vacante gemeente
één Zondag in de'twee weken een predikant
uit de classe den dienst waarneemt.
19. Bij de rondvraag naar Art. 41 D. K. O.
vraagt de kerkeraad van ^erneuzen, hoe te
handelen met een persoon, die toegang tot
het H. Av. vraagt, doch dikwijls Zondagsdienst
moet doen, daar hij op zee vaart.
Hierover wordt uitvoerig gesproken.
Met 'toog op de tot dusver gevolgde gedrags
lijn durft niemand adviseeren tot afwijzen
nochtans spreken onderscheidene broeders uit,
dat zij met deze praktijk in hunne consciëntie
niet bevredigd zijn.
11. De volgende deputaten worden benoemd
Actuarius Ds. R. v. d. Kamp.
Penningmeester Ds. J. Tholen.
Approbatie van Beroepen en Attesten:
Ds. J. Tholen, ds. J. v. d. Berg, Ouderl. P.
Dregmans.
Kerkvisitatie ds. R. v. d. Kamp, ds. J. Tholen,
Secundi ds. J. v. d. Berg, ds.
K. Veen.
Zending ds. Tholen.
Buitengew. Vergad en Examina: ds.JTholen
en ds. J. v. d. Berg.
Hulpbehoev. kerken en Em. kas:
ds. R. v. d. Kamp en ds. J. Tholen
Corresp. Theol. Schooi: ds. K. Veen.
12. Ten slotte wordt nog bepaald dat de
volgende vergadering D. V. zal worden gehouden
te Oostburg in de maand November. Daarna
sluit de praeses met dankzegging.
En hoe nu de gemeente te Cc^nthe met dien
bloedsehender gehandeld heeft vrordt ons duidelijk
uit 2 Cor. 2 5 v.v. De bloedsehender had niet
alleen Paulus maar ook velen uit de gemeente
bedroefd, velen uit de gemeente d. i. de meerder
heid had hem bestraft, d. i. den broederlijken
omgang ontzegd. Een excommunicatie schijnt het
niet geweest te zijn. Maar een aanvankelijke
bestraffing van de meerderheid der gemeenteleden.
De zondaar had naar die bestraffing gehoord en
zijne zonde beleden. En nu vermaant de apostel
de gemeente om hem te vergeven en hem weer
in haar midden op te nemen. „Den zoodanigen
„is deze bestraffing genoeg die van velen geschied
„is. Alzoo dat gij liever hem moet vergeven en
„vertroosten opdat de zoodanige door al te over
vloedige droefheid niet eenigszins verslonden
„worde. Daarom bid ik u dat gij de liefde aan
,,hem bevestigt."
De bijzondere maatregel die Paulus besloten
had aan te wenden was dus niet noodig omdat
de gemeente haar fout herstelde en de gemeenschap
met den bloedsehender had verbroken. Maar ook
al was die maatregel toegepast, dan had die
overgave aan den Satan nog altijd ten doel niet
om den zondaar te verderven, maar om hem te
behouden. Paulus wilde hem overgeven aan Satan
tot verderf des vleesches, niet tot verderf des
lichaams, maar tot verderf des vleesches, d. i.
van zijne vleeschelijke neigingen en zinnelijke
lusten. De zinnelijke lust had hem tot bloedschen-
ding geprikkeld, daarom moest hij van Satan
geslagen worden in zijn lichaam opdat die
zinnelijke lust in hem verdorven wierd. Maar
ook het doel is hier om zijn geest te behouden.
Hoe scherp die maatregel ook zou geweest zijn
als hij toegepast ware, toch blijft het doel om
den zondaar te behouden. Uit vergelijking met 2
Cor. 2 hebben wij echter gezien dat de gemeente,
tenminste de meerderheid van de gemeenteleden
zich van den zondaar had teruggetrokken en hem
uitgesloten had, waardoor de zondaar tot berouw
werd gebracht en zoodoende behoefde het voor
nemen van Paulus om hem aan den Satan over
te geven niet uitgevoerd worden
De andere tekst waarin er van een overgave
aan den Satan gehandeld wordt is 1 Tim. 120,
en eischt niet zulk een breede verklaring als
1 Cor. 5. We lezen in 1 Tim. 1 20: „Onder
welke is Hymenaeus en Alexander die ik den
Satan overgegeven heb, opdat zij zouden leeren
niet meer te lasteren. Hymenaeus en Alexander
waren blijkbaar twee dwaalleeraars, die beweerden
dat de opstanding reeds geschied was, die zelf
in het geloof schipbreuk hadden geleden. 1 Tim.
1 19, en die anderer geloof aan het wankelen
brachten, en die zich aan lastering, aan blasphemie
hadden schuldig gemaakt. Paulus heeft hen daad
werkelijk aan den Satan overgegeven, opdat zij
zouden leeren niet meer te lasteren. Ook hier is
deze overgave aan den Satan een apostolischan
machtsdaad. Paulus heeft als apostel deze daad
verricht. En ook hier is het doel niet om Hyme
naeus en Alexander te verderven, maar om hen
te behouden; uitdrukkelijk staat er toch bij dat
zij door die tuchtiging zouden leeren niet meer
te lasteren.
Het resultaat waartoe wij komen is duidelijk.
In deze beide teksten is er in strikten zin alleen
van een overgave aan Satan sprake. Maar ook in
beide gevallen berust het recht en de macht om
iemand aan den Satan over te geven niet bij de
gemeente maar bij den Apostel. In 1 Cor. 5 heeft
Paulus het besluit genomen dat hij zelf (niet de
gemeente) den bloedsehender aan den Satan zal
overgeven. In 1 Tim. 1 20 heeft Paulus zelf
de overgave aan den Satan uitgevoerd. Nergens
wordt dan ook de macht daartoe aan de gemeente
toegekend. Zij heeft de bevoegdheid om iemand
te excommuniceeren, maar niet de macht tot over.
gave aan Satan.
Het onderscheid tusschen de overgave aan Satan
en de laatste acte der tucht d. i. de excom
municatie is duidelijk. De overgave aan Satan is
bepaald een geven in Satans macht, die onder de
toelating Gods den zondaar slaat in zijn lichaam
met krankheid of lijden, met pijn of smart, opdat
de geest behouden worde.
De excommunicatie is echter een uitsluiting
uit de gemeente zonder dat iemand daardoor aan
een lichamelijke kastijding wordt overgegeven. Als
iemand afgesneden wordt van de gemeente dan
volgt uit die afsnijding toch niet dat hij
lichamelijk met krankheid, pijn of smart bezocht
wordt. De afsnijding houdt niet in een bijzondere
straf voor zijn lichaam. De excommunicatie is dan
ook veelmeer een negatieve dan een positieve
daad der gemeente. De gemeente wordt veelmeer
voorgesteld als zich onttrekkende aan den zondaar
dan als positief hem aan 't verderf overgevende. Zij
laat aan God over hoe Hij met den zondaar verder
wil handelen. Daarom zegt onze Belijdenis dan
ook dat met de uitsluiting uit de gemeente een
daad Gods gepaard gaat n.l. dat God den zondaar
uit het Rijk van Christus sluit als hij in zijn
zonde blijft volharden.
De laatste acte der tucht is dus geen absolute
uitsluiting. Altijd blijft de mogelijkheid tot terug
keer open na belijdenis van zonde. Als een zondaar
zijn zonde belijdt dan vergeeft God hem de zonde,
en moet ook de kerk hem weer in hare gemeenschap
opnemen.
Op het Formulier van den Ban of de uitsluiting
uit de gemeente, volgt het Formulier van de Weder-
opneming in de gemeente.
's Gravenmoer. Joh. Jansen.