BIJBLAD,
Boekbeoordeeling.
Ingezonden Stukken.
behoorende bij de ZUIDER KERKBODE
van Vrijdag 10 Juli 1903.
Geloof en Wetenschap in de Nederlsndsche
Staatkunde. Twee levensbeelden.
Door Mr. G. J. Grashuis.
Voor eenigen tijd hadden wij het genoegen
om aan te kondigen de schoone levensbeschrij
ving van onzen Groen, gegeven door Mr. Gras
huis in het eerste deel van zijn Geloof en
Wetenschap in de Nederlandsche
Staatkunde.
Thans bi^dt ons de geachte auteur het
tweede deel, waarin hij ons teekent Het
staatsbeleid van Thorbecke.
De Kerkbode" is geen staatkundig, maar
een kerkelijk orgaan. Voor ons politiek leven
hebben we „de Zeeuw" en de andere ge
westelijke bladen. Wij wenschen dit ook
nu in 't oog te houden. Doch het inte
resseert ons toch, al wate het alleen om zijn
aandeel in de vervolging der Afgescheidenen,
Mr. Johan Rudolph Thorbecke's levensbeeld
te zien. Ook dit teekent ons Mr. Grashuis'
vaardige pen. En zoo, dat hij het bewijs
zoekt te leveren voor de ongelooflijke stelling
dat Groen en Thorbecke geestelijke twee
lingbroeders zijn geweest.
Zwollenaar van geboorte (14 Januari 1789)
latinist te Amsterdam student te Leiden,
bewonderaar van Kemper bestudeerder van
Plato doctor in de letteren op staats
kosten onderzoeker van Duitsche bibliotheken
privaat-docent aan Duitscge academies in de
wijsbegeerte der geschiedenis ziedaar eenige
mijlpalen op des jongen Torbecke's levensweg.
1824 komt Thorbecke in Nederland terug.
Groen zond toen zijn ouden vriend als wellekom
zijn beide proefschriften, en 4 Dec. schrijft
Tqorbecke zijn eersten brief aan Groen ter
dankbetuiging.
Thorbecke wordt nu advocaat te Amsterdam
doch zijn hart was bij de geschiedenisvooral
der middeleeuwen.
1825 treedt Thorbecke o,p als hoogleeraar
in de historisch-politieke vakken te Gent. Groen
zond hem een opstel, dat Thorbeck met gretig
heid las, „zooals men van ingeschonken cham
pagne althans den schuim pleegt af te drinken".
In 1829 doorleefde Thorbecke in Belgis de
revoluitonaire woelingen. Hem docht het een
„ijlende koorts die van zelf afging". Groen
zag, dat het een opkomende vloed was, die
dam en dijk scheuren en wegslaan zou. Het
volgend jaar moest Thorbecke vluchten naar
Noord-Nederlan d. Hij schreef brieven tegen de
erkenning der onafhankelijkheid van Belgie,
door Groen gewaardeerd als „een practischen
cursus over Staats- en Volkenrecht".
Straks (1882) werd Thorbecke hoogleeraar
ie Leiden en gaf o. a. colleges over de Grond
wet, Staathuishoudkunde enz. Hij zocht zijn
studenten te leeren denken en te lee-
ren werken. Vn 1839-41 gaf hij zijn aan-
teekeningen op de grondwet uit. In 1848
verscheen een Bijdrage tot herziening der
Grondwet.
1 Nov. 1849 trad de professor op als Minister
vaa Binnenlandsche Zaken.
Was Thorbecke een godsdienstig man?
De preekstoel trok hem niet aan, toch ge
tuigden soms enkele uitlatingen van eerbied
voor geestelijke dingen. Zijn moeder, een een
voudige burgervrouw, had toch indrukken
nagelaten in zijn gemoed. Voor Thorbecke was
godsdienst een zaak der binnenkamer.
Aan Groen schreef hij dat hij „huiverig was
voor een godsdienstig onderhoud ook met den
vertrouwdsten vriend". In de Kamer sprak hij
eens„Ik ben in hetgeen men geopenbaarde
godsdienst noemt, opgevoed en van dien Weg
niet afgeweken!"
Als Minister trad Thorbecke niet op met
een programma, maar zeide: „wacht op onze
daden."
In 1852 maakte Thorbecke een reis door
onderscheidene provinciën. Ook door Zeeland.
Zijn opgewonden vrienden maakten hiervan
een triumftocht en 't volksgeloof riep, dat
Thorbecke den Koning afdanken en zelf hoofd
wou worden eener Republiek.
De Aprilbeweging werd de aanleiding tot
Thorbecke's val.
In Nov. 1852 werd Baron Sehimmelpenninck
van der Oye, tegen 's konings zin, op Thor
becke's dwingen ontslagen (en door 's Konings
begeeren vervangen door den Graaf van Lim
burg Stirum*. Dit en andere verwijdering van
den minister-ongevallige hooge ambtsdragers
zette zeer veel kwaad bloed bij de konings
gezinde conservatieven.
Toen kwam het herstel der bisschoppelijke
hiërarchie in Nederland door den Paus. Een
volkswoede tegen Rome verhief zich en de
baren dezer geweldig bewogen zee sloegen
Thorbecke van zijn ministrieelen troon.
Willem III besloot 't ministerie te ontslaan.
Op 15 April bood Dr. B. ter Haar namens
vijftig duizend Amsterdammers den Koning
ten paleize op den Dam een smeekschrift can.
Willem klaagdê den petitionarissen zijn nood
over de vele treurige oogenblikken,
die hem zijne regeering had opgeleverd en
waardeerde dit optreden als een uiting van
kinderlijke, echt kinderlijke liefde
van zijn Volk.
Het Ministerie eischte ontslag of openlijke
verklaring van instemming des konings met
zijn toelaten van wat immers des Pausen was.
Ook krachtens dé Grondwet.
Op 18 April zond de Koning Thorbecke
heen en 't „kittig Torretje", zooals men toen
zong, werd vervangen door Van Hal, die het
volhield tot 1862. Toen kwam de baas weerom.
Zeer leerrijk verhaalt Mr. Grashuis nu de
verdere historie, tot Thorbecke's dood op 5
Juni 1872.
De laatste levensjaren waren voor Thorbecke
niet de geluksigste. De dood van een eenigen
boezemvriend en die van zijne levenslustige,
lieve veel jongere vrouw braken hem het hart.
Prachtig teekent Mr. Grashuis ons Groen
en Thorbecke tegenover elkaar in de Kamer,
vriendeiijk en toch vlijmend in hun bestrijding.
Dan sprak Thorbecke van zijn ouden vriend,
dien men onmisbaar rekende in het gezelschap
van herinneringen .der jeugd, aangenamer met
de jaren; van een vriend, die hem een hand
gaf, maar geen politieke hand, wat hij ook
niet mocht verwachten. Thorbecke's leer was
vaak.: het kan niet anders. Groen's leer
altoos: Ik mag niet anders! Thorbecke
W3S in zijn denken Pantheïst. Hij zag oreral
den ontwikkelingsgang. Door „de goddelijke
eigenschappen van den mcnsch" ook in den
staat. Door de realiseering van de oorspronke
lijke ze de wet van den „hoogsten wil" in
de staatswetten.
In 't kerkelijke bekoorde Thorbecke de een
heid van Rome. Hij begeerde „doordringing
van Staat en Kerk" en haatte de.Afscheiding.
De historicus Thorbecke kende 't ontstaan van
't christendom niet.
„Wat den kinderkens wordt geopenbaard
was dezen wijze en verstandige verborgen."
Mr. Grashuis' zeggen, dat Groen en Thorbecke
„geestelijke tweelingbroeders" zijn geweest,
blijft ons ook na de lezing van zijn rijke studie
een raadsel.
Van broederschap zelfs vond ik niets. Even
min van echte vriendschap. Een zekere heusch-
heid; een wederzijdsche waardeering; een her
innering aan kameraadschap uit de gouden
jeugd. Geen vriendschap die harten verbindt.
Antipoden waren ze deze twee mannen,
historieminnaars en staatslieden.
Thorbecke de rationalist, Groen de Evangelie
belijder, Thorbecke de regent, Groen de
Oranje- en volksvriend, Thorbecke de miskenner
des Christendoms, Groen de getuige, Thorbecke
de dryver voor de moderne staatsschool, Groen
de voorstander van Christeljjk-Nationaal Volks
onderwijs, Thorbecke de voorspraak van de
vervolgors der Afgescheidenen, Groen de pleit
bezorger voor de vrijheid der Kerk, voor het
recht der gereformeerde gezindheid om kerkelijk
te leven naar den eisch der Confessie. Zoo
ooit bleek, dat het antwoord op de levensvraag
Wat dunkt u van den Christus?
scheiding maakt en het zwaard brengt,
dan blijkt dit in heel het leven en al den
arbeid der oude vrienden Groen en Thorbecke.
Hoewel we dus ons bezwaar hebben tegen
de zucht van Mr. Grashuis, om tusschen de
beide groote staatslieden zekere eenheid te
vinden, bevelen wij de bestudeering van beide
levensbeelden, in 't bijzonder aan hen, die 't
staatkundig leven onzer dagen meeleven, vrij-
moediglijk aan, met dank aan den auteur voor
wat we uit zijn kranig boek hebben geleerd.
Wagenaar.
Ons rest nog dé taak, om op een merk
waardig boek de aandacht te vestigen in dit
blad en wel op:
Levensvragen door Frank Thomas, bewerkt
door G. Gaspardin.
Utrecht. Jac. C. van der Stal.
Wij kunnen dit slechts met een enkel woord
doen. Het doel van dit werkje is, ongeloovigen,
hen, die door de ontkenningen der ongelooYige
wetenschap van het geloof hunner voorvaderen
zijn afgekeerd, en hoe groot is hun getal
alsnog te bewerken en onder Gods zegen,
terug en terecht te brengen.
In der daad is dit een edel doel. Wij mogen
ook deze afgedoolden niet overlaten en moesten
hen meer gedenken in de gebeden.
Het middel, dat wordt aangewend is, door
op hun eigen terrein te gaan, uit historie,
rede en uitspraken der consciëntie het onrede
lijke van het ongeloof, en het redelijke van
het geloof te betoogen. Men noemt dit de
apologetische methode.
Over die methode kunnen wij hier geen
oordeel uitspreken. Het boekje is waard, dat
wij er aandachtig kennis mede maken. Wij
zullen dan verwonderd staan, hoeveel ook op
genoemd gebied voor de waarheid, die in
Christus is^ pleit.
Slechts houde men in het oog: dat alleen
de Heilige Geest de harten wederbaart en het
Woord het eenig middel is, waardoor het
Zaligmakend geloof wordt gewerkt.
Hulsebos.
Daar ik op 1 Juni de Prov. Zendings-
Conferentie met genot heb bijgewoond, zend
ik U het volgende gedichtje:
Bede Voor de Zending.
JEZUS DE GOEDE HERDER.
Die Jezus tot zijn Herder heeft,
Begunstigd met zijn hoede,
Is d' allcrzal^st' die er leeft,
Hoe leeuw en wolven woeden.
Hij is beveiligd tegen 't kwaad
Niets is er dat ontbreekt of schaadt;
Wie dus wordt begenadigd,
Dien Jezus weidt in 't voedzaam gras
En leidt aan 't levens waterplas
Wordt met zijn goed verzadigd.
Die Herder houdt getrouwe wacht,
Hij zorgt nauw voor zijn schapen,
Men zag hem daarom dag noch nacht
Ooit sluimeren of slapen.
Wat is die Opperherder goed!
Hij kocht zijn kudde met zqn bloed,
En stelt voor haar zijn leven.
Terwijl de huurling trouw'loos vliedt,
Wil Hij Zijn dierbre schaapskooi niet
Verlaten of begeven.
Van heel zijn kudde ontbreekt er geen*
't Verdwaalde zoekt hij weder.
Hii brengt den ganschen hoop tot óén
En zijn er zwak en teeder,
Hij draagt die in zijn arm en schoot
Of op zijn schoudrenhunnen nood
Gevoelt Hij diep in 't harte.