Uw Brood Zeker en Uw WaterGewis.
12e Jaargang.
VRIJDAG 3 JULI 1903.
No. 27.
^VeEKBLAD GEWIJD AAN DE J3eLANGRN DER pEREFORMEERDE JCeF^KEN
IN jZ/EELAND, ]SfoORlD-j3RABANT EN J^IMBUF^G,
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE YAN
II r. L. H. WAGENAAR,
met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht,
offer, opmerken dan het vette der rammen -
1 Sam. 15 22,
Abonnefnent per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels ;3C},-eent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz,, gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
EENE VERBITTERING.
En na eenige dagen zeide Paulus tot
Barnabas: Laat ons nu wederkeeren, en
bezoeken onze broeders in elke stad, in
welke wy het woord des Heeren verkon
digd hebben.
En Barnabas ried, dat zij Johannes, die
genaamd is Markus, zouden medenemen.
Maar Paulus achtte billijk, dat men
dien nietzoudo medenemen, die van Pam-
lylië af van hen was afgeweken, en met
.hen niet was gegaan tot het werk.
Er ontstond dan eene verbittering, alzoo
dat zij van elkander gescheiden zijn, en
dat Barnabas Markus medenam, en naar
Cyprus afscheepte;
Maar Paulus verkoos Silas, en reisde
heen, der genade Gods van de broederen
bevolen zijnde.
Hand. XV: 36- 40.
I.
God is liefde. Barmhartig is de Heere en
zeer genadig, ja, groot van goedertierenheid.
Eeuwige ontfermingen wellen op in het teedere
harte onzes Gods. De Vader heeft den Zoon
lief met goddelijke liefde van voor de grond
legging der wereldmaar alzóo lief heeft God
ook de wereld gehad, dat Hij dien eeniggeboren
Zoon heeft overgegeven, opdat een iegelijk,
die in Hem gelooft, niet verderve, maar het
eeuwige leven hebbe; en God bevestigde Zijne
liefde jegens ons daarin, dat Christus voor
ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren
en vijanden Gods.
De Vader zelf heeft ons lief; doch ook de
Zoon deelde die liefde en toonde Zijn erbar
ming daardoor, dat Hij Zijn leven zette voor
Zijne schapen; deze is de liefde Christi, die
alle kennis te boven gaat; deze de onuitput
telijke rijkdom Zijner genade!
Ook de Heilige Geest zelf heeft u onuit
sprekelijk teeder lief. Daardoor is Hij de rechte
Trooster, die troost, zooals eene moeder troost,
en bedroefd wordt als gij Hem weerstaat
Goddelijk is als,des Vaders en des Zoon ook
des Geestes liefde.
Liefde nu was ook de allesbeheetschende
neiging van den naar Gods beeld geschapen
mensch. Dan, ach!... Uit die lisfde is hij
uitgevallen in den haat. Al wie uit Adam
geboren is, is thans van nature geneigd, om
God en den naaste te Laten!
Vijanden zijnde, werden wjj echter met
God verzoend door den dood Zijns Zoons, en
God de heilige Geest past die verzoening toe
op ons harte, en stort de liefde Gods ons
weer in.
Tegenover het ter dood verwezen leven des
vleesches, dat vijandschap ademt tegen God,
ontstaat in de wedergeboorte het geestelijk
leven door het geloof tot de hope in de innigste
en dankbaarste liefdeDan wordt het lied der
liefde geboren en, hoe Satan en vleesch ook
knarsetanden van spijt dit nieuwe leven
juicht: "Wij hebben Hem lief omdat hij ons
het eerst heeft liefgehad! God heb ik lief,
want die getrouwe Heer hoort mijne stem;
en wederom: Ik zal U hartelijk liefhebben,
Heere mijne sterkte!
Zooals de kompasnaald, die wel voor een
wijle schudden kan en slingeren van oost tot
west, maar zelfs in deze slingeringen trekt
naar het Noorden, on eerst in het Noorden
komt tot rust, zoo trekt met innige liefde tot
den God, die ons het eerst hu eft liefgehad, het
levendgemaakte harte en spreekt, spreekt met
tranen van ootmoed, maar in oprechtheid
Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik
U liefheb! O ja, onze ziele kleeft Hem aan
en leunt op haren Liefste, die haar opvoert
uit de woestijn.
Al bood iemand mij al het goud van zijn
huis voor deze liefde, ik zou hem ten eenemale
verachten
Gewisselijkindien iemand den Heere Jezus
Christus niet liefheeft, die'is eene vervloeking.
Zelfs het geloof, dat bergen verzet en de ijver,
die zich ten brandoffer stelt, is zonder liefde
een gruwel Gode!
Het kenmerk van het Christen-zijn is de
liefde, die innerlijk ons harte hecht aan den
Vader in Christus, en om Zijnentwille zich
uitbreidt over de broederen. Immers, zoo
staat er geschrevenIndien iemand zegtIk
heb God lief, en Zijnen broeder haat, die is
een leugenaar; want die zijnen broeder niet
liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kim hij
God liefhebben, dien hij niet gezien heeft;
dit gebod toch hebben wij van Hem, dat die
God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe!
Hen Verbaal op Waarheid gegrond.
Hoofdstuk I.
Een Dominee, die niet studeeren kon.
Ons verhaal dateert ongeveer vijf en veertig
jaren terug en verplaatst ons naar het dorpje
S. in de Provincie Groningen. Wandelende
door het dorpje, zien wij een klein kerkje staan,
'tls het Godsgebouw van de „Cocksianen",
door de Hervormden ook wel als de „fijnen"
betiteld, 't Was ongeveer 20 jaren na de
afscheiding van '34. De gemoederen waren
weer tamelijk tot rust gekomen, de vervolging
was getemperd. Vrucht van alles was, dat,
terwijl vroeger alleen de Hervormde kerk
bestond, er thans een Chr. Afgescheiden Geref.
Kerk als een kleine naast „de groote kerk"
was gekomen. De grens tusschen liberalen
en Cocksianen was scherp getrokken. Om
tot de laatsten te behooren was ware zelf
verloochening en kruisdragen in die dagen
vaak een beslist vereischte.
Was het dus te verwonderen, dat in die
dagen van druk en vervolging, het fijne goud
uit den smeltkroes der beproeving gelouterd
te voorschijn kwam, en dat zelfs ook na dien
stryd in de gemeente des Heeren vele kinderen
Gods werden gevonden die een teeder god
zalig leven leidden, veel „nabij leefden" en
een innig geloofsleven openbaarden, dat thans
maar te weinig wordt gevonden.
Maar waar dwaalden wij heen? Wij
bevonden ons te S. bij de kleine kerk der
Cocksianen. De leeraar dezer gemeente is Ds. H.
Nog ongehuwd zijnde, had hij zijn intrek
genomen bij den Heer P., lid zijner gemeente,
in wiens gezin hij werd verwelkomd en ver
zorgd met hartelijke toegenegenheid.
'tWas Zaterdagmorgen. Ds. H. zat op zijn
studeerkamer. Hij moest zich voorbereiden
voor den daaropvolgenden dag, waarop, hij
zou geroepen worden om de kudde des Heeren
te S. het Woord des Levens te verkondigen.
Door de vele werkzaamheden die vooral in
de week op zijne schouders rusten, was er
van de voorbereiding voor den Zondag niet
veel gekomen.
Als naar gewoonte had hij dien morgen
zich wederom op de knieën geworpen en
zijnen Zender gesmeekt, om diens hulp en
bijstand, en dat de Geest zijns Gods hem mocht
inleiden in de waarheid. Daarop begon hij een
tekst te zoeken. De een na den ander kwam
hem voor den geest, maar geen van die trok
hem bijzonder aan. Eindelijk vindt hij, naar
hij meent, een geschikten tekst. Hij peinst
over een thema en een verdeeling. Al had
hij een tamelyk gebrekkige opleiding genoten,
hij had toch veel eerbied voor de eischen der
homiletiek, dat hij logischen gang in zijn
preek en zocht te krijgen en liefst had hij het
zoo, dat alles sloot als een bus.
Ds. II. peinsde lang. 't Wou eerst niet vlotten.
Dan had hij een thema dat den tekst niet
dekte en dan pasten zijne verdeelingen niet
bij zijn thema. En zoo nu en dan zucht hij
en kon men hem hooren zeggen: „Ik heb
't zoo druk". Hij greep naar een anderen tekst.
Dat zou beter gaan. Hij staat op, loopt de
kamer eens op en neer. „Vreemd," sprak hij,
„wat zou ik bij Jantje-mui moeten doen? En
dat op Zaterdagmorgen. Kom ik moet vorderen."
Juist sloeg de klok negen uur. Hij zette zich
aan de tafel, met zijn hoofd tusschen beide
zijne handen en begint ernstig over zijn tekst
na te denken. Maar 't scheen dat zijn tekst
gevloden was tot buiten het dorp, want daar
zwierven zijn gedachten ook heen. „Ja, ja ik
zal er Maandag heen gaan," fluistert hij en
grijpt naar een verklaarder, opdat die zijne ver
strooide gedachten in een rechten koers zou leiden
Hij leest, nu wrijft hij zijn hand over hetvoor-
hoofd, dan weer ziet hij door het raam naar buiten.
Hij kijkt op zijn horloge. O, wee, wat zal
er van zijn preek worden? Wat vliegt de
tijdEn hij is niets, hoegenaamd niets gevorderd.
Hij is zijn schets begonnen. De tekst staat
er. Weer aan 's peinzen. „Vreemd met dat
oude mensch dat zij my zoo in de gedachten
zit. 't Is anders een vrome oude ziel. Nu eens