Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. 12e Jaargang. VRIJDAG 17 APRIL 1903. No. 16. ^/eEKBLAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER jaEREFORMEERDE KLERKEN OORD-BRABANT EN J-JMBURG. IN ^EELAND, Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behoeden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L. H. WA GENAAK. Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen,ala aan het gehoorzamen van de stem des Hee ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22 Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. S cent. Advertentiën van 1-5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO I NT RE MIDDELÈURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. (DROEFHEID EN VERTROOSTING.) I. En Maria stond buiten bij het graf, weenende. Joh. XX 11a. ./onder Mij kunt gij niets doen". Ziehier het beteekenisvolle woord, waarmede de Heere aan Zijne discipelen te kennen geeft hunne volstrekte afhankelijkheid van Hem. Buiten en zonder Hem is de dood, in Hem is het leven. En dit is het nu juist, wat op den levensweg wordt gekend, wordt ervaren. Er zijn tijden en oogenblikken, wanneer de ziel baadt in licht en vreugde, en het vriendelijk aangezicht Gods over hen straalt. Dan zijn de geloovigen vol liefde, ijver, moed, om te be lijden, en -bereid rekenschap af te leggen van de hope, die in hen is. -Maar, er zijn ook tijden, dat alles dof en dor is in het geestelijk leven, dan smaakt de ziel geene blijdschap, dan is er geene warmte, geen levensgloed, dan is het gebed vormelijk, dan verflauwt de ijver en de liefde voor den Heere. Dan leeft de ziele niet in de gevoelige gemeenschap met den Heere Jezus. De oorzaak ligt bij den geloovig;e zelve. Door hoogheid in zichzelven en door liefdeloosheid of door achteloosheid, door een zich laten medevoeren en afvoeren door de dingen dezer wereld, heeft de ziele den Heere veronacht zaamd en verlaten. Nu laat de Heere ook voor een tijd de hand des discipels los. Eerst nog merkt de ziele daar niet op, maar allengs wordt zij hare droeven staat gewaar, en klaagt. Doch de getrouwe Heere laat niet varen de werken zijner handen. Hij werkt door den Heiligen Gee'st schuldgevoel, en dringt tot een zoeken van en een wederkeeren tot Hem, om dan ook weder te geven de vreugde [Zijns heils. En nu is het kind Gods geleerd (hoewel het o! zoo hardleersch is), om het Woord des Heeren in beoefening te brengen „Zonder Mij kunt gij niets doen". Maar ohoe vaak wil men het nog weder zonder den Heere stellen, hoe vaak op eigen krachten steunen. Hoe gaarne steunt men op hetgeen men vroeger heeft ondervonden, op de bevinding. Men roemt er in, dat men het toen en toen zoo goed had voor zijne ziele. Maar men behoeft de dadelijke en levende gemeenschap met den Heere. Wordt deze gemist, dan wordt het leven niet gesmaakt en wat zal dan het steunen op de bevinding baten, of ook op iets, dat wij voor den Heere Jezus hebben mogen, doen, of voor Hem hebben mogen verlaten Het blijkt ook zoo duidelijk aan den Op standingsmorgen, hoe treurig het er met de gemeente, met den geloovige uitziet, wanneer de levende gemeenschap met Christus wordt gemist. In het besef der Gemeente aan dien Opstandingsmofgen, was de Heere er niet. Maria Magdalena zegt: „Zij hebben mijnen Heere weggenomen, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben". Wat de Gemeente, wat de geloovige iszonder levende gemeenschap met den Heere, daarvan zijn ons de discipelen aan den Opstandingsmorgen het beeld. Zij zijn bedroefd, krachteloos, verstrooid Eerst de tij ding van Jezus leven wordt voor hen een roepstem om wederom saam te komen. Komt, vertoeven wij met de weenende Maria bij het graf en zien wij de leidingen des Hee ren met haar, om haar wed§r te geven de vreugde zijns heils. Wij vinden Maria weenende aan den morgen van den Opstandingsdag.'Haar aard, haar ge moed verschilt wel van dat der andere vrouwen, maar in het diepst, in het wezen der zaak, drukt zij uit, wat allen missen, en wat allen droevig maakt, ook de sterke mannen, Petrus, Johannes, de wandelaars naar Emmaüs. Dat eigenaardige van Maria onderscheiden wij dus wel van den grondtoon haars harten, den grond toon bij alle discipelen, ook bij Petrus, Thomas, Johannes. Ook haar zondig eertijds was anders, De Heere had zeven duivelen bij haar uitge worpen. Maar ook dit brengt geene verandering in de zaak, dat iedere .djscipel en discipelin, gelijk Maria Magdnkma,' k.vend.- nabijheid des Heeren behoeft, om vrede en blijdschap te kunnen smaken door den Heiligen Geest. Alleen dit, bij Maria sprak zich het gemis meer levendig en op de haar eigen wijze uit. Zoo rijk is het werk van Gods genade. Want ook hier werkt genade. Alleen door genade ge voelde Maria haar gemis. Hare tranen zijn geen tranen der wereld, maar tranen van eene droef heid naar God. Johannes en Petrus, door Maria in kennis gesteld met het ledige graf, hebben het graf nauwkeurig onderzocht. Zij zagen de orde in de grafdoeken en geloofden. Ook dit moest alzoo geschieden. Dit onderzoek moest de zeker heid der Opstanding versterken. Maar, er moet meer zijn. Maria blijft schreiende staan buiten bij het graf. Alleen de levende Heiland kan haar vertroosten, alleen zijn stem, zijne nabij heid. O, Het is goed, het is noodig, dat het Woord worde onderzocht, de gronden voor de zeker heid der Opstanding ons worden aangetoond, maar, er moet meer zijnalleen de levende en krachtige ervaring van 's Heeren nabijheid brengt vreugde, leven en blijdschap. Hulsebos. „Blijf met ons". Deze bede van de Emmaüs gangers was rijker van inhoud dan zij zelven wisten. Immers zij wisten, toen zij het vraag den, nog niet, dat het Jezus, de Vefrezene, uit de dooden, was, die met hen ging. Zij wisten niet, dat Hij het was, die aan de gerechtigheid Gods. genoeg gedaan had, ook voor hunne zonden. Zij wisten niet, dat Hij den dood, de wereld die in het booze ligt en den duivel had overwonnenzij wisten niet, dat Hij de opstanding en het leven, dat Hij hunne ge rechtigheid, hun vrede, vreugde en deel, ja de rotsteen van hun heil, tot in eeuwigheid was. Zij wisten niet, dat zijn komst in huis en hart hun heil volmaken kon en volmaken zou. Zij wisten niet, wat zij wel vraagden, toen zij vroegen„Blijf met one". Gewis, zij vraagden meer dan zij wisten. Meer dan zij wisten, maar toch niet meer dan zij vragen moesten. Wat zij vraagden, moeten wij allen vragen. Moeten wij vragen, als wij opstaan, op den weg gaan, onzen dagelijkschen arbeid aanvan gen en ons ter ruste nederleggen. Ook de christenen in Nederland hebben in de bange dagen der stille week, hetzij dan óók zich minder of zich meer bewust, gevraagd Blijf mei ons". Ach ja, het was ook in ons dierbaar vaderland „als bij den avond", en daar om kon het ook hier luiden„de dag is ge daald." Immers het ging de laatste dagen in Neder land om de vraag zal de revolutie of de chris telijke Regeering triomfeeren Om de vraag zal de mensch der zonde nu reeds in ons dier baar vaderland zijn „toekomst" hebben? Zal hij hier in den tempel Gods zitten, zeggende, dat hij God is? Dat zou het tegendeel geweest zijn van het geen in de bede „Blijf met onsligt opgesloten. Met angst en vreeze, voor het beest uit deil afgrond, werd, vooral in de hoofdstad des lands, het hart vervuld. Het waren spannende dagen. Donkere wol ken pakten zich samen. Het was de vraag: Wie zal het winnen, de revolutie of het gezag Christus of Belial? Hij, die ons volk, sinds de achtste eeuw van het heidendom verlost en overwonnen heeft? Hij, die hier de beginselen, neergelegd in Zijn Woord, eens ingeweven heeft in het leven in al zijn geledingen Hij, die door onze geliefde Koningin en door hare Ministers ons regeert? Hij, die hier alsnog zijn vuur en haarstede heeft Hij hield zich „alsof Hij verder gaan zoude". „Hij hield zich" alzoo. Maar neen, Godlofdat wilde Hij nietslechts hield Hij zich, alsof Hij verder gaan zoude. Dat deed Hij, omdat Hij zich aan niemand, ook aan geen volk zich wil opdringen. Als Hij zich zoo houdt, wanneer Hij inkomen en blijven wil, om redenen in zich gelegen, dan geschiedt dat, met een aanbiddelijk doel. Met het doel, om ons, gelijk de Emmaüsgangers, tot het diep besef te brengen, dat Zijn heen gaan van ons, ons een onnagaanbaar verlies zou opleveren tot het besef, dat wij Hem niet kunnen en willen missen, ja dat Hij ons onmis baar en dierbaar is. Hij doet het, zich houden nam. alsof Hij ons alleen laten zalopdat wij, totdat besef geko men, Hem uit 's harten diepsten grond bidden, ja Hem heilig dwingen zouden, om in te komen en bij ons te blijven. Deze biddende begeerte, dit heilig dwingen is alzoo uit Hem. Hij heeft, wanneer Hij in Zijne ontfermende, Goddelijke liefde ons hart bearbeid, en met ons in de eeuwige dingen ingeleefd en met ons gewandeld heeft, daardoor een plaats voor zich in ons hart bereid, ja ons „brandend" van verlangen, naar Zijne tegen woordigheid en gemeenschap doen worden. Zeker, zijn verlangen om in te komen gaat het onze vooraf; maar Hij wil, dat het ook ons innig, oprecht en hoogst verlangen wezen zal. Niet als stokken en blokken, maar zooals wij geschapen zijn, dat is, als redelijke, willende, zelfbewuste schepselen bewerkt Hij ons, met het oog op hetgeen Hij ons uit genade geven wil. t Op deze wijze formeert Hij zich een volk, dat Gods lof verkondigtdat, als de Emmaus-

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1903 | | pagina 1