Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. 12e Jaargang. VRIJDAG 27 FEBRUARI 1903. No. 9. EEKBLAD GEWIJD AAN DE EeLANGEN DER GEREFORMEERDE KeRKEN in Zeeland, j^OORD-^RABANT EN J_,IMBURG. ONDER REDACTIE VAN Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITT00IJ, Dr. L. H. "AAGENAAK. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 8 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTBE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. Zoo lezen wij in den brief, dien Paulus uit zijne gevangenschap te Rome aan zijn geliefde Filippensen schrijft. Veel en velerlei moet hij ervaren in zijnen loopbaan als geloovige in Christus Jezus, in zijnen loopbaan als geroepen apostel des Heeren. Banden en gevangenis zijn nu zijn deel, hoewel hij met blijdschap mag getuigen, dat het Woord Gods niet is gebonden. Banden en gevangenisOnder de toelating des Heeren doen hem dit de vijanden en tegenstanders van het Woord aan. Maar, hoe is nu ten opzichte van hem het gedrag en de houding van hen, die met den apostel den Heere Jezus belijden, die door zijn predi king en getuigenis voor Christus zijn gewon nen. O I er zijn de liefelijkste blijken van in nige verbondenheid, die nu juist in de hitte der verdrukking heerlijk uitkomen. Hoe innig beminden hem deze Filippensen. Neen, hunne liefde is niet verkoeld. Zij schamen zich zijner niet, nu hij een gevangen man is. (Zie vers 14—19 van hst 4.) Zij hebben eenen uit hun midden (en hoe moeielijk en gevaarlijk waren toen de reizen), namelijk Epapbroditus tot hem gezonden, om voor Paulus nooddruft te zorgen en, hetgeen zij voor den apostel hadden afge zonderd en bereid, over te brengen. En met wat liefde en inspanning van krachten heeft Epaphroditus zijn taak volvoerdWat innige betrekking tusschen den apostel en hem. In zijn liefdewerk is Epaphroditus door vermoeie nis en inspanning in doodelijke krankte geko men. Er is geworsteld in den gebede. En de Heere heeft uitredding gegeven, opdat ook de apostel niet zoude droefheid op droefheid heb ben. En dan Thimotheüs! des apostels mede arbeider en medestrijder bij uitnemendheid, geschoold in den Dienst des Evangelies, daar hij reeds als jongeling den apostel had verge zeld. Hij zou, zoo spoedig dit kon, de gemeente te Filippi in plaats van den gevangen apostel bezoeken en visiteeren, om daarna aan Paulus verslag te doen. Lees 't getuigenis aangaande Timotheüs 19, 20, 22, 23, en aangaande Epa phroditus 25—30 van dit Hoofdstuk. En Lukas, de medicijnmeester? Hij is toen zeker om eene ons niet bekende oorzaak niet in de omgeving van den apostel geweest. En nu te midden van hetgeen de gevangen apostel getuigt aangaande 't geen hij in Ti motheüs en in Epaphroditus bezat en genoot, deze klacht, die zijns ondanks eene aanklacht is. Hy spreekt van de overigen, die bij hem waren, die ook zijne medearbeiders hadden begeeren te zijn. En wat zegt gij van hen Zij zoeken allen het hunneniet hetgene van Christus is Wie deze mannen waren, is ons niet bekend. Zy zullen wel dezelfde zijn ge weest, als van welke de apostel schrijft (2 Tim. 4 16): „In mijne eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben my allen verlatenhet worde hun niet toegerekend." Een van hen kan Demas zijn geweest, van wien wij lezen (2 Tim. 4 10), dat hy de tegenwoordige wereld had lief gekregen. Zoo zien wij den afval, zoo zien wij de mond- belijdenis ook reeds in die dagen. Diep smar telijk was dit voor der apostel, doch hij klaagt niet zoozeer over zich zeiven. 't Meest smart 't hem, dat de zaak des Heeren aldus schade lijdt, en dat hunne zielen in groot gevaar zijn. Van zich zeiven mag hij getuigen, dat de Heere hem heeft bijgestaan en heeft bekrachtigd, opdat men door hem (alzoo van menschen ver laten) ten volle zoude verzekerd zijn van de prediking en alle heidenen haar zouden hooreu. Maar odes te snijdender is de aanklacht, dat zij, die alles moesten verlaten om Christus wil, nu alleen streden voor eigen belang en eigen voordeel en eigen rust en nu hoe langer hoe minder overhadden voor den naam en de zaak des Heeren. Juist tegenovergesteld aan hetgeen getuigd wordt van Epaphroditus, die om het werk van Chris: us tot nabij den dood was gekomen. DezecG ge ervaringen van den apostel bleven ook Gods Kerk in den loop der eeuwen, vooral in hare moeieiyke worste lingen, niet gespaard. Maar Gods volk heeft ook zelf hiertegen te bidden en te waken. Zij worden ook menigmaal een eind weegs mede gevoerd en vervoerd, om het hunne te zoeken en niet hetgene van Christus Jezus is. En dat brengt een treurigen toestand van verkoeling en gemis aan het ware leven over de Gemeente. Alle strijders onder de banier van Christus hebben zich voortdurend te beproeven met de ernstige vraag Zoek ik het mijne of hetgeen van Christus Jezus is. De liefde zoekt zich zelve niet ii. Teekenen der tijden. Om, naar de ver maning ons door den Heere gegeven, te letten op de teekenen der tijden, is het ontegenzeg gelijk noodig dat wij kennis nemen van hetgeen geschiedt, dus meelevendat laatste wil, het spreekt van zelf, niet zeggen aan alles mee doen maar wèlons op de hoogte houden. Te prediken, te hooren, te lezen, alsof de tyd, waarin wij zeiven leven, niet meetelt, is niet naar Gods wil en woord. Hij toch spreekt tot ons niet slechts van „gisteren", maar ook van „heden", als Hij ons de verzekering geeft, dat hij steeds „dezelfde" is en zijn zalen, als Hij ons opwekt, om vergenoegd te zijn, spreekt Hij insgelijks niet alleen van het verledene, maar ook van het „tegenwoordige". Natuurlijk bedoelt de Heere daardoor niet het „tegenwoordige" van het verledene, maar het „tegenwoordige" van ons, dus dat wij bèleven en doorleven, 't Is daarom dat wij niet voor anderen, die eeuwen vroeger dan wij geleefd hebben, moeten prediken en hoo ren, en voor hen moeten toepassen, maar voor ons nu levend geslacht moeten wij prediken en voor onszelven moeten wij hooren en op ons- zelven toepassenwat wij van hen lezen en hooren, moet ons tot leering zijn. In het licht der Heilige Schrift en met het oog op Gods voorzeggingen moeten wij alles, wat geschiedt gadeslaan. De Heere toch heeft van den beginne het einde, ja ook den loop der dingen verkondigd. Als wij daar goed op letten, dan komt hetgeen w|j in het algemeen zien en hooren, ons niet vreemd voormeer nog, dan aanschouwen wij onzen God in de ge beurtenissen der tyden, dan genieten wjj er- Hem in, dan versterken ze ons, in ons geloof in God en Zyn Woord, in plaats dat ze ons vreemd voorkomen en ons onzaligiyk veront rusten. Voor zoover de gebeurtenissen ons veront rusten, moeten zij middelen zijn, om ons aan de onveranderlijke trouwe, aan den onmisbaren bijstand, aan ons, door den Heere afgezonderd zaad en de noodzakelijkheid der bekeering er van, doen denken alsmede, aan het einde aller dingen en aan de bewaring van Gods Volk door Christus en aan de komst van Christus. Onze wandel moet in den hemel zijn, waaruit wy den Zaligmaker, onzen Heere Christus ver wachten. Van, be-geer' aar die komst voorafgaat, ons mededeeling gedaan. Voor een gedeelte danken wij die aan 's Heeren gemeente te Thessalonicadeze toch meende, dat de tijd van Christus wederkomst in haren tijd „aanstaande" was. Dat deze ongegronde, dus verkeerde meening schade kon doen, aan het betrachten van hare roeping ligt voor de hand. Immers met een aan de Heilige Schrift ontleend en dus ook door den Heiligen Geest gewerkt verlangen naar die komst gaat de hoogste werkzaamheid gepaard; maar met eene verwachting, die vrucht is van het dwalend verstand gaat gepaard hetgeen minder gewenscht is. 'tls daarom dat Paulus onder de leiding des Geestes het noodig en goed oordeelde in eenen tweeden brief nader en duidelijker te schrijven aan de Gemeente te Thessalonica over 's Heeren toekomst. Ten behoeve van haar en van de christenen van al de toekomende eeuwen deelt hij in dezen tweeden brief nog al een en ander mede dat aan 's Heeren komst moet en zal vooraf gaan. Daarop mogen en moeten wy dus acht geven. Want hetgeen plaats heeft overeenkomstig Gods voorzeggingen, en in verband staat mèt en aankondiging van 's Heeren komst, moet, als teeken der tijden, onze aandacht trekken. Bijvoorbeeld, hetgeen wij lezen 2 Thessalonicensen 2, waar het luidt„Dat gjj niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, als of de dag van Christus aanstaande ware. Dat u niemand verleide op eenigerlei wijze want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mensch der zonde, de zoon des verderfsdie zich tegenstelt en verheft boven al wat God ge naamd, of als God geëerd wordt, alzoo dat hy in den tempel Gods als een God zal zitten, zich zelven vertoonende, dat hij God is". „Eerst moet de afval komen", zoo hooren wij hier. De afval nu veronderstelt het voorafgaan van de Evangeliebediening, het aannemen van het Evangelie en de kerstening der volken doo het Evangelie r Van het geloofwaar door het Evangelie der zaligheid door de voorouders, natuurlijk door Gods genade, omhelsd is, zouden vélen der na. Want de HEERE is onze Rechter, de HEEEE is onze Wetgever, de HEEEE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. Doch Samuel zeideHeeft de HEEEE lust aan Brandofferen en Slachtofferen,al»-""8'* aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22 (EENE AANKLACHT.) Want zij zoeken allen het hunne, niet hetgene van Christus Jezus is. Filipp. II 21. Hulsebos.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1903 | | pagina 1