aan de Vrye Universiteit, na contract met de Kerken. Daarop is toen door ovengenoemde doctoren en stilzwijgend door al de Deputaten geantwoord, dat de Kerken daartoe zedelijk verplicht waren en dat zij, het spreekt van zelf, dat niet doen zouden, zoolang niet dat deel, het welk opleiding aan een eigen Inrichting bedong, tot een minimum was teruggebracht. Om enkele Kerken ik hoor het Dr. Kuyper nog zeggen kan en zal men het niet behoeven te laten, deze toch heeft men allicht en zij zouden het dan altijd kunnen tegenhouden. Dit nu werd met woorden en stilzwijgen toegestemd. Geheel dienovereenkomstig hebben Dr. A. Kuyper Sr. en Dr. H. Bavinck zich dan ook na dien tijd, de laatstgenoemde broeder nog vóór een paar maanden publiekelijk uitgesproken. Doch dat nu een besluit daarmee geheel in strijd Dr. Bavinck zou kunnen nopen, om de Theol. School te verlaten, mag ik eigenlijk niet gelooven. 'k Herhaal, daarmee geheel in strijd, wijl er niet een minimum van Kerken is, dat zicb tégen heeft verklaard, maar een éven groot deel, en wel in Classes vergaderd, als er was bij de vereeniging der Kerken. 't Is dan ook daarom, dat de meerderheid besloot, om hetgeen de meerderheid wilde, niet uit te voeren. Dat was nietomdat zij de minderheid ont zag want tal van malen toch is er eene minderheid, die even groot is. De zedelijke verplichtingen hielden er van terug. Elk besluit daarna genomen, dat met het aangenomen voorstel van Ds. v. Schelven, om het niet uit te voeren, in strijd is, accordeerdde dan ook noch met de zedelijke verplichtingen, noch met hetgeen eerst besloten was. Ook zijn de bewuste benoemingen, door de Inrichting ter opleiding van het zooals prof. Rutgers het ter Synode noemde andere deel der Kerken, allesbehalve zusterlijkhet is de School, waaraan nog zoovele Kerken zich ge hecht betoonden, het bloed aftappen, en alzoo onmogelijk maken. Hoe men daarbij te moede is, indien men, gelijk de ondergcteekende, alles mee doorleefd en besproken heeft, wil hij hier liefst niet in woorden uitdrukken. Maar wél, dat het nog zijn wensch, bede en streven is, dat er alsnog een weg zal gevonden worden, om naar het récht der Kerken, in vrede en liefde de quaestie op te lossen. Indien de benoemden niet beslissen vóór de Kerken gehoord zijn, over het voorstel-Bavinck c. s., waarover zij niet werden gehoord en zich dus niet konden uitsprekèn, dan bestaat m. i. de mogelijkheid, ja de waarschijnlijkheid dat de Kerken, overeenkomstig de afspraken en de in 92 genomen besluiten, de oplossing van het vraagstuk kunnen en zullen vinden. Dat nu moet ons aller bede wezen. Want om het bewaren van de goede trouw, van de erkenning der verkregene rechten en het weder keeren en behouden van den vrede moet het ons, om 's Heeren, om der Kerken en ons zelfs wille allen te doen zijn. Littooij. VELERLEI, De Bóeren-Generaals te Middelburg. Middelburg heeft den Bóeren-Generaals een ontvangst bereid, geheel in hunnen geest. Zy werden reeds op het stationsplein begroet met een plechtig koraal, en hun werd toege zongen Gegroet, gegroet, gij heldenstoet Uw hooge moed in 'tHollandsch bloed Ons hart met jubel vulde Hoe diep U smart en smaad doorschryn, Wij bieden, voelend uwe pijn, Eerbiedig onze hulde. Heft op uw ziel tot God omhoog! De weeuw en weeze kent zijn oog Hy zal genade geven. Ook onze gave zij uw troost Wij blijven denken om uw kroost. Uw natie zal herleven En toen ze op de Markt aankwamen, klonk hun tegen De Heer zij u tot hulp en sterkte, Een trooster groot in nood en dood. D'Al wijze, die uw duister werkte, Hij doe weer blozen 't morgenrood. Uit onze en onzer kindren harten Stygt voor Uw volk 't gebed omhoog, Want onzer was uw strijd en smarte Wy groeten u met weenend oog Hierop begroette de burgemeester hen in de Raadzaal met een allerhartelijkst en aandoenlijk woord. En straks begaven de generaals zich naar de Nieuwe kerk. Voordat de vreemde bezoekers daar kwamen hadden de bezitters van toegangsbewijzen alle beschikbare" zit- en staanplaatsen ingenomen Het platform was met een Smyrnatapijt be legd en de generaals namen daarop plaats. By hun binnentreden werden ze begroet met de zegenbede uit Psalm 184 8. Toen zij gezeten waren, hield Ds. Wagenaar op het platform eene rede tot hen. Hij sprak het volgende: „Hoog Geachte Generaals, geliefde Broeders. Hoe zal ik u vertolken, wat daar trilt in onze harten, nu wy U ontmoeten? Ik zou uwe handen willen grijpen en druk ken lang en myn hoofd leggen tegen uwe schouders en met u weenen in sprakeloos meê - voelen met uwe diepe smart. Weenen over uwe lieve kinderen, die, in de moordkampen opgesloten, bij duizenden voor de oogen hunner moeders van gebrek en ellende zijn vergaan. Weenen met uwe ouden van dagen, die daar zoeken om het graf van zoon bij zoon. Weenen met uwe mannen, die na jaren bal lingschap of worstelstryd eindelyk wederkeerden naar de plek hunner welvaart, maar waar nu alles hen aangrijnst, verwoest en verdelgd, zoodat er nergens, nergens rund is of ooi O, als wy Oosterlingen waren, die de hartstoch- telyke uiting kennen hunner smart, we zouden roepen met een Jeremia„Och dat mijn hoofd water ware en mijn oog een sprinkader van tranennacht en dag zou ik beweenen de verbrijzeling van mijn volk." „Daar is een stem gehoord te Rama, een gansch zeer bitter ge schreeuw! Rachel beweent hare kinderen en ze wil niet vertroost worden, omdat ze niet meer zijn." En ware nu slechts door dit heldenbloed en dit onnoozel bloed de victorie gekochtware nu door die heete, bittere tranen de onafhan kelijkheid verworven, en ware door het held- hafstigst verweer, dat ooit werd aanschouwd, de overmacht gefnuikt, dan ware er vreugde na leed en op uwen arbeid loon; dan ach, dit is u en ons allen een onduldbare pijn, die daar binnen wroetdat uw vierkleur „is neêrgehaal" en de strijdkreet „fer vrijheid en rech" is verstomd. Wij weten uit Onze rijke historie,'dat het Hollandsch ras hoe klein in tal tot twee maal toe het opkomen van een wereldryk heeft gestuit. Eerst toen Spanjes onoverwinnelijke vloten in gindsche wateren vergingen en zijn ijzeren veteranen vielen op Turnhouts heide en aan Nieuwpoorts strand of versmoorden in de schoren rondom Sluis. En opnieuw toen Lodewijks XIV's maar schalken werden teruggeworpen door Oranje's getrouwen en des Franschen konings droom van wereldheerschappy verging. Zoo nu zoo hoopten wij zou ten derde male het dappere Hollandsche ras in U ver jongd zijn uitverkoren, om het Imperium, dat met zijn koloniën half een aardbol omsluit en met zijn vloten alle zeeën beheerscht, te knakken in zijn groei. Zooals een kleine dorschslede, die scherpe pinnen heeft, bergen koren vermaalt, zoo hoop ten wij, dat gij vernielen zoudt Engelands kracht. Helaas, die hope is neen, ik zeg nog niet vergaan, maar ten verren horizon verschoven en alle uitgestelde hope krenkt het hart. O, als ik me indenk, wat jubel ons zou heb ben verrukt, als wij u hier als overwinnaar hadden mogen groeten, hoezeer zouden wij uw God hebben grootgemaakt. Uw nationale on dergang is ons een ontzettende beproeving des geloofs geweest. In onze ooren was het hoon- geroep van den geest des twijfels, die sarrend vroeg: „Waar is nu uw God?" En eerst, waar we onze en onzer vaderen zon den zagen, die riepen om kastyding, en op nieuw verstonden, hoe alle rijker leven op standing is uit den doodook voelden het ge vaar der vergodiDg van U, die als de helden uit Homerus'epos traadt voor onzen geest, daar luwde 't in 't beroerde hart en in groote stilte klonk ons tegen het woord, eens bij het lijk van dien Lodewijk, dien ik noemde, gesproken „God alleen is groot!" Waar dit geloove leeft, veert de hopeHy die de eeuwen overziet, kent zyn tijd. Het licht is voor den rechtvaardigen gezaaid en biyd- schap voör den oprechte van harte. De land man beidt in hope. 'tOnrecht valt.. De vrij heid komt. Vene Christe Remunerate-! Broedersin dezen prachtigen tempel, waar 't praalgraf der Evertsen u van onzer vaderen heldenstryd tegen Engeland spreekt, groet u Zeelands volk. 'tls een volk, u nauw verwant. 't Heldenbloed der Walen en der Hugenooten mengde zich met dat der oude Watergeuzen van Oranje en tot in ons taaleigen toe na deren we U. Ook onze Zeeuwen zeggenons voor wy. Ons groete die generaals Generaal Botha. Uw naam leeft in ons aller hart, als die van den Christen held van den Tugelaals van den bezieler uws volks tot nieuwen moed na Paardenbergs-rampals van den overwinnaar bij uw Middelburg en by Bel fast, Dalmanutha, Machadodorp en Spitskop, wat Bulier heugt! Wij zijn u gevolgd naar Don- kerhoek en Balmoralnaar Bronkhorstspruit en Tygerkloof, en wij dachten aan de helden uit ons Richterenboek, die zóo aangegrepen werden door den Geest van 't heilig heroïsme dat het boerenhart op eens veranderde in het hart van een generaal. Generaal De la Reij, ook uw beeld leeft in onze en onzer kinderen harten; als van den zwaar getroffen vader, die zijn deel in de glorie van Magerfontein kocht met uws eerstgeboor- nens bloed; van den onvermoeide die met uw trouwe commando's —[allen helden der guerilla de kracht des vijands wist uit te putten, zijn dapperen te slaan en zijn vreesachtigen te be schamen en niet 't minst als van den Edel moedige, die den gevangen Methuen wederzond, een kroon op de doorgaande menschlievend- heid, die getoond heeft, hoe een volk, dat Chris tus eert, in den gewonden vijand, den mensch leert lief te hebben, en te handelen om met la moderne épopée van Montoya te spreken: Selon fa Bible Hoe droef, dat onze bewegelijke generaal De Wet heden gebonden is aan zijn ziekenkamer hoe jammer, dat we hem moeten missen Ik had hemggeschreven, dat het Zeeuwsche volk hem een dag van ziel verkwikking zou bezor gen als hij durfde komen, ook om naar den wensch van zyn hart met een handdruk te danken voor den arbeid, ten goede van zyn worstelend en lydend volk verricht door het M. D. C. onze stedelijke gloriedat de barmhar tigheid van half Europa heeft gediend en ge steund. In den brief, hierop vapi hem ontvangen, lees ik „Uwe woorden hebben mij zeer getroffen. En toch is het mij onmögeltjk om aan den wensch van het Zeeuwsche volk gehoor te geven. Ik heb het zeer betreurd, dat ik niet met myn collega's kon meegaan op hun reis door Neder land, maar de dokter heeft het streng verbo den. Ook nu nog gevoel ik mij niet zoodanig wel om over te komen" Voorts moet ik van Generaal De Wet dank en heilgroet bieden aan het Zeeuwsche volk Mijn Boeren-vriendenHeb ik den heilgroet, die leeft in uwe harten, vertolkt? Broeders- Generaals, hebben onze harten elkander ver staan en ontmoet, komt, laat ons dan samen uitgieten den weedom en, de hope onzer ziele, zooals die woorden vinden in den onvergelijke lijk schoonen psalm van Israël, overgedrukt in ons Program op blz. 6. 't Heb mijn tranen, onder 't klagen, Tot mijn spijze, dag en nacht, Daar mij spotters durven vragen „Waar is God, dien gij verwacht 'k Zucht, daar kolk en afgrond loeit, Daar 't gedruisch der waatren groeit, Daar Uw golven, daar Uw baren Mijn benauwde ziel vervaren. Maar de Heer zal uitkomst geven, Hy, die 's daags zijn gunst gebiedt; 'k Zal in dit vertrouwen leven En dat melden in mijn lied. 't Zal zyn lof, zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht, En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God myns levens heffen! Aan dat verzoek werd natuurlijk voldaan. Na dezen tusschenzang werd aan generaal Botha gelegenheid gegeven de aanwezigen toe te spreken. „Na de welsprekende woorden en de prachtige taal van onzen vrind, den zeer geachten dominé" t) achtte spreker het zeer moeilyk zich voor zijn geachtte toehoorders duidelyk verstaanbaar te maken. Waar echter de be langen van zyn volk hem roepen is niets hem te zwaar. We weten toch - zoo ongeveer sprak Botha verder hoe Nederland zich vriendelijk heeft ge- 1) Wij volgen het keurig verslag inde Middelburg- sche (Jrt. wie medewerking tot de ontvangst der ge neraals groot is geweest.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1902 | | pagina 2