I
Uit de Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
lie Jaargamg.
VRIJDAG 19 SEPTEMBER 1902.
No. 88.
^EEKBLAD GEWIJD AAN DE JBeLANGEN DER pEREFORMEERDE jKeRKEN
IN ^EELAND, j^OORD-^RABANT EN j_.IMBURG.
ONDER REDACTIE VAN
Db. J. HUL8EB0S, Ds. A. LITTOOIJ,
Dr. L. H. WAGENAAR.
Abonnement per 3 maanden f0.35. Afzonderlijke hos.
3 cent. Advertentiën van 1-5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 eent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE C0i NTRE
MIDDELT URG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
(VERMANING TOT DE DEUGD.)
Dat de goedertierenheid en de trouw u
niet verlaten bind ze aan uwen hals, schrijf
ze op de tafel uws harten.
Spreuken 33.
Niet alleen in het haten van het kwade,
maar ook in het betrachtten van het goede zal
het bewandelen van den weg des levens openbaar
worden. Die in God gelooven, zullen leeren
goede werken voor te staan. De godzaligheid
is tot alle dingen nut, hebbende de beloften
des tegenwoordigen en des toekomenden levens.
Dat de goedertierenheid en de trouw u niet
verlatenzoo roept de Waarheid, zoo roept de
Opperste Wijsheid den jongeling toe, die de
goede keuze heeft gedaan, hem al verder onder
wijzende aangaande het levenspad.
Niet alleen zal hy zoeken de gemeenschap
met zynen God, niet alleen betrachten den
dienst zijns Gods, neen, hij zal zich ook toeleggen
in de kracht des Heeren op de betrachting der
deugd, op de vervulling van de geboden van
de tweede tafel der goddelijke wet, waarvan de
hoofdsomme isGy zult uwen naaste liefhebben
als u zeiven. Zooeven is hij afgemaand van te
luisteren naar de redenen der ontuchtige vrouw,
nu wordt hy opgewekt om naar vervulling van
Gods wil ten opzichte van de liefde tot den
naaste te jagen met al zyne krachten. De
Opperste Wijsheid, de Zone Gods, is ook hier
wederom de Leidsman door den Heiligen Geest,
de Leidsman, de Kracht, de Voorganger.
Goedertierenheid en trouw worden hier ge
noemd.
Met goedertierenheid wordt in het algemeen
liefde aangeduid, liefde, hulpvaardigheid, vrien
delijkheid, erbarming. Trouw is standvastigheid
in het houden van het eenmaal gegeven woord,
in het houden der beloften. Beidegoedertieren
heid en trouw zijn een zegen voor het maat
schappelijk leven, waardoor zoo menige wonde,
door de zonde geslagen, wordt verzacht. Wij
zien dat, en het is de leer der gansche Schrift,
dat naar Gods wil een geloovige moet uitblin
ken in maatschappelijke deugden. Zoo wordt
menigeen voor Christus gewonnen. En wat
bittere schade doen zij aan de zaak en den
Naam des Heeren, die godzalig zijn in den
mond, maar verre van godzaligheid in hun
dagelykschen omgang met den naaste, die in
gierigheid en in slinksche wegen wandelen.
De jongeling moet al weder toezien, dat deze
goedertierenheid en trouwe hem niet verlaten.
Menigeen is wèl begonnen, maar helaas
spoedig afgeweken. De eigenliefde werkte zoo
sterk, de verleiding tot paden van ontrouw was
zoo machtig. Waarom zou men ook niet doen
als anderen en de winsten behalen, die in we
gen, wel recht voor de menschen, maar niet
recht in de oogen des Heeren, te behalen zyn
Allerlei schy nschoone redeneeringen komen daar
bij. Men moet toch ook voor zijn huisgezin
zorgen en denken aan den ouden dag, en zoo
voort.
In de wereld wordt dan ook eenvoudig ge
spot met het betreden van de paden van goe
dertierenheid en trouw. En men haalt voor de
zoodanigen, die zoo nauwgezet zijn in alles,
de schouders op. Ook hi*:r geldt dus de goede
strijd des geloofs. Ook hier is het gebed onmis
baar Goedertierenheid en irouwEr moet vreeze
zyn, dat deze engelen .on* zouden verlaten.
Gods Woord bindt de zaak nog nader aan,
als het heetBind ze 0<in uwen halsschrijf
ze op de tafel uws harten. De welvarende Oos
terling was meestal in het bezit van eenen ze
gelring, waarin zijn naamcyfer was uitgesne
den. Hiermede gaf hij aan hetgeen hy schreef,
het kenmerk van echtheid, van waarheid. Dezen
zegelring droeg hij aan eenen keten rond zijnen
hals. Zoo moeten de goedertierenheid en de
trouw den jongeling overal vergezellen, in alle
omstandigheden en betrekkingen des levens,
in handel en wandel. Zij moeten steeds voor
zijn aangezicht zijn. Ook het schryftafeltje, in
welks gladgemaakte oppervlakte men met een
stift iDgrifte, wat men niet mocht vergeten,
moest bij den Oosterling steeds bij de hand
zijn. Het was er mede ais met het zakboek en
het potlood van den man van zaken in onze
maatschappij.
Heeft men geen zakboek bij zich, dan kan
men ook geen zaken doen. En op deze tafel, en
boven aan op ieder bladzyde van het zakboek
behooren de woorden te staan Goedertierenheid
en trouw
Neen, nog meerZij moeten worden geschre
ven op de tafel uws harten. Zy moeten één zijn
met uw innigste wezen en ten grondslag liggen
aan uwe gedachten en overleggingen.
Maar, aangezien het gedichtsel des harten
boos is van onze jeugd aan, kan goedertieren
heid en trouw alleen beoefend worden, waar
Gods Geest met zijne wederbarende werkingen
woont, waar Christus als Verlosser en Koning
wordt gekend, ons door den Vader geschonken.
Jongelingen en jonge dochters! Dat de goe
dertierenheid en de trouw u niet verlaten!
„Ik weet, o Heere, dat by den mensch zyn
weg niet is het is niet bij eenen man, die
wandelt, dat hij zyn gang richte". (Jer. 10 23.)
Deze wetenschap is ons van nature niet eigen.
Reeds in het paradijs hebben wij haar door de
zonde verloren, en sinds dien tijd, zit het ik
van den mensch op den troon. In eigen oog
zijn wij nu heeren geworden, en de diepzondige
vraag van Farao„Wie is de Heere dat Hy
Koning over ons zyn zou", is de grondgedachte,
de begeerte en de meening des harten geworden
van den van God afgevallen en vervreemden
mensch. En juist omdat deze Godonteerende
gedachte van nature in het hart van alle
menschen leeft, kan de wetenschap, waarin een
Jeremia roemt en die hem gelukkig doet zijn
zelfs te midden van het lijden, niet verkregen
worden in de scholen der menschenkinderen.
De ervaring, die wy in en door het leven
verkrijgen, leert dan ook gedurig meer, en vaak
op zeer pijnlijke wijze, dat bij den mensch zyn
weg niet is, en dat hij zijn gang niet richten
kan. En toch, wat heeft hij weinig door deze
ervaring geleerd Al gaat het gansch anders en
nietzeldenjammerlijkerdan hij het in zijne kind-
sche jaren en later in den bloei van het leven zich
heeft voorgesteld, en het by en naar de droomen
over zijn huiselijk geluk verwachtte, toch zal
hij dientengevolge nog niet met onzen profeet
voor het aangezicht des Heeren komen, en
zeggen „Ik weet, o Heere, dat by den mensch
zyn weg niet ishet is niet by eenen man,
die wandelt, dat hy zynen gang richte".
Het eigen, van God vervreemde hart en de
wijsheid der menschenkinderen, brengt hem,
wanneer hij ondanks zichzelven erkennen moet,
dat bij den mensch en bij een zeker getal van
menschen, by 't gezin en ook bij een geheel
volk zijn weg niet is, niet tot de wetenschap,
waarin een Jeremia zich mocht verheugen
maar wel tot „moeder de natuur" tot „de
fortuin" of tot „het noodlot". Op één van deze
drie wordt dan meestal het oog gericht. Eén
van deze drie is het, die ons de bange teleur
stellingen van het leven baart, of, boven onze
verwachtingen, de zegeningen van het leven
geeft.
Is dat voor ons besef zoo niet, dan is dat,
zoolang wij natuurlijke menschen zijn en den
Geest niet hebben, toe te schryven aan de
bearbeiding door des Heeren Geest en Woord,
alsmede aan de opvoeding, die wy in dien geest
genoten. Doch de wetenschap, die wij daardoor
verkrijgen, hoezeer deze ook op hoogen prijs
moet gesteld worden, geeft ons echter niet de
verlichting des verstands, noch de wetenschap
van het zaligmakend geloof, waarin de profeet
in het midden van de grootste ellende zich
verheugen en gelukkig gevoelen mocht. Het
historisch geloof leert ons niet kennen geiyk
God kent, en dies niet in het ware licht inzien en
met het gansche hart erkennen,dat bij den
mensch zijn weg niet is. Het doet ons niet met
afzien van onszelven, van de macht der natuur,
van het toeval of van het noodlot, in één woord
met afzien van allen en alles, op den eenigen
waren God en op Hem alleen, het oog vestigen.
Ons dat te schenken, vermag alleen het waar
zaligmakend geloof! Immers, tot dat geloof
behoort de hooge en heerlijke wetenschap, die
de profeet bezat, en die ook ons, evenals hem,
den Heere in voor- en in tegenspoed, ja, in alles
doet zien, kennen en erkennen. Te weten, dat
de Heere, die in Christus voor ons een God en
Vader is, alles bestuurt en regeert, oefent op
ons een machtigen en zegenrijken invloed uit.
Als wij ons dat recht bewust zyn, zóó, dat wij
in deze wetenschap des geloofs staan en daaruit
leven mogen, zie, dan zyn wy er geheel mee ver
zoend, dat bij den mensch zijn weg niet is
sterker nog, dan is ons dat tot vreugde en
blijdschap. Wij zien dan in en erkennen dat
het er treurig by zou staan, dat het slecht zou
uitkomen en afioopen, indien de menschen
hunnen weg bepalen en hunnen gang richten
moesten, 't Is de geloovigen een bewys van
Gods nederbuigende liefde en goedheid dat Hij
hun weg bepaalde, en alles zóó zijn en komen
doet, gelyk Hij het ten opzichte van een ieder
hunner bescheiden heeft. De weg was en is,
zeggen zij nu, naar eens ieders aard, karakter,
bestemming en behoefte. Met Goddelijke en in
Vaderlijke liefde is eens iegelyks weg vastge
steld en de gang wordt zóó gericht, dat het doel
met elk hunner wordt bereikt; ja, ook met
ieder huisgezin en ieder volk.
't Is deze wetenschap, die hun stoffe geeft
om Hem, met het oog op deze aanbiddeiyke,
Want de HEERE is onze Reek ter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE ia onze KoningHij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
Doch Samuel zeide: Heeft de HEE^E
lust aan Brandoflferemen Slachtofi'erenj^s
aan het gehoorzamen van deatem des Hee
ren Zie, gehoorzamen is beter dan sl ach t
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22
Hulsebos