van het verzondigd te hebben, is nu veel leven
diger dan anders. Vandaar dan ook, dat de ver
maningen om tot den Heere terug te keeren,
opdat Hij zich wenden mocht van de hittigheid
zijns toorns en zijne kastijdende hand intrek
ken, dieper indruk maken dan in dagen van
gezondheid en voorspoed. Derhalve moeten de
predikanten en allen, die wjj zooeven noemden,
niet van hunne plaatsen wijken, maar een ieder
moet blijven op de post, waar hij 'geroepen is.
Nu willen wij hiermede in het minst niet
zeggen, dat allen, die geroepen worden op hun
post te blijven, nu ook verplicht zijn om de
huizen te bezoeken, waar de pestlijders verzorgd
worden. Neen, zoo ver gelooven wij niet dat
dit mag worden doorgetrokken. Naar onze wijze
van zien, moeten, gelijk wij zeiden, die ge
noemde personen op hun post blijven, en zoo
getrouw mogelijk, in alle eenvoudigheid des
harten, het werk waarnemen, waartoe een ieder
hunner geroepen wordt. Zij mogen daarin niet
ie kort schieten, door de plaats te ontvluchten.
Integendeel, juist door op hun post te blijven,
moeten zij even getrouw arbeiden als te voren.
Ja, in zooverre moeten hunne zorgen zich ook
tot de lijders uitstrekken, dat zij al het mogelijke
in het werk stellen, om deze on gelukkigen naar
ziel en lichaam te doen toekomen, wat zij van
noode hebben, en voorts moeten zij mede een
wakend oog houden, dat alle geoorloofde mid
delen worden aangewend om de besmetting
zoo veel mogelijk tegen te gaan. Degenen, die
door deze besmettelijke ziekte aangetast wor
den, mogen er dan ook van hunne zijde niet
op aandringen, dat de straks genoemde perso
nen tot hen komen, opdat ook zij niet besmet
worden en de andere inwoners der plaats alzoo
hunne trouwe en hoog noodige diensten zouden
moeten missen. Natuurlijk wordt dit anders,
wanneer zaken van ernstig en hoog aanbelang
er hen toe dwingt deze personen tot zich te
roepen. De gemeente moet te dezen opzichte
handelen, gelijk het volk tegenover zijn koning
David deed, toen het hem zwoer en zeide„Gij
zult niet meer met ons uittrekken ten strijde,
opdat gij de lamp van Israël niet uitbluscht
gij zijt nu als tienduizend onzerzoo zal het
beter zijn dat gij ons nu uit de stad ter hulpe zijt."
In strijd met de christelijke liefde wordt
eveneens gehandeld door dezulken, die gaan
vluchten, terwijl zij door hechte banden des
bloeds of der vriendschap verbonden zijn aan
iemand, die door deze ziekte is aangetast. Zij
onttrekken zich dan en laten dezulken aan
vreemden over, juist in den tijd dat zij hunne
hulp het meest van noode hebben. Denkt u
slechts eens in, dat in zulke droeve omstan
digheden de man zijne vrouw, de vrouw haren
man, de ouders hunne kinderen, de eene vriend
den anderen vriend verliet; gij gevoelt aan
stonds dat gaat niet aan, dat is geen betoon
van liefde. Juist omdat de ware liefde zich
zelve niet zoekt, maar aan anderen denkt, moet
men niet alleen blijde zijn met de blijden, maar
ook weenen met de weenenden. Wat Ruth
eenmaal al was het dan in een gansch ander
geval tot Naomi zeide, geldt ook voor deze
droeve omstandigheden: „Val mij niet tegen,
dat ik u zou verlaten, om van achter u weder
te keerenwant waar gij zult henengaan, zal
ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten,
zal ik ook vernachten uw volk is mijn volk,
en uw God mijn God. Waar gij zult sterven,
zal ik sterven, en aldaar zal ik begraven wor
den alzoo doe mij de Heere en alzoo doe Hij
daartoe, zoo niet de dood alleen zal scheiding
maken tusschen mij en tusschen u'\
Wij zullen allen in dezen het meest onze
verplichting nakomen en het veiligst gaan, als
wij zóo handelen, dat wij het te allen tijde
voor eep alwetend God verantwoorden kunnen.
Wij zullen wél doen, indien wij gehoor geven
aan de waarschuwing, door Salomo bij eene
gansch andere gelegenheid gedaan, en ons niet
haasten om weg te gaan van het aangezicht
des Konings, wanneer hij vertoornd isneen,
wij moeten veeleer op onzen post blijven en
doen al wat in ons vermogen is om dien toom
te stillen. Wij moeten tot ons werk in- en
uitgaan, evenals te voren, en met Esther in
den geloove zeggen„Kom ik om, dan kom ik
om". Evenals Joab zijne krijgsknechten, zoo
moeten ook wij ons zeiven en elkander opwek
ken met de woorden: „Wees sterk en laat ons
sterk zijn voor ons volk en voor de steden
onzes Godsde Heere nu doe wat goed is in
zijne oogen". In zulke droeve en kommer
volle omstandigheid moet ons het voorbeeld
van Aaron voor den geest staan, van wien wij
in Num. 16 lezen, dat hij zich verstoutte, toen
de plage onder het volk aangevangen was en
er reeds vele duizenden gestorven waren, om
tusschen de dooden en de levenden te gaan
staan met het wierookvat, waarin hij vuur van
het altaar gedaan had, om verzoening over het
volk te doen, en „alzoo werd de plaag opge
houden en Aaron keerde weder tot Mozes aan
de deur van de tent der zamenkomst".
Zeer wenschelijk zal het voorts zijn, ons zoo
veel mogelijk te wachten voor plotselinge vrees,
aangezien dit zeer gevaarlijk is. Door die
schielijk overvallende of voortdurend bijblij
vende vrees, verzwakt de veerkracht van ons
leven en wordt men des te meer vatbaar voor
besmetting. Hierbij komt dan nog, dat zulk
eene vrees ons het vertrouwen op den Heere
ontrooft, wat toch het beste, ja, het enigste
middel ter onzer bewaring is. Men ziet het
dan ook menigwerf gebeuren, dat zij, die het
meest met vrees bevangen zijn geweest, het
eerst en het zwaarst worden aangetast. Te
genover die vrees moeten wij onze harten
versterken met den troost dat er niets buit,en
het voorzienig bestuur van God omgaat, 'en
dat Hij eene hoogere macht bezit dan de ver
woede macht der pestilentie, zoodat, al is de
pestilentie op zich zelve eene besmettelijke
ziekte, het in de hand des Heeren is, daarvan
te verschoonen wie Hij wil. Evenals Hij de
booze engelen uitzendt, laat Hij ook de goede
engelen komen tot dezulken, die in zijne wegen
wandelen, „Hij zal zijne engelen van u beve
len, dat zij u bewaren in al uwe wegen; zij
zullen u op de handen dragen, opdat gij uwen
voet aan geen steen stoot". Let er wel op,
dat wij gezegd hebbenindien wij in zijne
wegen wandelen. Daarop komt het natuurlijk
aan. En dat doen wij, indien wij trouw be
vonden worden in datgene, waartoe de Heere
ons roept. Dan bewandelen wij de wegen des
Heeren en staan onder de bescherming zijner
engelen al moeten wij dan „op den feilen leeuw
en den adder treden"en„den jongen leeuw en den
draak vertreden" dan zal de Heere „uithelpen
en op eene hoogte stellen", zoodat wij onge
deerd blijven. Hoort welk een troostvol en
moedgevend woord de Heere bij monde van
Jesaja spreekt tot dezulken, die in zijne wegen
wandelen „Maar nu, alzoo zegt de Heere, uwe
Schepper, o Jakob en uw Formeerder, o Israël
vrees niet, want Ik heb u verlostIk heb u
bij uwen naam geroèpen, gij zijt mijne. Wan
neer gij zult gaan door het water. Ik zal bij
u zijn, en door de rivieren zij zullen u niet
overstroomenwanneer gij door het vuur zult
gaan, zult gij niet vl^rbranden, en de vlam zal
u niet »anstokfera'VH^öt=ri*s behoeft dan ook in
het minst niet bevreesd te zijn, als hij den
sterken wind ziet, en reeds aan het zinken
gaatdaar de Heere het geboden heeft, kan
hij gerust op het water wandelen, zonder dat
daarin voor hem eenig gevaar van verdrinken
schuilt.
Maar als wij buiten de wegen des Heeren
treden, en de plaats verlaten waar de Heere
ons geroepen heeft, dan staat het te vreezen,
dat Hij het vuur der pestilentie in onzen eigen
boezem zal doen ontbranden teneinde ons al
zoo te verslinden. Vandaar dan ook, dat er
niets veiliger is, dan gezeten te zijn „in de
schuilplaats des Allerhoogsten" en te „ver
nachten in de schaduw des Almachtigen". De
zulken zeggen tot den Heere: „Mijne Toevlucht
en mijn Burg, mijn God, op welken ik ver
trouw
D. V. de volgende week nog een klein ge
deelte njt dit zoo praktisch boek. Littooij.
VARIA,
Aan Dr. Wagenaar!
Antwoord op zijn vragen gedaan in de Zuider-
Kerkbode van 6 Sept. 19t)l betreffende de
Geref. Ziekenverzorging
Geachte BroederHoewel Ds. Hulsebos U
reeds met een kort woord de gevraagde inlich
tingen gaf, wil ik toch niet nalaten, mede als
een bewijs van waardeering in de belangstel
ling door U voor den arbeid onzer Vereeniging
betoond, daaraan nog een en ander toe te
voegen.
De beschikbare krachten om Geref. Zieken
verzorging te verkrijgen en te verschaffen zijn
helaas nog veel te gering. Wij hebben slechts
drie gediplomeerde verpleegsters, die aan onze
Vereeniging verbonden zijn, en door haar kun
nen worden uitgezonden. Telkens wordt hare
hulp ingeroepen, zoodat ze voortdurend in
functie zijn. Maar behalve dat, heeft onze
Vereeniging ook de roeping er voor te zorgen,
dat de Gereformeerde Ziekenverpleging aller-
wege veld winne, en de verpleegsters van
Roomschen en Ethischen huize vervangen.
Daarom moet eigenlijk iedere Gereformeerde
Kerk haar eigen krankenverzorgster hebben.
Prof. Lindeboom sprak het dan ook reeds bij
de stichting onzer Vereeniging uit, dat wij wel
duizend verpleegsters van noode hebben? Er
zijn Afdeelingen, met wie ons Hoofdbestuur
onderhandelingen voerde, om een zuster, die
plaatselijk arbeiden en optreden kan, door diens
bemiddeling te ontvangen. Het besef, dat men
in elke Kerk, die niet al te klein is, minstens
een of zelfs meer zulke verpleegsters noodig
heeft, begint hoe langer hoe meer te ontwa
ken, en dan zullen de beschikbare arbeidskrach
ten zeer verre te kort schieten, wanneer
althans in den staat der zaken geene, en wel
spoedige verandering komt. Vandaar het woord
door het Moderamen der Geref. Ziekenverzor
ging gericht tot de dienaren des Woords.
Wat de kosten van opleiding betreftOok
daarop werd U reeds een voldoend antwoord
gegeven. Toch wenschen wij daaraan nog een
enkel woord toe te voegen. Het volle bedrag
der opleidingskosten wordt zoo goed als nim
mer betaald. Ztf die den arbeid der barmhar
tigheid wenschen te dienen, zijn daartoe in
den regel geheel buiten staat. Daarbij komt
nog, dat alle Ziekenhuizen en Diakonessenhui-
zen altoos beginnen aanstonds de jonge meisjes
die zich daaraan verbinden, voor de door haar
te bewijzen diensten geldelijk te beloonen, ook
al zijn ze nog geheel ongeoefend. Neutrale
Zieken- en Gasthuizen geven in den regel da
delijk f 100 'sjaars salaris.
Dit maakt het voor onze Vereeniging zeer
bezwaarlijk, het aannemen van adspirant-leer-
liugen van de restitutie der Opleidingskosten
afhankelijk te stellen. Zij leidt dan nu ook
gratis Ziekenverpleegsters op, maar heeft door
het nemen van dezen maatregel, waartoe ze
wel komen moest, zooals ligt te begrijpen is,
dringend behoefte aan den finantiëelen steun
van allen, die de Gereformeerde Ziekenverzor
ging wenschen.
Aan hetgeen omtrent het diploma werd
medegedeeld behoeven wij niet veel meer toe
te voegen. De opleiding is op het verkrijgen
daarvan gericht, dewijl dit een goede waai borg
geeft, dat de kennis, die voor de verpleging
noodzakelijk is, werd verkregen. Het examen
omvat
1. Kennis der Heilige Schrift, van de drie
formulieren vau Eenigheid der Gereformeerde
Kerken in Nederland, van de beginselen der
Kerkgeschiedenis, v.n.l. van de Hervorming.
2. Goed lezen, kennis der Nederlandsche
taal, blijkende uit het schrijven van een opstel,
waarbij op taal en stijl zal worden gelet.
Kennis van vreemde talen strekt tot aanbe
veling.
In 't algemeen zal op beschaving ernstig
worden gelet.
3. Kennis der beginselen van den bouw en
de verachtingen van het menschelijk lichaam,
voor zoover deze voor het practisch optreden
noodig is.
4. Kennis der eerste hulp, aan te brengen
bij ongelukken.
5. Kennis van de beginselen der gezond
heidsleer.
6. Kennis der Ziekenverpleging als nader
omschreven.
a. Het kenmerkende der Gereformeerde Zie
kenverpleging.
b. De verpleegsterhare vereischten, hare
positie, hare verplichtingen.
c. Hare arbeidstaakwaarnemen der ziekte
verschijnselen en helpen.
d. Haar arbeidsveld, t. w. ziektekamer, zie
kenzaal, wijkverpleging.
7. Kennis der elementaire nuttige hand
werken, t. w. naaien, mazen, stoppen, verstellen.
8. Kennis van hnishoudelijke bezigheden
(bereiding van spijzen).
Voorts behooren zij,, die tot dit examen zich
aangeven, instemming te betuigen met de Ge
reformeerde belijdenisschriften, en een getuige
nis over te leggen omtrent haar belijdenis en
wandel, over de laatste twee jaren, ter beoor
deeling der Commissie.
Zij behooren over te leggen een geneeskundig
attest, betreffende hare gezondheid en lichame
lijke geschiktheid voor den dienst der verpleging.
Zij behooren over te leggen getuigschriften,
waaruit blijkt dat zij minstens drie jaren in
den arbeid der verpleging, in een of meer Zie-
keninrichtingen van minstens tien bedden,
practisch werkzaam zijn geweest, waarvan
minstens één jaar in eenzelfde inrichting.
Deze gètuigschriften moeten afgegeven zijn
door de hoofden der inrichtingen, waarin zij
dienden, en tevens verklaring inhouden omtrent
hare theoretische en practische bekwaamheid.
Om U volledig in te lichten deelden wij U
het bovenstaande mede, ontleend aan het „pro-