Onzo hooggeachte vriend houde het mij ten
goede dat ik steeds gehoopt heb en nog hoop,
dat de Heere ons voor deze oplossing bewa
ren zal.
Meer dan één artikel schreven andere broe
deren en schreef ik vóór jaren reeds over het
ongewenschte van deze oplossing.
Wijlen de heer van den Berg van Heemstede,
afgevaardigde voor het district Leiden, stelde
reeds in zijn tyd in de Tweede Kamer bij
amendement voor, dat ook aan de predikanten
der Christelijke, Gereformeerde Kerken een
jaarlijksch traktement tot een bepaald bedrag zou
worden uitgekeerd. Gelukkig werd het met
groote meerderheid van stemmen (bezien van
de zijde der volksvertegenwoordiger, die gelijk
recht voor allen moet voorstaan, onrechtmatig)
verworpen. Doch door die verwerping werd,
Gode zij dank, de eenheid der Chr. Ger. Kerken
bewaard. Daarom en uit dat oogpunt beschouwd
was ze haar tot vreugde.
Enkele predikanten en Kerken toch zouden,
volgens publiek gemaakt schrijven, deze uit-
keeringen zich hebben laten welgevallende
groote meerderheid wilde ze nietze besloot
in hare provinciale en op hare generale Synoden,
dus zelfs meer dan eens, deze eventueele uit-
keeringen niet te mogen en daarom niet te
willen aannemen.
Wij toch gaan, door dezen weg in te slaan, mee
doen aan het verwarren der beide terreinenwij
verdagen er de eenig goede oplossing door voor
vele tijdenwij geven ondanks ons zeiven de
Regeering en den Staat er metterdaad eene
macht door in de Kerken, die noch haar noch
hem toekomtwij maken de dienaren des Hee-
ren en der Kerken er, naar te vreezen is, al
thans voor een deel, dienaren door van den
Staat en de Regeeringwij ondermijnen er de
door God aangegeven verhouding van Kerk,
Staat en Regeering doordeze toch is zoo, dat
zij, die Gods Kerken dienen, van die Kerken
zullen ontvangen hetgeen zij tot onderhoud van
het leven behoeven. Deze afhankelijkheid van
elkander heeft de Heere blijkbaar noodig geoor
deeld en gewild; de dienaren Gods toch geven
als instrumenten in Gods hand de geestelijke
spijze en de Kerken de stoffelijke. Zoo heeft de
Heere het verordend en zoo moeten wij het laten
en trachten door te voeren. Werd onverhoopt
hierin verandering gebracht, dan zou er meer
verscheurd dan geheeld en in orde gebracht
worden.
Trouwens de anti-revolutionaire party zegt
in haar program niet, dat de kwestie moet op
gelost worden, door aan meerdere Kerken toe
lagen te geven, maar wèl, dat de verplichtingen,
die uit art. 168 der grondwet voortvloeien, na
verrekening, dienen opgeheven te worden
Littooij.
VAKIA,
Kornelis de Korte,
II.
Dc militaire macht was aangekomen op dien
onvergetelijken Donderdag 5 November 1(78.
De Korte was onderwijl door Z.E. van de
Perre verzocht om in den Haag te komen.
Maar hij had het niet gedaan. Hij was er
immers de man niet voor om met de Hooge
Heeren te spreken. Ook vreesde hij verden
king van zijne vrienden.
De Heer XXX heftig bewogen, hernam „Myn
God, Korte, waar ben je met je verstand ge
bleven. Nu geef ik geen pijp tabak meer voor
ie leven! Ze zullen u onverhoord ophangen
De Korte antwoordde„Och, mijnheer, zy
kunnen niet doen, wat ze willen." Nog nedt
de heer XXX Kornelis aan om toch dadelijk
naar den Haag te reizen, Z.E. van de Perre
op te zoeken, van hem toegang tot den Prins
te verwerven met verzoek om onderzoek der
zaak. Want anders zouden ze zeker sterven,
Korte, Wisse en nog meer
Den volgenden morgen ging de Korte de reis
aanvaarden. Doch bij 't Wafeltje kwam de
Baljuw van Middelburg hem tegemoet en reed
met hem terug naar de stad, terwyl hy infor
meerde naar Wisse en druk praatte. De
ODDaster aan den boom waarschuwde Kornelis.
Ingelse was al gehaald! Op de Seisbrugwaar
schuwt iemand, maar de Korte ging door met
den Baljuw tot 't Penninghoekstraatje. Nu
zag de baljuw de dienders uit Sint Joris kyken.
Hh wenkte ze, trok zijn pistool en riep„\ent,
staatDe Korte werd gegrepen en - geboeid
door de stad geleid, de Burg over naar t ge
vangenhuis..
Hier werd hij opgesloten in een kil vertrek.
Zijn zeer harde bed leefde van ongedierte.
Doch hij kreeg een bijbel en las Jesaja 41 en-
God sprak tot hem Mijn knechtOnuit
sprekelijk zoet was hem die troost! Zijn ker
ker scheen hem een hemel
Den volgenden dag werd hij verhoord. Hij
trad binnen en groette.
„Dag EdelAchtbare Heeren „Dag Korte"
zeiden zij. „Hoe is 't met je?" „Heeren", Izei
hij, „zoo'n dag heb ik nog nooit beleefd. Mijn
gevangenhuis lijkt wel een hemel. Ik heb God
gedankt, dat ik om vrijheid en waarheid ge
vangen zit. En hoe harder gij mij drukt, hoe
•hooger eer gij my doet."
„Dat zal je opbreken" zeiden de Rechters, maar
Korte hernam„Neen, Mijnheer", en vertelde
van zijn zalige bevinding en vroeg om voor
het onderzoek eerst samen te bidden. Maar
hierop zwegen de Heeren.
Bij 't onderzoek beriep Korte zich natuurlijk
op den brief des burgemeesters. Waarvan hij
beschuldigd werd, vernam de opgeslotene niet.
Yan 6 November tot 19 April duurde zijn
marteling. Zijn kamer was zonder vuur of
licht. Vrouw noch kind mocht hij zien.
Niemand werd toegelaten. Geen psalm mocht
worden gezongen.
Doch de Korte kon zijn mede-gevangene J.
W. Dekker beroepen en - troosten. Zoo zon
der ziekbed te sterven in een oogenblik was
toch een voorrecht
Zijne ziele kleefde aan God en brandde als
in hemelsch licht maanden-lang.
Doch eindelijk kwam de reactie. De twijfel
verhief zich en 't vreeselijk woord vaagde alle
troost uit zijn zieldaar is geen God
En zoo er een God is, dan regeert hij toch
niet
Het Deïsme overweldigde den puritein. Deze
smeekte om een predikant, 't Werd gewei
gerd. 't Angstzweet brak hem uit. De slaap
vlood van zijn sponde. Geen voedsel raakte
de bestredene meer aan, maar zijn speeksel
droogde op in zijnen mond van onleschbaren
dorst. Dokter Stevetyng bezocht hem en zei
„'t was den gevangene op de zenuwen geval
len Een ilinke aderlating hielp. Ook keerde,
hoewel in zwakheid, het geloofsvertrouwen
weder en 't was de Korte goed, te leeren „hoe
in de laagte God ontmoet en kinderlijk ge
vreesd wordt".
Toen daagde de VAI& April 1779. Vrouw de
Korte kwam 't waschgoed halen. Nu werd de
gevangene voor de Heeren gebracht. „Hij
moest nu eens goed luisterenHem werd
voorgelezen, dat zij geen schuld in hem had
den gevonden. Hij kon naar huis gaan, mits
hij de cipier zijn kostgeld wou betalen.
De Korte was ontdaan. Eer verontwaardigd
dan blij. Hij gevoelde zich de schandelijk
mishandelde. Gij hebt mij, sprak hij, hier be
handeld als een schelm. Nu behoorde zij hem
vergoeding te geven.
Maar Kortetje kon kiezen, den cipier betalen
of „weer naar zijne kamer gaan". Natuurlijk
teekende hij de gepresenteerde schuldbekentenis.
't Gerucht van 't uitkomen der gevangenen
had reeds de stad met blijdschap vervuld. Op
verzoek der Heeren bleven de gevangenen nog
tot den avond om een oploop te voorkomen.
De cipier ontving ze in zijn vertrek en trac-
teerde. Daar begroetten elkaar met diepe
ontroering Wisse en de Korte. Ook zijn vrouw
kwam binnen. „Wat omhelsden wij elkaar in
teedere liefde", zoo schrijft hij. Toen komt
W. Dekker binnen, de eerste van den boeren
stand, dien de K. in al deze maanden gezien
had. Wat waren beiden blij. Dekker vroeg om
de eer. de vrienden naar huis te rijden. De
vrouwtjes vrouw Wisse was ook gekomen
gingen nu vooruit naar M. de Ridder.
In schansloopers gehuld, zouden de mannen
stilletjes achteraan komen over de Appelmarkt
en 't Sint Jorisbruggetje. Maar jawelZe
werden dadelijk herkend en ieder riep„Daar
komen de gevangenen af!"
Na een oogenblik was alles zwart van men-
schen. Hoe roerend-eenvoudig verhaalt 't de
Korte. „Daarop komen de menschen naar ons
toe loopen, de een greep ons bij de hand, de
ander omhelsde ons, dat mijn aangezicht nat
werd van tranen, die ze schreiden en ze rie
pen luidGod zij gedankt, God zij gedankt.
O, zei de een, wat heeft het my een bidden
met tranen gekost. En een ander riepwat
ziet gij er goed uit! Wat was ik ontroerd
over al deze belangstelling. Ik zal niet licht
die reis vergeten van 't gevangenhuis naar de
Seispoort
't Huis van M. de Ridder overstroomde en
langs heel de weg was 't een juichen en be
groeten zonder eind. Niet het minst ook toen
zij door Grijpskerke reden, de Kortes geboorte
plaats.
Ook op zijn hof was 't vol belangstellenden.
Sommigen waren uren ver gekomen. Niet het
minst trof 't den baas, dat zijn hond zoo
onuitsprekelijk blij was. „Mijn hart ontroerde,
als ik de blijdschap van dat beest zag. Waar
ik ging of stond, hy moest bij mij wezen.
Anders kwam hij nooit in huis. Nu ging hy
mee en als ik ter ruste ging lei hij zich op den
vloer voor mijn bed."
Ongemeen talrijk waren de liefdeblijken, die
de Korte nu ontving. „Wat was de liefde,
vrede en blijdschap groot in die dagen". Alle
twist verdween. De bijeenkomsten der vromen
waren even gezegend als zaligrijk. Eben-ha-
ezers werden opgericht. Er werden toen meer
dagen doorgebracht met over God en zijn vrije
genade te spreken in liefde tot dat zalige we
zen, als later uren.
Met de Korte en Wisse hadden op 't Graven
steen gevangen gezeten J. Marinisse, A. de
Kam en J. W. Dekker. Ik vermoed, dat
laatstgenoemden reeds eerder ontslagen waren.
Dit ontslag was echter slechts provisiezaak.
Te zamen presenteerden ze in 1783 een
request aan hun EdelAchtbare van Middelburg
om finaal ontslag, 't Bleef onbeantwoord. In
December 1784 requestreerden ze op nieuw.
Toen kregen ze verhoor. „Burgemeester en
Schepenen" van Middelburg ontsloegen hen
volkomen 11 December.
Nu Zocht de Korte een advocaat te vinden,
die voor hem wou opkomen. Doch te vergeefs.
Later werden K. de Korte, W. Wisse en G.
Dekker door den raad van Vlissingen en van
Middelburg te hulp geroepen om hen de oproe
rige bewegingen te helpen stillen, die zich
eerlang verhieven. Zij snelden naar Vlissingen,
waar 't volk aan 't plunderen en vernielen
was, alsof heel de stad een puinhoop worden
moest.
De vroeger zoo heftig gesmaadden werden nu
door de Heeren op 't stadhuis verzocht en nu
op 't kussen gezet om te beraadslagen wat
er gedaan moest worden. Moedig en met
beleid traden ze op en in denzelfden nacht
werd 't volk gekalmeerd en de rust hersteld.
De Korte verhaalt: „Als wij zouden weg
gaan, toen het stil was, wilden de Heeren ons
zoo niet laten gaan. We moesten eerst mee
gaan eten. Toen deed men ons uitgeleide,
't Was alsof wij Heeren waren."
Toen na de patriotsche beroerten, aan den
Prins de beslissingen werd opgedragen en deze
gedeputeerden naar Middelburg zond, gingen al
de mannen, die gevangenis verduurd hadden,
hun beklag inbrengen, uitgenomen Ds. la Fon
taine.
De Korte schrijft zijn relaas, terwijl deze
zaak nog in behandeling is.
Wagenaar.
Een bedenkelijk verschijnsel.
In de Stemmen van waarheid en vrede leest
men„In het Sticht van Utrecht wordt in de
meeste gemeenten zoo goed als geen gebruik
meer gemaakt van het Avondmaal.
Onze jongere „Gereformeerde" predikanten
in de N.-H. Kerk jagen voor de tafels des Hee
ren zulk een schrik aan, dat bijna niemand
meer nadert.
Ook laten er zich zeer weinigen meer „aan
nemen."
Als deze mededeeling juist is en wij ge-
looven het ten deele dan is hier een beden
kelijk verschijnseldoch dat de onhoudbaarheid
der „volkskerk" openbaart. Die jonge Gerefor
meerde predikanten zoeken ernst te maken met
de heilighouding van den Disch des Heeren.
Nu kunnen ze de censuur niet gebruiken.
Alles heeft recht om toe te gaan. En in 't besef
dezer machteloosheid vervallen nu de jonge
Geref. predikanten in het euvel der oudere
Geref. predikanten om door harde, afschrikwek
kende proefpredicatiën den stroom te keeren;
hierbij toegejuicht door de enkele „krachtdadig
bekeerden" in hunne gemeenten.
Zy verwerven hierdoor den eernaam van ge
trouw, maar vermoorden het kerkelijk leven en
onthouden juist aan de zwaksten in 'tgeloove
het versterkend voedsel, welks geregeld gebruik
voor den wasdom van hun beginnend geloofs
leven hoogst noodig is.
Hoofdschuldige in dezen is, och, dat men.
toch zage, de organisatie, door Bronsveld en de
zijnen met hand en tand verdedigd. W.
Een goddelooze wensch.
Het reglement op de kerkelijke kas, zoo
klaagt Dr. Bronsveld in zijn Kroniek dat
nauwelijks twee jaren telt, werd door de Synode