Uit de Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
tOe Jaarsrang.
VRIJDAG 1 NOVEMBER 1901.
No. 44.
y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER JjEREFORMEERDE KLERKEN
IN ^EELAND, OORD-BRABANT EN J_^IMBURG.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ,
l)r. L. H. WAGENAAR.
Abonnement per 8 maanden f 0.85. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent,
Uitgever:
K. LE COINTRE
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrydagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
De wet des Heeren verkondigt ons den goe
den en welbehagelijken wil Gods over ons. Nu,
onder de genade, komt het zoo heerlijk uit,
dat Hij als Schepper maar ook als Vader in
den Heere Jezus Christus aan z(jne kinderen
zijne geboden geeft. Zijn geboden zijn de hoogste
wijsheid en de teederste liefde. In het houden
van die is groot loon.
Als het wel is. staat Gods kind dan ook
tegenover de wet Gods niet op het standpunt
van slaafsche vreeze, maar op he't standpunt
van kinderlijken eerbied en dankbaarheid, onder
de gestadige bede en verzuchting, om door de
genade des Geestes in oefening des geloofs in
onzen Heere en Heiland steeds meer, niet alleen
naar sommige, maar naar alle geboden Gods
te leven. Christus heeft voor onze zonden ge
leden en alle gerechtigheid der wet voor ons
volbracht, nu vangt de verloste aan uit liefde
met een kinderlijk hart den heiligen wil des
Vaders te betrachten.
Mocht dit nu nog maar eens wat meer ge
zien en genoten worden, ook ten opzichte van
het vierde gebod. Veel wordt over dat gebod
geredeneerd, zoo niet getwist (en dit is voor
waar niet nieuw in onze gereformeerde kerken)
en zoo weinig hoort men van den rijkdom van
Gods goedertierendheid, in dit gebod gegeven,
en van de liefelijkheid en het geestelijk genot
van den Sabbat. De stemming van den twee en
negentigsten psalm moest Ineer de harten ver
vullen. In dien weg ligt alleen de oplossing
der vragen omtrent den Sabbat, die nu nog te
veel de harten verdeelen.
Het Sabbatsgebod, de instelling van den rust
dag, is terecht genoemd eene gave, ons nog
uit het paradijs overgebleven, uit het paradijs,
dat de bakermat was van het door de zonden
zoo diep ongelukkige menschdom, eene gave, die,
gekend onder het licht van Gods genade in
Christus, wederom profeteert van en heen wijst
naar een nieuw paradijs, het paradys Gods,
door 'sHeilands zielearbeid verworven, en die
daarvan een voorsmaak geeft aan allen, die
dien Heiland in onverderfelijkheid liefhebben.
Zoo is het vierde gebod dierbaar en de Sabbat
dag en zijne heiliging onmisbaar.
De Sabbat is eene instelling Gods voor den
mensch, gebleven en gehandhaafd na den val,
voor Israël opgenomen in den ceremonieelen
dienst, door den Koning der kerk, bij zijne
verschoning, uit den ceremoniedienst losge
maakt en door Hem gehandhaafd in den vollen
rykdom van hare beteekenis als gebod en zegen
Gods voor zijn volk onder het licht der Nieuwe
Bedeeling. Terecht wordt door zijne discipelen
na zijne Opstanding (de voltooiing van zijn
werk) van de zeven dagen der week de eerste
inplaats van den zevenden als rustdag afgezon
derd, om daarop nu aan Schepping en Her
schepping beide te gedenken.
Hoe teeder en liefelijk klinkt hier de aandrang
tot Gods gebod. Het is niet: Gij zult of: Gij
zult niet, maarGedenkt. Gedenkt aan den wil,
aan de goedheid des Heeren over u en over
het menschdom in het beschikken van dezen
dag. Want ook bij dit vierde -gebod wordt het
bevestigd, dat God is een weldoener van alle
menschen, maar meest der geloovigen.
Gedenkt laat alles er zooveel mogelyk op
worden gericht, opdat die dag moge worden
geheiligd, dat is, worde afgezonderd. Die dag
moet worden afgezonderd tot den godsdienst,
tot het samenkomen der gemeente, om God
te dienen. Daarom moet ook "aan alles, wat
middellijk dient, om den waren godsdienst in
stand te houden, de hand worden gehouden,
het predikambt, de scholen. Niet, dat in de dagen
der week de gemeente nimmer zou mogen sa
menkomen tot den dienst des Heeren. Integen
deel,mocht hieraan wat meer behoefte zijn, maar
het moet bjjzonder en vooral geschieden op den
dag des Heeren. En waar nu de geheele per
soon des menschen op dien dag wordt opge-
eischt voor den dienst des Heeren, daar moet
alle arbeid rusten, alle nering en hanteering
ophouden, en mogen wy dit ook niet door een
ander voor ons laten doen, ook niet door ons
vee. De Heere des Sabbats, onze Heiland, maakt
evenwel eene uitzondering voor werken van
barmhartigheid, van noodzakelijkheid, van den
godsdienst zei ven. (Mattheüs 12.)
En is de zaak nu nietduidelyk genoeg? Laat
men nu eenvoudig alle vragen omtrent Zon
dagsheiliging en rechte besteding van dezen
dag der dagen aan Gods gebod toetsen, maar
geene leeringen van menschen daaraan toe
voegen.
Waarde lezerGenieten wy door Gods goed
heid veel, genieten wij tot eere Zijns Naams
meer van den rustdagEn bevrijde Hij zoo-
velen er nog onder het juk der ontheiliging in
waarheid zuchtenHulsebos.
ii.
Eene oplossing van deze kwestie zooals die
in het door de Middelburgsche Courant over
genomen stuk, toegelicht en voorgesteld wordt,
zou de Christelijk-historischen van iedere soort,
zelfs Dr. Bronsveld niet uitgesloten, met de
Roomschen doen samengaan doen samengaan,
tegenover de Gereformeerden en de Vrijzinnigen,
die voet bij stuk hielden.
Velen van deze laatsten zouden dat wellicht
doen, óók, omdat zij om kerk en godsdienst
niet meer geven, en die het geld uit de alge-
meene kas er niet voor over hebben.
Volgens het door de Middelburgsche courant
overgenomen stuk toch zou de oplossing dezes
zjjn, dat iedere kerk zorgen moest voor het
onderhoud van haar eeredienst.
Immers wy lezen „Bij de uitvaardiging der
staatsregeling van 1798 was men op den goeden
weg. Daarin luidde het in art. 21„Elk kerk
genootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen
Eeredienst, deszeifs Leeraren en Gestichten
Wij, Gereformeerden, gelooven ook dat daar
voor alles te zeggen is. Doch op het gebied
der uitkeeringen, bjj het verbreken van de finan-
cieele banden, dus vóór het finaal uitgaan van
Kerk en Staat, waren de Gereformeerden nog
altijd royaler, dan het eventueele programma
der liberalen het zou willen. Immers de finan-
cieele scheiding van Kerk en Staat wordt in
het bewuste stuk voorgesteld, zonder verzekering.
De gronden daarvoor aangegeven zyn de
volgende: le, dat de schrijver blijkbaar niet
beaamt, hetgeen tegenover de „Hervormde
Kerk" voor het geven van traktementen aan
de leeraren aangegeven is, hij toch zegt
„Toen men na de afschudding vanhetFran-
sche juk den financieelen band weder aan
knoopte, meende men met betrekking tot de
Hervormde Kerk hiertoe redenen te hebben.
Er werd namelijk op gewezen, dat de Staat
zich, enkel op grond van zijn gezag, meester
had gemaakt van vele kerkelijke bezittingen,
uit wier inkomsten in de stoffelijke behoeften
der kerk werd voorzien, zoodat het noodig was,
dat uit de algemeene middelen hulp werd ver
leend.
2e, omdat „ervaren juristen van meening
zijn, dat bij die naasting het particulier eigen
dom is ontzien en dat privaatrecht er) yke aan
spraak op dien grond niet kan worden erkend".
3e, omdat de ondersteuning, die tot een ver
schillend bedrag, volgens een onevenredigen
maatstaf, aan sommige kerkgenootschappen
wordt toegekend".
De schrijver wil met deze zoo even aange
haalde woorden zeker zeggen, en terecht, dat
de verplichting, die men bij de naasting door
den Staat, tegenover de „Hervormde Kerk"
meende te hebben niet aan alle kerkgenoot
schappen, die uitkeering ontvangen, dat is aan
het Hervormd, het Roomsch, het Remon-
strantsch, het Israëlitisch genootschap kan
worden toegekend. Dus, dat op dien grond,
zelfs met geen schijn van recht en verplichting,
aan al de genoemde traktementen kunnen uit
gekeerd zijn en worden.
4e, wilde schrijver al de uitkeeringen doen
ophouden, omdat „de ondersteuning voortvloeit
uit de schatkist, die van al de ingezetenen
haar offers vraagt. Willekeurig wordt daarbij
alzoo gaat hij voort aan den een gege
ven, wat men aan den ander onthoudt. Bij
evenredige lasten ontmoet men dus onevenre
dige yoorrechten. Zulk een toestand strookt
niet met het billijkheidsgevoel van ons volk.
Daarom achten velen het een plicht, om tot
den inhoud van art. 21 der staatsregeling van
1798 terug te keeren en te bepalen, dat ieder
kerkgenootschap in zijn eigen behoefte moet
voorzien".
5e, omdat „dit geen bezwaar maakt, de
ondervinding toch leert, wanneer men slechts
zien wil met hoe uitstekende uitkomsten het
aanvankelijk zoo kleine en zoo vervolgde Kerk
genootschap der Gereformeerden te voren
Afgescheidenen genaamd zich daartoe heeft
beijverd".
Met verheuging roepen wy hier uit: o welk
een diep gevoel van recht en billijkheid ont
moeten wij hier bij dezen schrijver en by de
Middelburgsche Courant, die het stuk zonder
aanmerkingen overnam
Voor de rechten zelfs der Gereformeerden,
zoo vaak onverdragelyke clericalen gescholden,
treden zij hier in het krytKrijgen zij hun
wensch, dan zullen het er ten dezen de Her
vormden, Roomschen, Remonstranten en Joden,
veel slechter afbrengen dan wy.
Ja, dan zullen de ettelijke Engelschen die
hier ztfn, en voor wier godsdienst wij allen
mee betalen moeten, anders in den zak moeten
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofieren.als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22
MIDDELBURG.
(HET VIERDE GEBOD.)
Gedenkt den Sabbatdag, dat
gij dien heiligt.
Exodus 20 8.