van zijn gezag, meester had gemaakt van vele kerkelijke bezittingen, uit wier inkomsten in de stoffelijke behoeften der kerk werd voorzien, zoodat bet noodig was, dat uit de algemeene middelen hulp werd verleend. Ervaren juristen zijn echter van meening, dat bij die naasting het particulier eigendom is' ontzien en dat privaatrechtelijke aanspraak op dien grond niet kan worden erkend. De ondersteuning, die tot verschillend bedrag volgens een onevenredigen maatstaf aan som mige kerkgenootschappen wordt toegekend, vloeit voort uit de schatkist, die van alle inge zetenen hare otters vraagt. Willekeurig wordt daarbij aan den één gegeven, wat men aan den ander onthoudt. Bij evenredige lasten ontmoet men dus onevenredige voorrechten. Zulk een toestand strookt niet met het billijk heidsgevoel van ons volk. Daarom achten velen het een plicht, om tot den inhoud van art. 21 der staatsregeling van 1798 terug te keeren en te bepalen, dat ieder kerkgenootschap in zijn eigen behoeften moet voorzien. Dat dit geen bezwaar maakt, leert de ondervinding, wanneer men slechts zien wil met hoe uitstekende uit komsten het aanvankelijk zoo kleine en zoo vervolgde kerkgenootschap der Gereformeerden te voren Afgescheidenen genaamd - zich daartoe heeft beijverd. Scheiding van kerk en Staat moet om al de aangehaalde redenen een voornaam artikel vor men op het programma der liberalen. Dezen mogen niet dulden, dat sommige kerkgenoot schappen geld ontvangen uit de schatkist, om dat zij bij de vaststelling eener grondwet tot de bestaande kerkgenootschappen behoorden, terwijl de later opgekomenen daarvan versto ken bleven. Onwillekeurig komen hierbij de laatste woor den van den uitstekenden staatsman, graaf Cavour in de gedachten. Hij overleed in 1861, diep betreurd door geheel het Italiaansche volk als een eerlijk rijksbestuurder, die door zijne verlichte, vrijzinnige denkbeelden, door zijn schrander beleid en door zijne vaderlandslie vende volharding de grondslagen gelegd had voor de eenheid en grootheid van Italië. Die laatste woorden waren „Broeder, broeder, een vrije kerk in een vrijen staat." Tot zoover de Middelburgsche Courant. Dit stuk nu trok onze aandachtten eerste. omdat het echt liberaal is. Liberaal toch wil zeggen vrijheidlievendWelnu, voor vrijheid en gelijkheid op godsdienstig gebied wordt in dit stuk gepleit. Ook herinnert het en toont het aan, dat die vrijheid tegenover het „zoo kleine en zoo vervolgde kerkgenootschap!) der Gerefor meerden te voren Afgescheidenen genaamd erger dan niet in toepassing is gebracht. Het bewijst dit, niet alleen door aan de vervolgin gen die plaats hadden, te herinneren, maar ook door hetgeen in de hier volgende woorden ge zegd wordt„Er bestaat volgens „onze grond wet vrijheid van godsdienst, maar de financieele band tusschen kerk en staat hoofdzakelijk tusschen het Hervormd kerkgenootschap en den staat - is gebleven. Dat kerkgenootschap, als mede dat der Roomsch-Katholieken, benevens eenige kleine kerkgenootschappen, ontvangen geldelijken steun uit de schatkist, waartoe alle belastingschuldigen hunne bijdragen leveren, maar men bedenke eens, hoe die steun wordt verdeeld en welke beginselen daarbij ten grond slag liggen. Tevens vergete men niet, dat het zoo talrijke kerkgenootschap der Gereformeer den voor traktementen van leeraren en voor pensioenen niets uit de schatkist ontvangt. Van billijkheid is hierbij geen sprake." Het door de Middelburgsche Courant overge nomen stuk trok, ten tweede, onze aandacht, omdat juist de liberalen, ook vrijzinnigen ge- heeten, toen zij hier al de macht in handen hadden, aan die nu afgekeurde vervolgingen, onder Thorbecke en anderen, zoo trouw hebben meegedaan en daarenboven het financieele on recht eerst den „Afgescheidenen" en daarna den Gereformeerden" aangedaan stilletjes heb ben laten voortbestaan. Over die vervolgingen en over dat financieele onrecht evengenoemden aangedaan, lieten de liberalen jaren aaneen ons klagen en het ons aanwijzen. Door velen toch, ook door mij is op dat onrecht menigmaal gewezen; doch toen zweeg de Middelburgsche Courant, ja de liberale party. Dat deze zaak, die wij sinds jaren hebben bepleit, thans aan de orde gesteld wordt, dat het nu zelfs luidt.Scheiding van Kerk en Staat moet om al de aangehaalde redenen een voornaam artikel vormen op het programma der liberalenja dat trok in de derde plaats, 1] Een genootschap niet, Gereformeerde Kerken wél. myne aandacht zoo zelfs, dat ik mij afvroeg, kunnen er ook politieke beweegredenen in het spel zfin, dus adders onder het gras zitten. Kan de taktiek, zoo telkens en zoo rijk, vóór de verkiezingen, in tóepassing gebracht, name lijk. het verdeel en héersch, soms ook na de ver kiezingen, die niet naar wensch uitvielen, uit den werkwinkel zijn gehaald. Met die vervolgingen en dat jarenlang ge pleegde onrecht met het onschuldigste gezicht van de wereld aantekomen en zoo maar over het groote aandeel-schuld heen te stappen en zich aan te stellen alsof deze zaak nooit be sproken-en aangetoond is, ja of het eene schoone, nieuwe gedachte is voor het liberale programma, zie, dat getuigt niet van oprechtheid en van van ernst. Doch laten wij daarover heen stappen en ons verheugen, wanneer deze financieele schei ding eindplyk eens welgemeend op het pro- gramrha der liberale partij mag komen. Werd het in den door hen nu voorgestelden geest op het programma van het huidige Mi nisterie gebracht, dan zouden de Roomschen, de Christelijk-historischen en de Gereformeerden gewis in conflict komen en tot vreugde der liberalenuit elkander gaan, en mitsdien het „verdeel en heersch" verkregen zijn. In den geest van hun schrijven kan en mag dat mitsdien niet. Wor<M vervolgd.) Littooij. IN MEMORIAM. Een enkel woord ter gedachtenis aan mijn nu overleden vriend en broeder P A U L U S POLDERMAN. Als iemand als christen heeft geleefd en gestorven is in het vertrouwen in zijn Heiland, laten wij dat elkander althans eene enkele maal toeroepen, niet om den mensch daardoor te verheerlijken, alleen om Gods daden daardoor groot te maken. Want als een waar christen kende, wijdde zich de overledene aan en streed hij in de kracht van zijn God. Zoo was hij in zijn huiselijk, kerkelijk en maatschappelijk leven. Niet eng en bekrompen maar staande in de christelijke vrijheid, belangstellend in veel wat toch buiten zijn werkkring lag, was het ons altijd een genoegen een uurtje van ontspanning te zijneht door te brengen. In het kerkelijk leven stelde hij immer be lang. Als jongeling bezocht hij de catechisatie van Ds. Littooij te Middelburg en nadat de Gereformeerde kerk in 1869 te Miliskerke tot openbaring was gekomen, trad hij in '72 als diaken op tot '80 en van toen af tot zijnen dood diende hij als ouderling der gemeente, die hem liefde en achting toedroeg en lang in droefheid hem zal nastaren, maar toch blijde dat de kroon der rechtvaardigheid van den rechtvaar digen Rechter hem is geworden. Ook op maatschappelijk gebied was hij als lid van den gemeenteraad te Biggekerke zeer geacht. Sinds langeren tijd door eene kwellende on gesteldheid ondermijnd, begaf hij zich een maand geleden tot nauwkeuriger medisch onderzoek naar het Veipleeghuis te Middelburg waar hij zeer liefderijk werd verpleegdhij was vol lof over de verpleging en wederkeerig Mevrouw de Directrice en de zusters over hem, hem een gemakkelijk en dankbaar verpleegde roemende. Sinds tien dagen sloop de dood rondom zyne sponde en kwam steeds naderbij. Maandagavond 21 Oct. stierf Polderman. „God is recht en zal het hart dat naar hem vroeg niet misplaatsen", zóó hoorden wij hem fluisteren zoo geloofde hij en wij gelooven het met nem en ten opzichte van hem. Het leven was hem Christus en dies het sterven gewin. Zij dit tot troost van de treurende familie, gemeente en vrienden en onze Heere Jezus Christus en onze God en Vader die'ons heeft liefgehad, gegeven heeft^ een eeuwige vertroos ting en goede hope der genade vertrooste uwe harten. Meliskerke. H. Meulink. P. S. Gaarne en met deelneming plaatsen wij bovenstaand „In memoriam." Littooij. Voetsiaan en verontschuldigde zich, dat ze be zweken was voor 't dreigen zijner partijgenoo- ten. Zij beweerde, dat hun leven niet meer veilig was en dat ze „door de colomme zouden worden gescheurd. D En de H.H. Staten van Zeeland beslotén deze boosheid der prinsen mannen te wreken. Vooral de H.H. Cornelis Coen en de pensionaris van Sonsbeek van Vlis- singen eischten straffe voor 't brutaal optreden der boeren-deputaties, waarvan we boven ver haalden, terwijl ook later de „landzaten" Wil lem Meeusze, Siemon de Bree en Pieter de Bree 2) de oppositie in de stad hadden versterkt. Valsche broeders verklapten, wat in de „com parities" op de Abeele en elders verhandeld was en verhaalden van de hevige dreigementen, daar door heethoofden als Ingelse, geuit. En dat men op revolutie zinde, blijkt wel uit Ingelse's opmerken, dat als in 1778 het gansche volk was opgestaan, om de toenmalige regen ten „als landverraders dood te slaan" men de smadelijke dagen van den Franschen tijd, 't verjagen van den geliefden erfstadhouder en 't ontvangen van een Roomsch Vorst zou heb ben voorkomen. De Staten van Zeeland, in plaats van de hoofden der beweging voor zich te ontbieden en de zaak van weerszijden te onderzoeken, kwamen tot de Staten Generaal en vroegen i soldaten aan om 't muitziek volk te beteuge len. Deze waren hiertoe bereid en men wist ook de toestemming van den Erfstadhouder te verkrygen, „door misbruik te maken van zijn bekende goedheid", zegt Ingelse. Op den 4den November 1778 landde het voetvolk op Walcheren en den volgenden dag vernamen de boeren, die ter weekmarkt in de sta^ kwamen, dat de Balans vol soldaten stond. 3) Ook Ingelse ging kijken en zocht de onrüst van zijn gemoed weg te schertsen, door den overmoedigen uitroep: „Wat lichte ventjes. Je zoudt er een van bij de beenen pakken en slaan er een heele party te gelijk meê doodDoch toen hij even later Cornelis de Korte ontmoette, zei Lourens zacht: „'tZal er nu voor ons op aankomen. Maar 't is voor u niet zoo erg. Gij staat in een verzoende be trekking tot God. Maar ik ben onbekeerd. O, de Korte, bid, bid toch ernstig voor my En toen Ingelse met zijn verstandige huisvrouw. Neeltje Sanderse, die hem genoeg gewaarschuwd had, naar huis reed, was hij zeer bekommerd De Oranjepolder is domein. Doch 's Prinsen Rentmeester Jan Willem Marinisse was zeer tegen de woelingen gekant. Toch had ook diens waarschuwen Ingelse niet terug kunnen houden. Nu was de groote held bang. Hij was zelfs te moedeloos om, thuisgekomen, zijn paarden af te spannen. Want hij wist het, als er drie gevangen genomen en opgehangen zouden worden, dan was hij zeker een van die drie Cornelis de Korte, die het godgeleerd hoofd en Willem Wisse, die de politieke raadsman was geweest zouden wel voorgaan. Doch hij was zeker no. 8. In 't holle van den nacht wordt er geklopt. Akelig bassen de honden „God-allemachtig riep zondiglijk zijn vrouw, „daar komen ze al om jou En 't was zoo. De nieuwe rentmeester, de heer Jan Willem Ermerins, die meteen baljuw van Yeere was, riep „doe open En al luider en dreigender doe open Ingelse snelde naar den zolder en trachtte door een venster te ontkomen. Doch hij zag in 't volle maanlicht den loop van een geweer dreigend op hem gericht Nu kroop hij weg op een vliering. Ondertusschen had Neeltje de heele Regeering van Yeere binnengelaten terwijl de soldaten 't huis omsingeld hielden. Alles werd doorzocht. En eindelijk werd Ingelse gevonden De vrouw gilde 't uit. En Ingelse voelde zich als een der duivelen, die bevel kregen de goede weide te verlaten en in de zwynen te varen, om daarna neer te storten in den eeuwigen dood Zwaar geboeid werd hij in de met 4 paarden VARIA, Lourens Ingelse. HL De Regeering van West-kapelle werd geinter- pelleerd over 't terugroepen van den styven I Vvv j Jïj w rfï 3 f«s öiA a I s- w 1*1^1 m 1) Wat kan deze uitdrukking beteekenen? 2) Zie 't M. S. Beschrijving van Vlissingen op de Bibliotheek. 3) De Heer Dorleyn, die uit de Staten-acta putte, meldt in ziin verhaal, dat ook reeds in 1776 militie van elders" was ontboden en deels te Westkapelle ingekwartierd, deels te Middelburg in garnizoen ge legd en dat dit soldatenvolk ongeveer een jaar ge bleven is, veel leed aan koorts en schandelijk huis hield met de boerendochters en meiden. En dat na hun vertrek de oproerigheid weer aansmeulde tot dat half October 1878 de boeren „in vollen opstand kwamen" en 't noodig was, dat de infanterie en zelfs paardenvolk verscheen. En als bewijs voor die noodzakelijkheid geeft de geachte schrijver het in triumf binnenhalen van den gebannen timmerman IJsbrand Leinse Borggraaf.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 2